Verwersdijk 164   www.achterdegevelsvandelft.nl

Verborgen Schat en stadsboerderij van de familie Van Witteloostuijn


NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.
Verwersdijk 164, een oud zestiende of vroeg zeventiende-eeuws pandje met trapgevel, was de hele 19e eeuw een melkhandel/boerderij van de familie Van Witteloostuijn. Vanaf 1821 woonden hier de in Monster geboren melkboer Jacobus van Witteloostuijn (1797-1844) en zijn vrouw Wijntje Mooiman. Hij was toen 24 jaar en had het pand net gekocht. Het terrein liep achter verschillende huizen aan de Verwersdijk door, rond het achterliggende slop de Asput. Dat slop geeft nog steeds tevens toegang tot het Hofje van Pauw.
Zijn voorganger Hendrik Mulder betaalde in 1809 patent voor het beroep van tuinder. Vermoedelijk hield hij geen koeien, maar wel had hij in een voormalig huisje achter in de Asput een varkensschuur.
De kadasterkaart van 1825 geeft een goed beeld van het huis en de stallen erachter in de Asput, die samen één perceel vormden. De kadasterplattegrond in 2017. Deel van de Asput en één van de  garageboxen maken nog steeds deel uit van het perceel Verwersdijk 164.

Maar ook reeds in de tweede helft van de zeventiende eeuw was er achter dit huis een grote stal of pakhuis. Het huis (en een groot deel van de pandjes in de omgeving) was toen eigendom van slager Arent Corstiaensz Oversloot, die het huis de naam de “Grijze (Vette) Os” gaf. Het pand is bij de buskruitramp van 1654 zwaar beschadigd, maar daarna opnieuw opgebouwd.


Koeien langs de gracht. Tekening van de auteur.


De huidige gevel van Verwersdijk 164.


Verwersdijk 164 en de Asput vijf huizen zuidelijker, die toegang gaf tot de stallen van de toenmalige stadsboerderij en nu tot een aantal garageboxen en het Hofje van Pauw.

Eerste generatie Van Witteloostuijn
Melkboer Jacob van Witteloostuyn stierf op dit adres in 1844, reeds op 47-jarige leeftijd. Bij de inventarisatie van zijn nalatenschap bestond zijn veestapel toen uit: 49 koeien, twee hokkelingen (halfwassen koeien, die nog niet gekalfd hadden), twee paarden, een stier, zes vette varkens en twintig hoenders. Het vee bevond zich die zomer op zijn land in de Plaspoelpolder in Rijswijk en de Voordijkhoornse polder in Hof van Delft. In de Voordijkhoornsepolder stonden ook nog aardappelen en kool te velde. Verder had hij half juni reeds voor f 840 hooi in voorraad. De bedrijfsinventaris omvatte verder: twee boerenwagens, een kar, twee spoelingkisten, een spoelingschouw (boot) met zeil en toebehoren. (Spoeling was een afvalproduct van de jeneverstokerijen dat zeer gewild was als veevoer.)


Een ‘spoelingschouw’. Met zulke schuiten haalden boeren de spoeling op bij de jeneverfabrieken, nog dampend van de hitte. Midden op de schuit staat een pomp om de graandrab naar boven te pompen waarmee het via een houten goot in de voederbakken kon lopen. De zoete (niet geheel alcoholvrije) pap werd bij voorkeur warm gegeten door de koeien. (Schoolplaat, begin 1900)

Verder bestond het boerengereedschap onder andere uit: een melkjuk, 48 melktesten (aardewerk kommen om de melk in te romen te zetten), boterteemsen, twee karntonnen met toebehoren voor het boter maken, twee botervlootjes, veertien botertonnen, koperen schalen en een ijzeren evenaar met koperen gewichten. Ook waren er attributen voor het kaasmaken, zoals een wringkuip, een wringtobbe, een kruimeltobbe, een kaasmes om de stremmende melk klein te snijden en een kaaspers en een weikuip waarin de wei die bij het kaasmaken overbleef op te vangen als varkensvoer. Tenslotte was er nog een spekbak.

Zuivelproductie was ongetwijfeld hoofddoel van het bedrijf, maar men mag aannemen dat de meeste koeien melkend vetgemest werden voor de slacht en afdoende geregeld ingewisseld werden voor nieuw aangekochte oudere koeien. Het vrijwel ontbreken van kalveren en hokkelingen wijst er wel op dat het bedrijf niet erg gericht was op het opfokken en duurzaam grootbrengen van een eigen veestapel. Dat gold overigens voor de meeste stadsboerderijen.


Schoolplaat uit begin 1900 over het kaas maken. Links een kaaspers, op de achtergrond een koperen kuip om de melk te verwarmen alvorens het stremsel erbij te doen. De gestolde ‘wrongel’ die dan ontstaat wordt hier in een wrongelmolen fijn gemalen, in plaats van met een raamwerk van messen, zoals bij Van Witteloostuyn. Links op de voorgrond staat een kuip voor de eiwitrijke wei die overbleef bij het kaas maken. Ze werd gedronken door het vee. Op de achtergrond staat melk te romen in melkschalen.


Een stuk land dat Jacob van Witteloostuyn pachtte kwam in de verkoop. Delftsche Courant, 7 dec. 1858.

Tweede generatie
In 1849 nam zoon Reinier Johannes (1825-1892) het bedrijf over van zijn moeder. In 1863 kreeg hij vergunning om een steiger voor zijn pand op te richten. Zijn bedrijf is wat bescheidener van omvang dan dat van zijn vader. In maart 1867, kort na een heftige longziekte onder het vee, had hij 22 koeien op stal staan, in 1889 29. Die stallen bevonden zich in de Asput, waar nu garageboxen staan en in de voormalige feestzaal achter Verwersdijk 154 t/m 162. Sinds 1872 mocht hij ook vier varkens houden.
Toen Reinier op 4 juni 1892 na 43 jaar boeren overleed, werd de zaak opnieuw door een notaris beschreven. In het voorhuis was toen een winkel met toonbank, kastje, vliegenkast en een jalousie. Het huis bevatte verder onder meer een opkamer en diverse bedsteden.

Zijn veestapel bestond op dat moment uit: 32 koeien (zeven op land in de Plaspoelpolder dat hij huurde van zijn broer Dirk van Witteloostuijn, boer op de Buitenwatersloot; twaalf op land dat hij pachtte van baronesse Sirtema van Grovestins, vermoedelijk in de Krakeelpolder; en dertien op zeven hectare eigen land in Klein Vrijenban buiten de Haagpoort). Verder had hij twee paarden en drie varkens en een partij kippen.
De nalatenschap omvatte daarnaast nog een derde deel in het bovengenoemde stuk bouwland, genaamd ‘Slingerbosch’, in de Voordijkhoornsepolder (1,95 ha), dat bij anderen in gebruik was. De waarde van zijn hooivoorraad (in juni) werd getaxeerd op fl 800.

De inventaris van het bedrijf bestond verder uit een boerenwagen, een driewielige kar, drie kruiwagens, een melkwagen, tien melkkannen; melktesten en een kaaspers; een spoelingkist en spoelingpomp; een put met koemest en een mestwagen en nog wat gereedschap. In huis was een partij spek, een partij boter en een kleine voorraad melk. Van Witteloostuyn had vergunning om zijn mest met een afgedekte mestkar af te voeren via het Kalverbos en de Haagweg.
Een andere broer van Reinier, Johannes Reinier, boerde op de Vlamingstraat, waar hij getrouwd was met de dochter van de veehandelaar Philip Lugtigheid (zie Vlamingstraat 49).


Verwersdijk 164 begin 1900. In het groepje voor de deur een boer op klompen. Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed.

Derde generatie
De weduwe van Reinier, Geertruida van den Bos, zette waarschijnlijk het bedrijf voort met haar zoon Jacobus (landbouwer) die in de belendende Molenstraat nr 36 was gaan wonen. Een half jaar na de dood van Reinier was er in 1893 mond- en klauwzeer onder de 35 koeien in de stal.
De weduwe overleed in 1911 op Verwersdijk 164 als melkverkoopster. Zoon Jacobus kort daarna in 1916 op 55-jarige leeftijd in de Molenstraat.
In november 1917 werd de winkel in melk, boter, kaas en eieren met stallen, schuur, karnmolen en mestputten in veiling gezet. Het huis had volgens de omschrijving toen een melkkelder en grote opkamer en er waren drie stallen met bij elkaar ruimte voor 42 koeien. In de tweede stal was ook plaats voor twee paarden en zaten varkenshokken. In de Asput achter het huis was verder een stenen wagenschuur, met daarnaast een stuk tuingrond.

Logement ‘de Bijenkorf’
Van 1917 tot 1922 was het pand eigendom van veehandelaar Gerard Lugtigheid, die het echter verhuurde aan instrumentmaker Willem Jense, die er een tweedehands winkel begon.
Wellicht dat Lugtigheid de stallen erachter zelf enige tijd gebruikte. In 1922 werd het huis met de aanbouwen verkocht aan logementhouder Hendrik Meewis, die zelf in de Doelenstraat woonde. Het logement voor vrijgezelle werklieden kreeg de naam ‘de Bijenkorf’. Een deel van de stalruimte achter het huis werd verbouwd tot feestzaal. Een ander deel van de stallen in de Asput werd apart verkocht.

Links: Plattegrond van het pand vóór 1924, in de aanvrage van de bouwvergunning om de stallen tot feestzaal te verbouwen.

Boven: De zolderkamertjes van het logement in 1924.

Voor het logement waren op zolder elf slaapkamertjes getimmerd, plus een grotere kamer aan de achterzijde. Van 1933 tot 1947 was journalist Arie Dijkxhoorn de eigenaar. Het pand kreeg in 1937 een bestemming als verenigingsgebouw voor RK Jongeren en de RK Democratische Partij en werd belangeloos opgeknapt door werkloze leden. Behalve aan verenigingsactiviteiten moest het ook onderdak bieden aan werkloze jongeren en alleenstaanden die zich geen kosthuis konden permitteren. Ze konden in het logement kost en inwoning krijgen naar draagkracht. Het goed bedoelde initiatief vond kennelijk maar weinig aftrek. Geregeld werd er voor de kamers geadverteerd en al snel werd het logement ook opengesteld voor ‘andere gezindten’. Na een jaar werden de kamers verhuurd tegen een vaste prijs van fl 2,50 per week, wasgoed en koffie inbegrepen.


Blik op de Verwersdijk vanaf de Geerweg, omstreeks 1920. Rechts naast de boom nr 164.

Verborgen Schat
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het gebouw aangekocht door de Hervormde Kerk die het zaaltje erachter gebruikte voor catechisatielessen en voor feesten en partijen van diverse christelijke verenigingen. Het kreeg toen de naam "De Verborgen Schat".

Het pand werd in 1950 grondig "gerestaureerd'. Vergelijking van een foto uit de tijd van Van Witteloostuyn en die van de huidige situatie maakt duidelijk wat er is gebeurd: de onderpui is radicaal gewijzigd; de entree verhuisde naar de zijkant, het oude klassieke voorvertrek waar je zo binnenstapte verdween (evenals de opkamer). Bij goede observatie blijkt ook dat de trapgevel een treetje hoger werd gemaakt, omdat dat 'authentieker' werd geacht en dat ook alle muurankers uit de gevel zijn verdwenen. Inmiddels is de gevel vrij recent nogmaals opgepoetst. Boven de voordeur werd in het bovenraam een embleem aangebracht van De Verborgen Schat, ontleend aan een stempel van een 18e eeuws kerkelijk zegel.
Dertig jaar geleden was het enige tijd een restaurant met bovenwoning, nu is er een project- en communicatiebureau gevestigd.

Lees hier verder over de Grijze Os in de 17e en 18e eeuw.


Delftsche Courant, 8 december 1942


Een suikerzakje van een van de clubs op christelijke grondslag die gebruik maakten van het wijkgebouw


Delftsche Courant, 20 mei 1949


Het embleem van de Verborgen Schat boven de voordeur, sinds 1950. Het is ontleend aan een oud kerkelijk zegel uit de 18e eeuw.



Overlijdensadvertentie van Reinier van Witteloostuyn. Delftsche Courant, 10 juni 1892.


Schoolplaat van een Zuid-Hollandse koestal, waarin de koeien met de koppen naar elkaar staan. De stal haaks achter het pand in de Asput was vermoedelijk ook van dit type.


Delftsche Courant, 19 maart 1897.


Advertentie in de Delftsche Courant van 3 november 1917 waarin het huis, stallen en bijbehorende
te koop staat.


Advertentie voor de kringloopwinkel van Jense, Delftsche Courant van 23 maart 1918.


Delftsche Courant, 9 april 1937


Delftsche Courant, 30 juni 1937


Delftsche Courant, 2 februari 1938


Delftsche Courant, 12 april 1938


Het Roomse tehuis in 1937. Alle bovenramen waren inmiddels van vooroorlogs glas-in-lood. Foto Gemeentearchief.

 

.

Kees van der Wiel
 
>> Nadere informatie over Verwersdijk 164
>> Zie voor de achtergronden van stadsboerderijen in Delft het artikel“Koeien melken aan de gracht”
Geplaatst: 1 november 2017 / Laatste wijziging: 8 februari 2021
 
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft