Wijnhaven 20 www.achterdegevelsvandelft.nl
Vanouds herberg ’t (Oude) Schaeck

NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

Tot 1937 had Wijnhaven 20 nog een grotendeels originele gevel waarin het jaartal 1540 in de versierde puibalk stond gesneden met verder de spreuk “Wie Godt in voerspoet wil beraden, Geen benijden en mach hem schaden”. Ondanks veel protest is de bouwvallige gevel uit de periode van kort na de grote stadsbrand van 1536 door de toenmalige nieuwe eigenaar afgebroken en vervangen door de huidige kleurloze puntgevel. Achter die nieuwe gevel is overigens nog steeds veel van het oorspronkelijke huis aanwezig.
In 1540 was het een herberg met de naam ’t Schaeck. Toen later op de Hippolytusbuurt een huis dezelfde naam ging dragen, werd dat “het Oude Schaeck”. Al sinds de 16e eeuw is het een groot diep pand dat vanouds een uitgang naar de Nieuwstraat heeft. In de 18e eeuw kreeg het door annexatie van een deel van de buurpanden ook een uitgang naar de Boterbrug. In 1600 telde het al niet minder dan acht stookplaatsen.
Sinds 1880 is het al bijna 140 jaar een kledingwinkel. Daarvoor is het twee en een halve eeuw een apothekerszaak geweest, zoals veel panden aan deze gracht. Het droeg toen af en toe de naam ’t Hart.


Een tekening van de gesloopte puibalk met het jaartal 1540.Vermoedelijk vervaardigd door architect G. Gebben in 1936.


Het pand op de kadasterkaart van 1825 en van 2019. In 1825 had het pand al het achtererf en een deel van het achterhuis van Wijnhaven 19 erbij getrokken, al was toen een deel van dat erf nog onbebouwd. Van boven is goed te zien hoe het pand in het verleden is uitgebreid ten koste van Wijnhaven 19 en uitgangen heeft, zowel naar de Nieuwstraat, als naar de Boterbrug.
Herbouw na de stadsbrand
De oude puibalk bleef in principe behouden en kwam terecht op de zolder van Museum het Prinsenhof, waar het verder door houtrot werd aangetast en in stukken brak. Uit de inscriptie op die balk blijkt dat het huis vier jaar na de stadsbrand is herbouwd. Uit 1538 is bovendien  een contract bewaard gebleven waarbij de toenmalige eigenaar Daem Jansz afspraken maakte met zijn buurman van het huidige pand Wijnhaven 19 om diens zijmuren bij de herbouw van zijn huis te mogen gebruiken en te verhogen.

Kennelijk liep de herberg halverwege de 16e eeuw goed, want omstreeks 1550 zocht Daem uitbreiding en kocht daarvoor een deel van het huis op de hoek van de Nieuwstraat (zie Wijnhaven 22). Daardoor werd dat pand lange tijd in tweeën gedeeld, al heeft zijn weduwe haar deel van dat huis later weer verkocht.
Aanvankelijk reikte het huis ook achter tot aan de Nieuwstraat. Na de dood van de oude Daem verkocht Jan Daem de jonge dat deel van het huis echter, onder het beding dat hij altijd van de poort langs dat huis naar de Nieuwstraat gebruik mocht blijven maken. Die poort moest  breed genoeg blijven om er met een zak graan of een mand turf doorheen te kunnen lopen. Ook de kelder van t Schaeck bleef deels onder het huis aan de Nieuwstraat doorlopen.
Ruim tien jaar eerder was er kennelijk al eens discussie geweest over dat poortje en die kelder. Ene Jannetge Arents kwam toen, in 1549, bij de burgemeesters getuigen dat haar vader het huis omstreeks 1511 gekocht had van de heer van Almonde en zij daar in haar jeugd, dus voor de brand, gewoond had en dat zij zich nog goed kon herinneren dat in de poort op de (toen nog onbebouwde ?) open plaats achter de Heilige Geest-zusters aan de oostzijde een laag en nauw ‘cassijntghe’ (ingang) was die toegang gaf tot haar vaders kelder.

Schilderij van de Delftse schilder Anthonie Palamedesz uit 1630 van een drinkend gezelschap mogelijk in een wat chique herberg. Collectie Rijksmuseum.
Curieuze gasten
Na de dood van Daem werd de herberg aan diverse personen verhuurd tot zij eind 16e eeuw eigendom werd van waard Jan Kuijff (of Knijff), die in 1586 toestemming kreeg om een stuk stadsgrond bij de Nieuwstraat te huren waar tot dan toe een viskraam stond.
Een jaar later overleed in zijn herberg op vastenavond 10 februari ’s morgens om tien uur een gast uit Dordrecht en zijn familie wilde daarover graag een officiële getuige-verklaring van de waard hebben.
Een andere gast die in de notariële stukken opduikt is de van oorsprong Antwerpse jonkheer Anthonis van Berchem, die destijds voor de Oranjes de Baronie van Breda bestuurde. Hij logeerde in 1593 in ’t Oude Schaeck en had kennelijk in alle haast geld nodig, want hij liet in de herberg een notaris komen om een aantal landerijen in West-Brabant te verkopen, waarbij waard Kuijff als getuige optrad.

De huidige gevel van Wijnhaven 20.


Het pand in 1906. Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed.


De achtergevel van het huis en de lichtkoepel boven de achterzijde van de zaak, waar ooit een plaatsje was.


Het huis op een foto van omstreeks 1880.
Apothekerswinkel
Na de dood van Kuijff werd de herberg enige tijd verhuurd aan een tingieter. In 1606 werd apotheker Pieter van der Heyden de nieuwe eigenaar. Eerder woonde deze schuin tegenover aan de Voldersgracht (zie Voldersgracht 4).Hij was de eerste in een lange rij pillendraaiers in dit pand. Behalve kruiden, pillen en zalfjes had Van der Heyden ook een uitgebreide boekenkast, waaruit nog steeds boeken te vinden zijn in het Haagse Gemeentearchief. Onder de boeken met zijn ex-libris is een werk van de Augburgse medicus Raymund Minderer uit 1616 en een boek over Bazoar-stenen van de destijds befaamde botanist Caspar Bauhin uit Basel. Bazoar-stenen zijn calciumstenen uit de maag van lama’s of antilopen die een bijzonder geneeskrachtige werking zouden hebben.

Titelpagina van het boek van Caspar Bauhin over Bazoar-stenen, waarvan zich ook een exemplaar bevond in de boekenkast van apotheker Van der Heyden.

Een lapis bazoar, waaraan grote geneeskrachtige werking werd toegeschreven.

Toen Pieter in 1626 overleed nam zijn zoon Dirk de apotheek over. Hij erfde ‘het corpus van de winckel als te weten de laeyen, doesen, potten, glaesen, als andersins alle gene onder het corpus begrepen kan worden’, maar niet de medicamenten en kruiden die daarin zaten. Die moest hij delen met zijn broer, evenals de boeken. Ook het huis waarin Dirk zijn winkel had, werd eigendom van zijn broer Cornelis.

Dynastie Mesch
Na vader en zoon Van der Heyden is Arnoldus van Eden de volgende apotheker. Als hij in 1679 overlijdt, hertrouwt zijn vrouw Maria Panser kort daarop met Phillippus Mesch, die mogelijk al als bediende bij Van Eden in de zaak werkte. Na hem volgde een hele dynastie apothekers Mesch.
Het duurde overigens tot 1726 tot George Mesch, de zoon van Philip, voldoende fortuin had weten te vergaren om het pand te kopen dat hij, net als zijn voorgangers, tot dan toe huurde.
En daar bleef het niet bij. Zes jaar voordien had hij al het buurpand Wijnhaven 19 gekocht, dat door een eerdere collega de naam ‘De Vijzel’ droeg en waarin hij later zelf ging wonen. De apotheek bleef in Wijnhaven 20, dat inmiddels de naam “het Hart” had gekregen.
In 1724 had hij ook al een klein ‘inslagershuisje’ gekocht op de Boterbrug, dat ooit het clubhuis was van werkers in de bierbrouwerij. Daarmee verkreeg hij voor zijn bedrijf ook een uitgang naar de Boterbrug.
In 1727 kocht hij ook nog het buurpand aan de andere zijde, Wijnhaven 21, genaamd “het Cleyne Huisge” (zie Wijnhaven 21). Verder had hij nog een tuin met kruiden, vruchtbomen en bloemen aan de Buitenwatersloot. Het ging George Mesch dus goed. Hij was inmiddels luitenant bij het Witte Vendel van de schutterij en diaken in de Hervormde Kerk en uiteraard vooraanstaand lid van het Collegium Pharmaceuticum.

Kleinzoon en achterkleinzoon bij schutterij
Toen George Mesch in 1757 overleed, vererfde hij alles aan de naar hem genoemde kleinzoon, die in 1751 zijn apothekersdiploma had gehaald en sindsdien de zaak feitelijk dreef. Hij heette eigenlijk George van der Boon, maar maakte daar Van der Boon Mesch van.
Deze Van der Boon Mesch kocht in 1762 het huis “het Ganzegat’ aan de Boterbrug en kreeg vervolgens toestemming van de erfscheiders om zijn binnenplaats aan de kant van dat huis te bebouwen. Verder kocht hij in 1781 ook nog een huis in de Nieuwstraat dat aan het zijne grensde. Net als zijn grootvader was hij actief in de schutterij. [Lees hier over de parade van de schutterij in de Hollandsche Historische Courant van 17 aug. 1784] Tot de klanten van zijn apotheek behoorde onder meer de Oost-Indische Compagnie, waarvoor hij (samen met een collega) de scheepsmedicijnkisten verzorgde.
In 1775 kwam zijn zoon, Hendrik Carel, bij hem in de leer. Tien jaar later haalde deze zijn apothekersdiploma en toen zijn vader in 1789 stierf nam hij het bedrijf definitief over. Ook Hendrik was een voorman van de schutterij en een fervent Oranjeklant die in de troebelen rondom de Patriotten-revolutie van 1787 in de frontlinie stond. In 1801 liet hij zijn achterhuis verbouwen, waarvoor zijn acht-jarig zoontje Adriaan (later predikant te Leeuwarden) de eerste steen legde.

Zindelijken inboedel
Hendrik Carel bereikte in 1832 de 72-jarige leeftijd. Met zijn dood stokte de dynastie aan de Wijnhaven. In de achterkamer van het huis bevond zich een volledig ingericht laboratorium met alle ingrediënten. Geen van zijn zoons nam echter de apotheek over. Twee van hen zaten wel min of meer in het vak en werden beiden op jonge leeftijd al hoogleraar in de chemie. De naar hem genoemde Hendrik Carel als 28-jarige aan het Atheneum Illustre te Amsterdam en zijn jongere broer Anthony Hendrik, op 25-jarige leeftijd in Leiden. De laatste schreef een “Leerboek der Scheikunde, met toepassing op kunsten en fabryken” en werd in 1859 grondlegger van het eerste chemisch laboratorium van de Universiteit van Leiden. Daarnaast was hij ook nog hoogleraar in de landbouwkunde.

Portretten van de geleerde zoons Hendrik (rechts) en Antony van der Boon Mesch (links), beiden hoogleraar in de chemie. Uit de portrettengalerij van respectievelijk de Universiteit van Amsterdam en van de Rijksuniversiteit Leiden.


Advertentie van de verkoping van de inboedel na het overlijden van Hendrik Carel van der Boon Mesch. Rotterdamsche Courant 4 augustus 1832

De ‘zindelijken inboedel’ van pa werd verkocht, inclusief pendules, spiegels en schilderijen. Toch bleef er kennelijk nog wat in de familie, want een eeuw later schonk een van de nazaten een geschilderd portret van Hendrik Carel aan het Museum het Prinsenhof, samen met onder meer een mahoniehouten haardscherm, een zilveren naaldkoker en een psalmboekje gebonden in schildpadhuid, aldus een bericht in het Vaderland van 21 november 1936.

Gevoelige muziekmeester
In 1832 werd het pand acht jaar lang het onderkomen van muziekmeester Carel Leenhoff. Hij was tevens organist en beiaardier in de Gasthuiskerk aan de Koornmarkt en gehuwd met Martine Ilcken de dochter van een goud- en zilversmid op de Markt, die hem vermoedelijk aan de centen heeft geholpen om het grote huis te kopen.
Leenhoff was nogal een gevoelig man die na enige tijd ruzie kreeg met een smid Schildmans in de Nieuwstraat (nr 11) over het lawaai dat diens werk met zich mee bracht. Na drie jaar verkocht hij zijn huis aan buurman Gregorius Gussenhoven (zie ook Wijnhaven 18 en 19), maar bleef er nog een paar jaar wonen voor hij verhuisde naar een goedkoper huis aan de Markt.

Nog een apotheker, met fornuis
In 1849 kwam er opnieuw een apotheker (als huurder) in het pand, vlak naast zijn collega op de hoek met de Nieuwstraat: Samuel Viruly. Hij kreeg vergunning om een “vast ijzeren fornuis” in het achterste gedeelte van het huis te plaatsen “bestemd voor het gereedmaken van geneesmiddelen en chemische preparaten”. Na zeven jaar verhuisde hij echter naar de Peperstraat.

Engelse kleding voor heren studenten
Als de weduwe Gussenhoven van Wijnhoven 18 overlijdt, brengen de erfgenamen in 1878 hun huizenbezit aan de Wijnhaven in veiling. Koper van Wijnhaven 20 wordt dan distillateur Van der Ven. Hij verhuurt het pand aan Johannes Ahsmann, die er een kledingzaak begint. Ten gerieve van de nieuwe huurder laat de eigenaar de onderpui verbouwen. Ahsmann noemde omstreeks 1900 zijn zaak “Magazijn London” en richtte zich vooral op de heren studenten. Ze konden er slobkousen krijgen, chambre-cloacks en Jaeger-ondergoed. Eind 19e eeuw probeerde hij ook even een uitstapje naar Engelse sportrijwielen die toen bij de doelgroep in de mode raakten.


Magazijn London in 1906. Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed.

Krasse. levenslustige oude heer

De zaak zou het ruim 55 jaar volhouden. Op zijn 80-ste verjaardag in 1933 kreeg de winkelier bezoek van een verslaggever van de plaatselijke pers die de “krasse, nog levenslustige oude heer” verhalen ontlokte over studentenlustra van weleer en aan wie hij vertelde dat veel jongelui zijn zaak bezochten op aanbeveling van papa, die ook in Delft gestudeerd had. “Enfin, men weet de gang van zaken”, besluit de krant, die het naar de geest van toen na een klein half kolommetje wel genoeg vond. [Zie hier het interviewtje in de Delftsche Courant van 15 juni 1936.]
Halverwege zijn carrière kocht Ahsmann in 1909 het winkelpand toen zijn huisbaas overleed. Tot dan toe betaalde hij f 550 huur per jaar. Hij woonde toen in een geplafonneerde achterkamer met marmeren schoorsteenmantel en uitzicht op de tuin. Daarvoor bevond zich achter de winkel nog een kamer met uitzicht op een plaatsje.


De bovenburen. Delftsche Courant, 30 maart 1907 en 9 september 1907.

Verkoop van de winkel (nr 20) met bovenwoning 19a in 1909. Delftsche Courant 21 aug 1909.

Bovenburen
In de bovenwoning, die merkwaardig genoeg een tijd lang Wijnhaven 19a genummerd blijkt, woonden begin vorige eeuw pianostemmer en muziekinstrumenten-handelaar Van Thienen en zijn broer die zang- en pianoleraar was. Vóór hen werd de woning in de 19e eeuw geregeld aan in Delft gelegerde militaire officieren verhuurd voor fl. 300 per jaar. Met de huurder Van der Breggen kreeg Ahsmann in de crisistijd van de jaren ’30 problemen toen deze als boekhouder bij de Lijmfabriek ontslagen was en na 22 jaar de huur niet meer kon betalen.

Prent van een apothekerswinkel.


Twee Delfts-blauwe apothekerspotten van omstreeks 1750 uit de collectie van het Rijksmuseum. De rechter gemaakt door de plateelbakkerij De Porceleine Schotel en de linker door de Lampetkan.


Een zegel onder een perkamenten koopakte uit 1758 van het huis. [Particuliere collectie van de huidige eigenaar]


Portret van Hendrik Carel van der Boon Mesch, geschilderd door Izaak Schouman.
Collectie Museum Prinsenhof.


Eerste steen in 1801 gelegd door de achtjarige
Adriaan van der Boon Mesch bij de verbouwing
van de achtergevel.


Overlijdensadvertentie van de echtgenote van
Hendrik van der Boon Mesch in de Haagsche
Courant van 10 januari 1807.


Het huizenbezit van Hendrik Carel van der Boon Mesch in de verkoop. Advertentie in de Opregte Haarlemsche Courant van 12 juli 1832.


Orgelspel op een centenprent door Alexander Granendoncq (1799-1869).


Schilderij van een apotheek door Lizzy Ansingh (1875-1959). Collectie Amsterdam Museum.


Verkoopadvertentie Wijnhaven 20, Delftsche Courant,
2 juni 1878.


Delftsche Courant, 4 december 1881.


Tevens verkoop van rijwielen aan de heren studenten. Delftsche Courant 27 maart 1891.


Bericht in Algemeen Handelsblad van 23 september 1914.

Tijdelijke pop-up-zaak
Na de sluiting van de herenmodezaak in 1934 brak er een roerige tijd aan voor het pand. Een verontruste ‘Delvenaar’ schreef in de krant dat hij zich zorgen maakte over het sluiten van de winkel en hoopte dat de Vereniging Hendrik de Keijser zich over de oud-Hollandse gevel zou willen ontfermen, omdat hij bang was dat de zaak anders zou worden ‘gemoderniseerd’. Ondertussen werd de leeggekomen zaak door de plaatselijke winkeliersvereniging benut als pop-up zaak avant la lettre om de prijzen zoals fietsen, stofzuigers en fauteuils tentoon te stellen die je kon winnen met een loterij in het kader van de ‘winkelweken’-manifestatie in december 1935. Alle winkelstraten waren daarbij in samenwerking met het Gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf feestelijk verlicht.

Felle gevelstrijd
Mogelijk had de ingezonden briefschrijver voorkennis, want de zaken verliepen inderdaad zoals hij voorspelde. Ahsmann moest de winkel na de beëindiging in moeilijke tijden verkopen voor een prijs die onder de hypotheekschuld lag. Koper werd de voormalig Delftse student Johannes Drost, inmiddels hoogleraar wis-en natuurkunde in Leiden. Hij zag in het winkelpand kennelijk een belegging en had weinig oog voor historische sentimenten. De gevel uit 1540 was bouwvallig. Openbare Werken adviseerde in 1936 om de historische puibalk binnen tien dagen met drie stempels te ondersteunen om grote gevaren te voorkomen. Daarboven bleek het metselwerk op diverse plaatsen los te zitten. De Schoonheidscommissie trachtte de eigenaar te bewegen om de gevel te restaureren. De Monumentencommissie van de Provincie liet daarvoor een plan uitwerken door architect G. Gebben. Maar het kon de eigenaar niet op andere gedachten te brengen. Ondertussen liep menigeen in de plaatselijk pers te hoop. Uiteindelijk gaf de gemeente in 1937 een sloopvergunning af voor de gevel.

Prof. Joh. Drost. Foto Leidsch Dagblad.

Trieste slotconclusie van alle media-ophef. Delftsche Courant 30 maart 1937.


Magazijn London omstreeks 1920. Foto H.J. Kouwenberg.

Restauratieplan van architect G. Gebben in Delftsche Courant, 1 april 1937.

Delftsche Courant, 9 februari 1934.


De winkel te koop, na een tijdelijke Sinterklaas-actie van de winkeliersvereniging, 1936. Foto Openbare Werken Delft.


Fragment van de oude gevel.
Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed.
Doekje voor het bloeden
De Schoonheidscommissie onderhandelde vervolgens over het metselen van een paar symbolische boogjes boven de vensters in de nieuwe gevel, die moesten verwijzen naar de gesloopte gevel waar fraaie naar voren stekende Renaissance-bogen boven de vensters leken te steunen op smalle natuurstenen ornamenten. Boven die gesloopte bogen bevonden zich destijds aan de zijkanten van de gevel ook nog twee natuurstenen consoles, waarop vermoedelijk ooit hoekige pinakels (kleine siertorentjes) zullen hebben gestaan om het huis een kasteel-achtig aanzien te geven, zoals onder andere nog te zien is bij de gevel van Oosteinde 173.
Op de bewaard gebleven balk in het Prinsenhof heeft men 16 jaar geleden 32 lagen verf ontdekt en bestudeerd, waaronder een aantal lagen goudverf. Er werd toen een restauratieplan opgesteld voor dit unieke object dat direct verwijst naar de wederopbouw na grote stadsbrand. Maar zover is het tot nu toe nooit gekomen.

Bontmode
Achter die nieuwe gevel kwam een winkel in hoeden, vosjes en bontmantels van Hubertus van Ooijen. Toen deze in 1959 overleed, sloot de zaak na 22 jaar met een ‘sensationele uitverkoop’.


Het trotse echtpaar Steendam bij het 40-jarig bestaan van hun zaak. Delftsche Courant 1989.

Opnieuw herenmode
Willem Steendam, die sinds de Oorlog een herenmodezaak dreef in het pand Wijnhaven 21 ernaast, kocht het bedrijf om uit te breiden en gaf de gezamenlijk panden een nieuwe winkelpui.
Vrij recent kocht zijn kleinzoon Arjan Steendam de schoenenzaak van Wijnhaven 19 erbij om de zaak nog verder te vergroten.
De afgelopen zestig jaar is de zaak door drie generaties Steendam meerdere malen in- en uitwendig van een nieuw jasje voorzien, maar zonder al te veel aantasting van de oude kern.


Advertenties. Boven: Delftsche Courant, 5 april 1940; beneden, 28 november 1941.


Wijnhaven 20 en 21 in 1982. Foto Ton Kerklaan.
Kees van der Wiel,
met dank aan Johan Geertzenwijk
 
>> Zie hier voor meer informatie over bronnen, eigenaren en bewoners van Wijnhaven 20
Geplaatst: 21 november 2019  
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft