Oude Delft 24 www.achterdegevelsvandelft.nl
Grachtenhuis met bijzonder interieur uit 1883 Kort luisterverhaal op Omroep Delft Radio
door Magda Meijsing (21-1-2020)
Oude Delft 24 is een royaal grachtenpand met een achttiende-eeuwse lijstgevel en een verhoogde stoep voor de voordeur waarvan de deuromlijsting volgens de Rijksmonumentenomschrijving kenmerken draagt van de stijl van Lodewijk XIV. Voor Nederland betekent dat eerste helft achttiende eeuw. Het is een groot diep pand met achter een binnenplaats een fors achterhuis. Onder het pand bevindt zich een grote kelderverdieping. Het meest opvallende aan het huis bevindt zich echter aan de binnenkant: een fraai gedecoreerd interieur met beschilderde plafonds en houtsnijwerk uit 1883.
In dit huis ben ik in 1950 geboren en heb ik bijna veertig jaar van mijn leven doorgebracht. Nog acht van mijn broers en zussen zijn hier geboren sinds mijn ouders met hun eerste zoon uit Breda naar Delft verhuisden en dit pand als huurders betrokken. Aanvankelijk bewoonden we een deel van het kamerrijke huis. In 1957 kocht mijn vader het huis, dat we uiteindelijk als gezin met tien kinderen geheel gingen bewonen. In 1980 kochten wij het huis van mijn ouders en woonden er tot 1996. In dit huis ligt voor mij bijna vijftig jaar familiegeschiedenis.
Het huis op de oudste kadasterkaart van 1825. Met de omliggende percelen vormde het voor 1736 de voormalige brouwerij De Drie Hoeffysers, waarvan de contouren op de kaart nog duidelijk zichtbaar zijn. (Zie rode stippellijn) In 1868 werd het achterste deel van de tussenliggende poort van de buurpand (dat dienst deed als pakhuis) bij het huis getrokken.Van boven gezien is goed zichtbaar hoe diep het pand is en in feite uit twee delen bestaat met een binnenplaats ertussen.
Verkoopadvertentie van de voormalige brouwerij die failliet was gegaan in de Leidse Courant van 27 febr 1736.  De gezamenlijk concurrenten kochten hem op om hem op te heffen en de panden als woonhuizen van de hand te doen. (NB: Klik op de afbeelding voor een vergroting.)

Verbouwde bedrijfsgebouwen van De Drie Hoeffysers
De historie van het huis begint in 1736 wanneer de brouwerij “De Drie Hoeffysers” aan de Koornmarkt (zie Koornmarkt 41) failliet gaat. Het terrein en de daarop gelegen gebouwen (vijf huizen, erven, koetshuis, stallingen) wordt opgedeeld in vijf percelen: twee aan de Koornmarkt, drie aan de Oude Delft. Het middelste van deze laatste drie panden is Oude Delft 24. Volgens de veilingakte uit 1736 gaat het om een huis, “zijnde geweest kelders en een gedeelte van de brouwerij”. Koper van het pand werd meester timmerman Cornelis van Buytene aan de Geer. Zelf heeft hij er waarschijnlijk nooit gewoond. Hij heeft het bedrijfspand verbouwd tot woning voor de verhuur. In 1749 werd het huis volgens een belastingregister bewoond door mr. Jan Thierens, advocaat, kwartiermeester en kapitein bij de schutterij en bovendien regent bij onder meer het Gasthuis en de VOC. Hij woonde er met vrouw, twee kinderen, zijn moeder (domineesweduwe Sophia Wevering) en vier dienstboden. Verder had hij nog een chais (sjees) en een paard.

Soldijboekhouder
Na twintig jaar was huisbaas Van Buytene in 1757 gedwongen het huis te verkopen vanwege te hoog opgelopen hypotheekschulden. De nieuwe koper werd Christiaan de Man, soldijboekhouder bij de Oost Indische Compagnie te Delft. Hij trouwde met Maria van Zittert in de Oude Kerk te Delft en samen kregen zij vier kinderen, waarvan er twee al heel jong zijn gestorven. Beide families beschikten over een familiewapen (de Man en Zittert). De Man was groot grondbezitter met eigendommen in het omliggende platteland, zoals in Absregt, Ackerdijk, Vrijenban, Hof van Delft, Hoog en Woud Harnas. Hij en zijn vrouw zijn begraven in een eigen grafkelder in de Oude Kerk.
Christiaan was familie van de kunstschilder Cornelis de Man, die tevens regent was van de Kamer van Charitate, waarvoor hij een engel schilderde die brood uitdeelt aan de armen. Nog altijd hangt dit schilderij daar.

Kamerbehangzels en welgereguleerde kelder
Weer twintig jaar later koopt Pieter van Petten in 1777, zoals toen gebruikelijk, op een veiling “een weldoortimmert, hecht en modern huis en erve, voorzien van verscheidene behange als onbehange beneden en bovenkamers, een zeer schone trap, goede keuken, ruime zolder en extra welgereguleerde kelder”. De koper was ook gehouden “de kamerbehangzels, spiegel en schilderijen voor de schoorstenen” over te nemen, afgezien van het schilderij boven de schoorsteen in de achter benedenkamer, “als zijnde een familiestuk”. Daarvoor in de plaats werd het schilderij gehangen dat er eerder al hing. Verder betaalde hij nog 150 gulden voor de volière op de binnenplaats en alle bedsteden, kasten, de botterij (voorraadkast) en de kelderplanken, zo blijkt uit het koopcontract. In totaal betaalde Pieter van Petten fl. 3.950.

Antiquariaat
In 1780 werd het huis echter al weer doorverkocht aan Egbert van der Smout voor fl. 3.800, toen Van Petten naar Den Haag vertrok. Van der Smout was tussen 1767 en 1783 actief als verkoper van boeken, prenten, medailles en rariteiten. Daarvoor hield hij onder meer veilingen in de Kamer van het Lucas Gilde aan de Voldersgracht waar hij partijen boeken verkocht van overledenen, zoals de verzameling van de Waalse predikant Jaques Maillaert, muziekmeester Gerard Mahy en van oud-burgemeester Dirk van Heemskerk (zie Oude Delft 139).


Aankondigingen van boekverkopingen van Egbert van der Smout in de Hollandse Historische Courant van 14 november 1778, 28 maart 1780 en 26 juni 1783. (NB: Klik op de afbeelding voor een vergroting.)

Toen Van der Smout in 1783 overleed, bleven zijn weduwe, Johanna de Groot, en zijn drie kinderen hier wonen. Vier jaar later hertrouwde Johanna buiten gemeenschap van goederen met Hendrikus Ponsianus, een weduwnaar uit Schiedam met ook twee dochters. Zij trokken alle drie bij haar in.
Na het overlijden van Johanna in 1803 koopt Hendrikus Ponsianus voor fl. 2.800 het ”huis en erve” uit de erfenis van zijn vrouw. Uit haar uitvoerige boedelbeschrijving blijkt dat zij heel wat sieraden had, zoals paarlen en zilveren kettingen. Ook de dochters van Ponsianus delen in de erfenis van Johanna: zij erven zijden en chitzen kleding, linnengoed en huisraad.
Als Ponsianus in 1807 overlijdt, heeft hij het huis in 1803 al op naam van zijn beide dochters gezet. Zij blijven eigenaar tot 1818, maar woonden er toen zelf niet meer. Dochter Johanna was getrouwd met een Delftse bakker elders in de stad. En haar zuster Elisabeth trouwde met stadschirurgijn en vroedmeester Adriaan Besemer, die vaak hulp bood aan minvermogenden, blijkens zijn overlijdensadvertentie. Elisabeth zelf wordt verschillende malen genoemd als getuige in geboorteaktes van kinderen die te vondeling werden gelegd.

Kapitein ter zee
Sinds 1807 is het huis verhuurd aan kapitein ter zee bij de marine Gerard Luijken, die dat jaar trouwde met Jeanne van Lidt de Jeude en hier in de jaren 1808 en 1809 belasting betaalde (evenals hun dienstbode Jansje Baanders). In 1814 vertrok het echtpaar met hun kinderen naar Gouda.

Grutter en ‘oerfeministe met abonnement op miskenning’
In 1818 koopt Jacobus Perk het huis van de gezusters Ponsianus. Perk is korenkoper en grondbezitter van onder meer weilanden in de Bieslandse polder. Het huis blijft bijna vijftig jaar in bezit van de familie Perk. Na Jacobus’ overlijden in 1843 gaat het huis over naar zijn zoon Adrianus, die grutter, koopman en fabrikant is. Vanaf 1846 dreef hij naast zijn graanhandel onder de naam “J. Perk en Zn” een vennootschap die zich bezighield met het fabriceren van lijn- en patentolie.
Adrianus werd in korte tijd tweemaal achter elkaar weduwnaar omdat hij een vrouw en kind verloor in het kraambed. Hij woont dan nog op het Vrouwjuttenland, waar hij achterblijft met drie jonge kinderen, van wie Christina Elisabeth Perk (1833-1906) de jongste is. Zij zou later bekend worden als negentiende-eeuwse schrijfster en feministe Betsy Perk. Samen met Mina Kruseman ging zij op toernee. Zij schreven zelf de soms opzienbarende teksten bijvoorbeeld: “Waarom zou je wachten op de man?” (Lees meer in haar biografie: http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Perk ). De TV-serie ‘IJzeren Eeuw’ van de VPRO uit 2105 beschreef haar als “een oerfeministe met een abonnement op miskenning”.
Na de dood van grootvader Jacobus in 1843 verhuisde het gezin naar de Oude Delft. Ongeveer vanaf haar tiende tot haar 28e jaar bracht Betsy dus haar jeugd in goede welstand door in dit huis aan de Oude Delft. Dat werd anders toen haar vader in 1867 overleed. Haar stiefmoeder, Theodora Veeren, moest toen het huis verlaten met de kinderen, onder wie Betsy. Bij het vertrek werd ook de hele inboedel openbaar verkocht, waaronder secretaires, chiffonnières, schilderijen en karpetten.
Samen met haar zoon dreef de stiefmoeder ondertussen een vennootschap “ten behoeve van het door stoomkracht fabriceren van boekweitmeel en bloem” en bijbehorende handel en was dus al een voorbeeld dat een vrouw niet altijd afwachtend thuis hoefde te zitten.



Boven: Met de verkoop van het huis werd ook de inboedel verkocht. Delftsche Courant, 18 oktober 1867.

Links: Verkoopadvertentie van het huis en naast gelegen graanpakhuis in de Delftsche Courant van 6 september 1867. Het huis was inmiddels aangesloten op het gas, maar het water kwam nog uit een bassin met regen- en welwater (waterkelder).

NB: Klik op de afbeeldingen voor een vergroting.


Oude Delft 24 anno 2009. Foto van de auteur.


Een blik op de mooie ‘zaal’ aan de achterzijde, in de jaren ’90.


De binnenplaats van boven gezien. Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed.


Familiewapen van mr. Johan Thierens.


De familiewapens van de families De Man (links) en Cittert (rechts).


Mogelijk achttiende eeuws stucwerk in de gang boven de toegang naar de achterzaal. Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed.


Overlijdensadvertentie van Henricus Ponsianus in de Rotterdamsche Courant van 22 oktober 1807.


Scheepsmodel van een oorlogsbrik uit de tijd van kapitein ter zee Gerard Luijken. Marine-museum Den Helder.


Geboorte-advertentie van Betsy Perk. Rotterdamsche Courant, 28 maart 1833.


Overlijdensadvertentie van Jacobus Perk in de Rotterdamsche Courant van 2 november 1843.


De jeugdige Betsy Perk, als dochter van gegoede stand.


Reclame voor het bedrijf van Perk. Delftsche Courant, 18 september 1868.

Zoutzieder en fabrikant
De erven Perk verkopen het huis in 1867 voor fl. 5.000 bij veiling aan fabrikant Pieter Kok, die een zoutziederij had aan de Spoorsingel in Hof van Delft. De familie Kok is voor dit huis van wezenlijk belang geweest omdat er door vader en zoon Gerardus Johannes, eveneens eigenaar en bewoner, grondig verbouwd is en rijkelijk versierd. Zowel in 1867 als in 1883 zijn er bouwvergunningen afgegeven. In 1868 koopt P. Kok van zijn buurman H. Zeelenberg “een gang aan de Oude Delft en gedeeltelijk erf”. Een deel hiervan wordt een gesloten poort, aangebouwd aan het achterhuis. In 1883 krijgt G.J. Kok een bouwvergunning voor het achtergedeelte van het huis, vermoedelijk is hier toen een serre aangebouwd.
Pieter Kok en zijn vrouw Helena Franciska Savelkoels hebben samen zeven kinderen, vier zonen en drie dochters. Met zijn zonen drijft hij onder naam “P. Kok en Zonen” behalve de zoutziederij sinds 1866 ook een korenwijnstokerij “de Eendragt” aan de Rotterdamseweg. Sinds 1873 is ook jeneverfabrikant J.J. Vlek compagnon in de vennootschap. (Later bekend van de reclameslogans “Ik heb trek in een Oude Vlek” en “Even een Vlekje wegwerken”)

J.J. Vlek werd een compagnon in de jeneverstokerij van de familie Kok en zou het bedrijf later voortzetten.

Gerard Kok werd al jong in de zaak van zijn vader opgenomen. Delftsche Courant, 24 juni 1864.


Brand in de jeneverstokerij van P. Kok en Zonen. Delftsche Courant, 20 maart 1872.

Grote interieur-renovatie van 1883
Pieter Kok heeft dit huis nooit bewoond. Zijn zoon Gerard (1841-1897) wel. Hij was getrouwd met Elisabeth Hens. Het echtpaar woonde er vanaf 1868 en had geen kinderen. In het huis hebben zij duidelijk hun sporen nagelaten: “Renovata 1883” staat op een houten timpaan in het trappenhuis. Het verwijst naar de grondige verbouwing in dat jaar. De initialen GJK zijn verder ook zichtbaar in het smeedijzeren raster voor het raam in de voordeur. Het huis kreeg bij die gelegenheid op de begane grond prachtig beschilderde plafonds en deuren en allerhande houtsnijwerk in het trapportaal.
Het schilderwerk is een aantal jaren terug onderzocht door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Het is vermoedelijk werk van de decoratieschilder Willem Adrianus Fabri (1853-1925) uit Rotterdam. Omstreeks 1900 was hij een van de belangrijkste decoratieschilders in ons land. Bekend van hem is het trappenhuis in Paleis Het Loo in opdracht van Wilhelmina.
In Delft is hij ook actief geweest in het huidige café Einstein aan de Spoorsingel. Dat is geen toeval. Daar woonde destijds namelijk zijn broer Jacobus Kok, getrouwd met Maria Hens, zuster van Elisabeth. De broers en zussen hadden kennelijk dezelfde smaak.

Reisje
Van Gerard Kok en Elisabeth Hens is verder niet veel bekend. In 1874 heeft de gemeente paspoorten verstrekt voor België, Frankrijk en Duitsland, waarbij het echtpaar werd vergezeld door twee dames Drabbe. Kennelijk is er toen een reis gemaakt. In 1889 is het Gerard verhuisd naar Boekel in Brabant, zijn vrouw Elisabeth naar Teteringen, vervolgens wonen ze sinds 1890 weer samen in Teteringen. In Boekel is hij zeer waarschijnlijk tijdelijk opgenomen geweest in Huize Padua, een tehuis van Franciskanen-broeders waar psychiatrische patiënten werden behandeld. In 1897 overlijdt Gerard in Princenhage met zijn vrouw als enige erfgename. De firma P. Kok en Zonen verplaatste in 1895 haar zoutziederij naar Bergen op Zoom. In hoeverre Gerard Kok daarmee te maken heeft gehad is niet duidelijk.

In 1895 werd zowel de jeneverstokerij als de zoutziederij van de Firma Kok geliquideerd. Delftsche Courant 17 maart (links) en 1 mei 1895 (rechts).

Het huis is dan inmiddels in 1894 alweer per veiling verkocht voor fl. 8.700 aan de vastgoed-firma NV Woningmaatschappij en vervolgens direct doorverkocht aan Hendrik van Berckel, hoofdingenieur van de Waterstaat in Nederlands Indië. Hij kocht het als woning voor zijn twee ongetrouwde zussen Gijsbertha en Clara.

Kamerverhuur
Vanaf 1900 tot 1919 zijn er meerdere eigenaren geweest die het huis uitbaatten voor de kamerverhuur. In de jaren 1900-1914 was C.A. Hartkoorn de eigenaar. Hij was bediende aan de Technische Hogeschool en bewoonde het huis met zijn vrouw en verder nog acht inwonenden, voornamelijk studenten. Begin 1900 hielden ook enige Haagse oog- en keel- neus- en oorartsen in het huis praktijk, hoewel ze er zelf niet woonden. Verder werden in het huis lezingen en bijeenkomsten gehouden van de Theosofische Vereeniging.


Begin van de vorige eeuw hielden diverse Haagse artsen hier enkele dagen per week praktijk in het voorhuis. Delftsche Courant, 9 mei 1900 (Druif), 1 maart 1903 (Polak), 9 mei 1908 (Van Sueren). Een en ander oude auspiciën van de Vereeniging Ziekenzorg.

Later was mejuffrouw Kardolus van 1914 tot 1919 eigenaresse. Zij kreeg het huis op naam na de scheiding van haar man en zij verhuurde het. De woningkaart van het huis telt in die periode twaalf inwonenden.
Van 1919 tot 1935 is het huis kantoor van de RK verzekeringmaatschappij “Delfia”, die echter failliet ging. In 1935 kwam het huis in handen van mejuffrouw Bik, verloskundige. Zij heeft hier enkele jaren gewoond en praktijk gehouden. Daarna heeft zij het huis jarenlang in delen verhuurd tot 1958.


In 1915 krijgt het huis een telefoonaansluiting, nr 518. Delftsche Courant, 2 dec 1915


Bewoonster mevrouw Pijpers heeft een prachtige prijs gewonnen bij de boodschappen. Delftsche Courant, 25 maart 1922.


De Vegetariërsbond heeft hier een jaarvergadering en een lezing over het Boeddhisme. Delftsche Courant, 8 februari 1938.


Behalve een verloskundige hield hier ook de fysiotherapeute praktijk. Delftsche Courant, 10 september 1938.


Veel houtsnijwerk bij de grootscheepse verfraaiing van het interieur in 1883. Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed.


De rijk gedecoreerde achterkamer = “zaal”uit 1883. Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed.


Delftsche Courant, 23 januari 1887.


Pluim voor de firma Kok bij haar 25-jarig jubileum in het radicale blad van de socialist Domela Nieuwenhuis ‘Recht voor Allen’.


Fonteintje in de gang, ook uit 1883. Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed.


Lange gang met dokterstas. Foto van de auteur uit de jaren ’90.



Aan het einde van de oorlog was het ook hier voor veel kamerbewoners sprokkelen geblazen. Delftsche Courant, 10 januari 1945.




Bakermat
Mijn ouders, Hendrik Meijsing en Theodora Schröder, kwamen in 1946 met hun eerste kind uit Breda naar Delft. Bij mejuffrouw Bik huurden zij twee kamers en een piepklein keukentje in het achterhuis op de eerste verdieping. Er woonden toen ook andere partijen in huis. Tot in 1960 werden hier nog negen kinderen geboren. Met de gezinsuitbreiding huurden mijn ouders steeds een groter deel van het huis erbij, tot wij uiteindelijk het hele bovenhuis bewoonden.
Intussen moest mijn vader ook nog afstuderen omdat hij tijdens de oorlog zijn studie had moeten staken. Hij werkte als tekenaar bij prof. ir. J.H. Froger, hoogleraar bouwkunde aan de TH. In 1955 studeerde hij af als architect en bleef zijn leven lang verbonden aan het Bureau Froger, waarvan hij op den duur eigenaar werd. Hij zette het voort onder de naam “Bureau Froger & Meijsing”. Als architect ontwierp hij in Delft onder meer Huize Monica en Stefanna, en de Vrijmoedhof voor de RK Bejaardenzorg Delft. Kroon op zijn werk was voor hem wel in 1967 het ontwerpen en bouwen van de Adelbert Kerk in de wijk Voorhof. Ook buiten Delft was hij actief. In Rijswijk ontwierp hij het Lodewijk Makeblijde College, in Wassenaar het Adelbert College. Van 1958 tot 1962 was hij bovendien in Delft lid van de gemeenteraad voor de KVP.
Plattegrond van de benedenverdieping en de kelder bij de optekening voor de gemeentelijke woningcartotheek in 1956. Foto van het pand in de jaren ’60 van de vorige eeuw. Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed.

“Ruïne”
In oktober 1957 kochten mijn ouders het huis. Zijn vader (ook architect) riep toen wanhopig: “Man, je koopt een ruïne!” Ik kan me die ruïne nog goed herinneren. We bewoonden nog altijd alleen het bovenhuis. Als het regende stond de huiskamer vol pannen en teilen omdat het dak zo lek was als een mandje. Een van de eerste grote ingrepen werd dan ook de vernieuwing van het dak van het achterhuis.
Wij hadden ook nog altijd inwoning: op de begane grond woonden prof. R.G. Boiten en zijn vrouw. Hij was als hoogleraar meet- en regeltechniek verbonden aan de TH. Tot 1962 woonden zij bij ons in en waren betrokken bij ons gezin. Ik heb eens een losstaand petroleumkacheltje omgelopen waardoor brand ontstond in de keuken. De professor kwam naar boven gerend en doofde het vuur met natte gordijnen.
In 1962 heeft vader voor hen een huis ontworpen in Pijnacker. Vanaf dat moment was het hele huis van ons. Toen hebben er ook enkele noodzakelijke ingrepen plaatsgevonden: de serre achter het huis is afgebroken om een grotere tuin te krijgen. Een enkel mooi gebrandschilderd raam is bewaard en in het trappenhuis verwerkt. De mooie beschilderde achterkamer, ‘de zaal’, ooit gebruikt als opslagruimte voor kolen en fietsen is ten dele hersteld. Keuken en toilet werden aangepast en de eerste douche werd aangelegd. Op zolder werden kamertjes bijgebouwd zodat ieder uit ons grote gezin zijn eigen plekje kreeg. Wezenlijk is er aan de indeling van het huis echter weinig veranderd.
De ‘zaal’ werd nu de chique kamer om bezoek te ontvangen. Op zon- en feestdagen dronken we hier koffie en met Kerstmis werd hier feestelijk gegeten. Voor de bruiloften van enkele dochters werd hier receptie gehouden.

Kerstdiners
Na zijn pensionering in 1980 vertrokken mijn ouders naar Zeist. Het huis stond toen te koop. Samen met mijn eerste echtgenoot, Joep Bovenlander, sinds 1976 huisarts op Oude Delft 62, kocht ik mijn ouderlijk huis, waar vervolgens onze twee kinderen zijn geboren. Op advies van een restauratiedeskundige Erica Beckers hebben wij het nodige opgeknapt. Het originele schilderwerk op deuren en panelen hebben we deels terug kunnen brengen. In ‘de zaal’ beneden, ondanks alles redelijk in tact gebleven, werd het gipswerk deels hersteld en een nieuwe parketvloer gelegd.


Op een zonnige Pinksterzondag werd er ontbeten in de achtertuin met het voltallige gezin. Alleen de oudste zoon ontbreekt omdat hij de fotograaf is, ca. 1964.

Vanwege de grootte van het huis hebben ook wij inwoning gehad. Een van mijn zussen en haar man hebben ongeveer drie jaar bij ons ingewoond op de eerste verdieping van het voorhuis. De zaal bleef in gebruik voor feesten en partijen. Menig kerstdiner werd er geserveerd voor de familie, inmiddels bestaande uit twintig volwassenen en hun kinderen.

In 1995 kwam er een einde aan de bijna 50 jaar Meijsing-dynastie op het OD. In december 1995 verkochten wij het huis aan de familie Stutvoet-Heikamp, die intern een en ander hebben aangepast. Vervolgens is het huis in 2008 opnieuw van eigenaar gewisseld. Ook de huidige eigenaar heeft weer het nodige intern vernieuwd.


Het jonge echtpaar Meijsing-Schröder met hun oudste zoon toen zij in 1946 op de OD gingen wonen.


Twee van de tien kinderen steppend in het achtertuintje, 1963.


Bewoners Hendrik Meijsing en Theodora Schröder op de stoep voor hun huis, vlak voor zij het huis aan hun dochter en schoonzoon overdroegen, ca. 1975.

Magda Meijsing  
>> Zie hier voor meer informatie over bronnen, eigenaren en bewoners van Oude Delft 24
Geplaatst: 9 juni 2019  
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft