Sinds zestig jaar is het
statige pand Brabantse Turfmarkt 20 een studentenbolwerk. Al voor de
grote stadsbrand van 1536 staat hier een bierbrouwerij die bij de
brand gespaard bleef. Als begin 17e eeuw veel brouwerijen in de stad
ten onder gaan herrijst deze juist uit zijn as en slaat in de
omliggende buurt zijn vleugels uit. De toenmalige ondernemers zijn
fervente katholieken die drijvende krachten vormen achter het
opbouwwerk van de eerder verdreven kerk.
Maar halverwege de 18e eeuw gaat de brouwerij alsnog ter ziele. Het
wordt dan volledig omgebouwd tot chique woongelegenheid met grote
tuin daarachter. Een van de eerste notabelen die er residentie houdt
is een rijk geworden VOC-schipper, gevolgd door een kunstschilder,
een militair buskruit-ingenieur en een boterhandelaar. Honderd jaar
geleden laat een organisatie voor protestants sociaal en cultureel
werk haar oog vallen op het gebouw. Daarna krijgt het tijdens de
Oorlog opnieuw een industriële functie als drukkerij, tot het
uiteindelijk door studenten bevolkt wordt.
Vanouds bierbrouwerij
Omdat bij de grote stadsbrand van 1536 ook alle archieven in
vlammen opgaan is over de brouwerij van voor die tijd niets meer
terug te vinden. Mogelijk zijn er in het huis zelf nog wel sporen
van over, al zijn de oude kelders inmiddels wel dichtgegooid.
Uit belastingregisters blijkt dat Lenaert Cornelisz hier na de
brand de brouwer is. Het oudste bewaarde gegevens dateren van
1543. In 1561 heeft zijn bedrijf een eigen rosmolen om de gerst te
malen, een teken dat het destijds een vrij groot bedrijf was. Bij
een belastingheffing in 1578 is Lenaert niet meer in leven. Zijn
weduwe heeft dan de zaak voortgezet.

Het huis met grote tuin op de oudste kadasterkaart van 1823
(toen nog inclusief het huidige nr 18). |

Het huis op de kadasterkaart van 2020, nu inclusief nr 22. |
Verval tot mouterij
Eind 16e eeuw is Willem Fransz van Santen eigenaar van de
brouwerij. Hij trouwt in 1589 met brouwersdochter Machteld van
Adrichem. Na negen jaar huwelijk komt zij te overlijden aan de
Brabantse Turfmarkt. Haar man zit ondertussen in het stadsbestuur
(de Veertigraad) en maakt een politieke carrière, die hem al snel
naar Den Haag voert, eerst als afgevaardigde in de Staten van
Holland en tenslotte ook in de Staten Generaal. De brouwerij in
Delft laat hij daarbij na de dood van Machteld voor wat hij was.
Hij hertrouwt met een dame uit een deftige Utrechtse familie en
gaat in Den Haag wonen.
Het bedrijf aan de Brabantse Turfmarkt verhuurt Van Santen in 1600
aan ene capiteyn Jan de Wit. Het is dan geen brouwerij meer, maar
een mouterij, dat wil zeggen toeleveringsbedrijf voor andere grote
brouwerijen. Het gaat in die jaren slecht met het Delftse bier. De
traditionele afzetmarkt in Vlaanderen is sinds het begin van de
Tachtigjarige Oorlog ingestort. Tientallen brouwerijen sluiten in
het begin van de 17e eeuw hun deuren en worden verbouwd tot
woonhuis. Een periode als mouterij is daarbij vaak een
tussenstation.
Katholiek en industrieel
opbouwwerk
In 1609 verkoopt Van Santen de mouterij aan Pietertje Huygen, de
weduwe van Claes Renboom, en moutmaker Jan Ariensz uit ’s
Gravezande. De laatste blijkt later de achternaam Deunisvelt (ook
wel Duijnevelt) te voeren. Zij blazen het bedrijf nieuw leven in
en maken er - tegen de trend in - weer een brouwerij van.
Pietertje fourneert daarbij waarschijnlijk het geld voor haar zoon
Jan Claesz Renboom, die zich in 1616 als brouwer laat inschrijven.
Zijn moeder is een gewiekste zakenvrouw die al eerder in 1596
zaken deed van Van Santen. Zij nam toen van hem een aantal
‘parten’ (aandelen) in een paar schepen over.
Renboom en Deunisvelt zijn fervent katholiek. Zij moeten niets
hebben van de Reformatie die de stad heeft veroverd. Sinds de
dagen van Willem van Oranje is de katholieke kerk al haar
bezittingen kwijt en als organisatie totaal ingestort. Het geloof
is niet verboden, maar het kerkelijke leven moet van de grond af
aan opnieuw opgebouwd worden onder zware tegenwerking van de
Gereformeerden en de door hen opgejutte overheid.
Godsdienstbijeenkomsten mogen alleen gehouden worden als die voor
andersdenkenden niet zichtbaar zijn en daarvoor ‘vergunningen’
betaald worden. Initiatiefnemer voor die wederopbouw van de
katholieke kerk in Delft is de priester Stalpaert van der Wiele.
Volgens de overgeleverde verhalen logeert bij zijn missie geregeld
in de brouwerij van Jan Renboom (ook wel Reynboom), die zijn
bedrijf de naam Verkeerde Weereld geeft. Stalpaert van der Wiele
draagt in de brouwerij waarschijnlijk ook zijn eerste missen op.
Korte tijd later sticht hij een schuilkerkje aan het Bagijnhof,
dat door Renboom en Deunisvelt financieel gesponsord wordt. Het
katholieke parochieblad van Delft draagt daarom nog steeds de naam
‘De Verkeerde Wereld’.

Pentekening van een brouwerij. Amsterdams Historisch Museum. |
Uitbreiding in de buurt
Het huidige Brabantse Turfmarkt 20 is een samenvoeging van twee
oorspronkelijke huizen waarvan de grootste (de zuidelijke helft
van het huidige huis) vanouds de eigenlijke brouwerij was. Het
noordelijke deel is daar omstreeks 1625 aan toegevoegd en staat
dan te boek als ‘bierhuis’. De brede gang in het midden van het
huis zou het overblijfsel kunnen zijn een poort tussen beide
huizen. Als zo’n poort er ooit is geweest dan moet hij vrij snel
na de koop van het buurhuis zijn verdwenen, want in meerdere
gedetailleerde bronnen wordt hij in de tweede helft van de 17e
eeuw al niet meer genoemd en ook op de Kaart Figuratief van circa
1675 is hij niet te vinden.
Ook verder kopen Renboom en Deunisvelt diverse woningen in de
omgeving, ook aan de Gasthuislaan. Een aantal daarvan breken zij
af om het erf van de brouwerij te vergroten, dat later omgevormd
zal worden tot tuin.
Een dochter van Deunisvelt, Maria, trouwt met Nicolaas Dichter uit
Dordrecht, die ook in de zaak komt. Als hij in 1652 sterft, wordt
hij, ook katholiek en wel, begraven in de Joriskapel van de Oude
Kerk, in het graf van zijn schoonouders, met op zijn grafsteen de
tekst “Hier leyt begraven Nicolaes Dichters oudt 37 jaeren”. Na
zijn overlijden treedt de weduwe geregeld als brouwster op.
Uitgebroken wandschildering
Bij de verkoop van de brouwerij in 1660 aan Isaak van Zon bedong de
weduwe Maria Deunisvelt (alias Duijnevelt) dat zij een
wandschildering van Carel Fabricius, "niet tegenstaende de selve
aerd en nagelvast is ende de selve zal mogen uutnemen en
uijtbreecken”. Waar dat werk van de bij kruithuisramp van 1654
overleden schilder vervolgens terecht is gekomen, is de vraag.
Kermisvermaak
Een smet op het vrome blazoen van de familie is het gedrag van
Renbooms zoon Nicolaas tijdens de Rijswijkse Kermis in 1657. In de
notariële archieven treffen we een getuigenverklaring van een
‘bejaarde ongehuwde dochter’ die op verzoek van de
substituut-schout vertelt dat Renboom, destijds brouwer in de
Verkeerde Wereld, tijdens die Kermis in een kroeg een aantal
vrouwen dronken voerde met brandewijn en suiker en vervolgens met
instemming van de waardin (die bij Renboom in de schulden stond)
met één van de dames de ladder naar de zolder beklom om daar voor
het oog van de aanwezigen zijn broek te laten zakken. Renboom
beweert daarop vervolgens in en eigen verklaring dat hij niet zou
zijn ingegaan op het aanzoek tot ‘vleeschelicke conversatie’ van
de dame. Uiteindelijk komt de zaak tot een minnelijke schikking
waarbij Renboom bereid blijkt aan de schout stevige proceskosten
te betalen.

De brouwerij op de Kaart Figuratief van 1675 rood
onderstreept. De huizen hadden toen nog (versierde)
trapgevels, De afbeelding is waarschijnlijk redelijk
waarheidsgetrouw. Probleem is wel dat hier tussen de
Pieterstraat en de Gasthuislaan maar negen van de elf huizen
zijn afgebeeld. In het huis bij het pijltje staat een
overbouwde poort getekend. Dat huis met die poort naar het
pakhuis daarachter behoorde ook tot de brouwerij. Merk
verder op dat de kraan die op de kaart een brouwerij
aanduidt in dit geval niet op de Brabantse Turfmarkt
getekend is, maar om de hoek op de Gasthuislaan. Daar was
ook het kantoor van het bedrijf en een poort die de
achteringang vormde. |
Bazen van buiten in de brouwerij
Omstreeks 1660 verkopen de nazaten van de beide stichters de
brouwerij aan Isaac van Son, wiens ouders in Den Haag op stand
wonen aan de Lange Voorhout. Opnieuw een vermogende katholiek van
elders. Hij runt de brouwerij tien jaar. Inmiddels is er aan de
overzijde van de gracht op de hoek van de Huiterstraat ook een
mouterij, genaamd ’t Swaert, bijgekomen.
Van Sons dochter Apolonia trouwt met Johannes van Eenhoorn, een
telg uit een plateelbakkersfamilie, en deze schoonzoon komt ook in
de brouwerij. Maar niet voor lang. In 1677 vertrekt hij na de dood
van zijn vrouw naar Zaltbommel en verkoopt de brouwerij voor fl
22.000 aan zijn oom Gijsbrecht Cruijck, die er al een hele
carrière in de plateelbakkerij op heeft zitten als hij aan het
einde van zijn leven overstapt naar het bier.
Ook diens dochter Judith weet een ideale schoonzoon buiten de stad
te vinden: mr. Anthonij van Loon. Hij heeft gestudeerd, is de zoon
van een rijke jeneverstoker in Rotterdam, en bovendien goed
katholiek. Rond 1700 weet hij de brouwerij tot grote bloei te
brengen en voor de geloofsgemeenschap koopt hij diverse woningen
aan het Bagijnhof aan.
Cultuurliefhebbers
Na de dood van haar man neemt Judith in 1709 het roer in de
brouwerij over, met hulp van haar oudste zoon Gerard, die net als
zijn vader in Leuven gestudeerd heeft. Maar Gerard heeft andere
ambities. Hij wordt advocaat hij het Hof van Holland in Den Haag
en verwoed verzamelaar van penningen, waarover hij een
standaardwerk schrijft. Verder maakt hij naam als historicus en
schrijver van treurspelen.
In 1726 doet de weduwe daarom het hele bedrijf aan haar zoon Jan
over. Ook hij is een groot cultuurliefhebber. Zijn huis hangt vol
met meerdere schilderijen van Jan Steen, een doek van Vermeer, een
Rembrandt en een Rubens, en zelfs een werk waarvan beweerd wordt
dat Michelangelo het heeft geschilderd. (Zie hier de catalogus van de
schilderijencollectie) Maar of Jan ook zo’n hart heeft voor
de brouwerij, is de vraag. Na tien jaar raakt hij in grote
financiële moeilijkheden en moet alles wat hij bezit te koop
zetten. Zijn vrouw komt bovendien tijdens de verkopingen om het
leven, wat sterk op zelfdoding lijkt te wijzen. Van Loon verhuist,
door schulden achtervolgd naar Utrecht, waar een geestelijke hem
in huis opvangt.
Bedrijf met alles erop en eraan
De akte van de openbare verkoping geeft een prachtige beschrijving
van alles wat er bij de brouwerij kwam kijken. (Lees hier meer over de inrichting van het
bedrijf.) Het bedrijf heeft dan een veel grotere omvang dan
het huidige huis. Aan de overzijde van de gracht ligt de eerder
genoemde mouterij, die later onder de naam Verkeerde Wereld verder
zal gaan als jeneverstokerij. Schuin achter het huis staat een
fors pakhuis aan de Cuddepoort die destijds uitkwam in de
Pieterstraat. Dat pakhuis is vanaf de Brabantse Turfmarkt
bereikbaar via een inpandige poort door een huis dat ook bij de
brouwerij hoort en dat twee huizen verder richting de Pieterstraat
ligt. Aan de andere kant ligt naast de brouwerij een koetshuis met
paardenstalling op de plek van het huidige nr 16/18. Daarachter is
een grote keuken, die uitkijkt op drie huizen aan de Gasthuislaan
die ook eigendom zijn van de brouwerij. Ook het huis op de hoek
van de Gasthuislaan, genaamd “Bootsgezellen Maaltijd”, hoort bij
de brouwerij en wordt deels gebruikt als ‘kuiphuis’ en deels als
bierhuis.
Naast de drie huizen aan de Gasthuislaan is een poort die een
achteringang vormt naar de brouwerij. Daarnaast staat een
gebouwtje dat uitsteekt voorbij de rooilijn van de bebouwing.
Daarin zetelt het ‘comptoir’ van het bedrijf. Naast dat kantoor
ligt aan de Gasthuislaan een royaal bedrijfsterrein achter de
brouwerij, waarvoor honderd jaar eerder diverse huizen langs de
gracht zijn afgebroken.

Advertentie van de verkoop van de brouwerij in de Hollandse
Historische Courant.
|

Advertentie van de verkoop van de inboedel, paarden,
rijtuigen en schilderijen van Jan van Loon. Hollandse
Historische Courant, juni 1736. |
Einde van de brouwerij
Het bedrijf wordt in 1736 op de veiling gekocht door een regent
uit de omgeving van Gouda: Adriaan van Nooten. Hij betaalt
daarvoor fl 32.000, voor die tijd heel wat geld, maar zijn
bieravontuur wordt geen succes. Door de opkomst van populaire
nieuwe dranken als koffie en thee, en ook jenever, krimpt de markt
voor bier gestaag. Daardoor kampen de brouwerijen met een
structurele overproductie. Om die het hoofd te bieden maken de
plaatselijke brouwers herhaaldelijk kartelafspraken om gezamenlijk
een concurrent uit te kopen die ermee op wil houden. Vlak voor Van
Loon zijn brouwerij te koop zet, gebeurde dat nog met de Drie
Hoefijzers op de Koornmarkt (Zie
Koornmarkt 41). Van Nooten moest die verplichting ook
overnemen van Van Loon. Onder die omstandigheden zal een
nieuwkomer in de branche niet erg hartelijk zijn ontvangen. Hoe
het bedrijf precies aan zijn einde kwam, is overigens nog in
nevelen gehuld. Omstreeks 1750 verlaat Van Nooten met zijn gezin
met zes kinderen de stad voor een bestuursfunctie in Haastrecht.
Het is dan voorgoed voorbij met de brouwerij. Het pakhuis aan de
Pieterstraat is in 1747 al verkocht aan concurrent Het Truweel met
de Kroon op de Koornmarkt. (Zie
nr 64) De mouterij aan de overzijde van de gracht kort
daarna.
Dokter met geld
De ‘gewesen brouwerij’ komt in 1753 in handen van de arts dr.
Johannes Swalmius, een zwager van Van Nooten. Hij koopt het voor
de opvallend lage prijs van fl 1.800, al was het toen
waarschijnlijk niet in al te florissante staat. Wellicht ook had
hij al eerder geld in de noodlijdende zaak van zijn zwager
gestoken en wordt dat met de koop een en ander verrekend.
Vermoedelijk is de arts degene die het pand definitief als
woonhuis heeft ingericht en voorziet van de huidige monumentale
gevel met kroonlijst en gedecoreerde voordeur en achter de gevel
het stucwerk en de brede marmeren gang laat aanleggen. In het jaar
dat hij het huis koopt, hertrouwt hij als weduwnaar met jonkvrouwe
Cecilia van Heemskerk, een dame van zeer rijke komaf. Vijf jaar
later erft deze dame een nog chiquer pand aan de Oude Delft (Huis
Spijkerboor, nu nr 199), waar beiden vervolgens gaan wonen. Het
zou echter ook kunnen zijn dat Jan van Loon eerder al veel geld in
het verfraaien van het pand heeft gestoken.
VOC-schipper met viool
In 1758 koopt VOC-schipper Hans Coenraads de voormalige brouwerij.
Met de premie die hij verdient om een schip van zijn werkgever met
dure lading veilig thuis te brengen kan hij het huis bijna cash
betalen. Tussen 1753 en 1761 maakt Coenraads voor de Kamer Delft
van de VOC drie reizen als schipper naar Batavia, China en
Bengalen. In de laatste reis kwam hij in een opiumoorlog met de
Engelsen terecht. Afkomstig van het Noord-Duitse waddeneilandje
Langenes vlak bij de Deense kust is hij in 1745 als ervaren zeeman
bij de Kamer Rotterdam van de VOC in dienst getreden als
onderstuurman en via stuurman bij de Kamer Enkhuizen opgeklommen
tot schipper. Die functie bood hem de weg naar rijkdom, mede door
de mogelijkheden voor particuliere handelspraktijken, ook al was
dat zeer stafbaar. Zijn nalatenschap getuigt van zijn overdadige
welvaart.
In 1761 heeft hij kennelijk genoeg verdiend om stil te gaan leven
aan de Delftse gracht, viool te spelen en te genieten van zijn
speeljachtje in een schuitenhuis voor de deur. Hij heeft dan kip
nog kraai. Een half jaar voor de thuiskomst van zijn laatste reis
is zijn vrouw buiten zijn aanwezigheid begraven in de Oude Kerk.
Na zijn pensionering zet hij zich in voor een Fonds voor
VOC-officieren, dat zijn collega’s van een pensioen voorziet en
hun weduwen ondersteunt. (Lees hier meer over het huis, de zeereizen, de
muziekhobby en de nalatenschap van schipper Coenraads.)

Een bericht van het pensioenfonds voor VOC-officieren,
waarvoor Coenraads zich inzette. |
Kunstschilder
Het huis wordt in 1778 verkocht aan kunstschilder Nicolaas
Rijnenburch. De tuin is dan inmiddels ‘met exquise vruchtbomen
beplant’. De schilder begon zijn carrière in Leidenmaar en
schildert daar vooral genretafereeltjes. Omstreeks 1750 vestigt
hij zich Delft. Hier is hij vooral bekend geworden als de schilder
van de Anatomische les van dr Theodorus Hoogeveen uit 1773, een
nogal houterige groepsportret van het chirurgijnsgilde dat in het
Prinsenhof hangt. Toch moet hij een aardige boterham verdiend
hebben met portretten en andere doekjes voor de plaatselijke
elite. In zijn testament bestemt hij al zijn teken- en
schilderspullen, -prenten en -boeken aan zijn zoon Nicolaas
junior, van wie hij blijkbaar hoge verwachtingen heeft.

Zelfportret van schilder Nicolaas Rijnenburg. Collectie
Museum Lakenhal, Leiden. |

De Anatomische les van dr Hoogeveen uit 1773, geschilderd
door Nicolaas Rijnenburg. Museum Prinsenhof, Delft. |
|
|
NB:
Klik
op de afbeeldingen voor een vergroting.

Studentenhuis De Atlas in 2020. Foto Roos Köbben.

De monumentale 18e-eeuwse deurpartij.
Foto Roos Köbben.

Het huis van boven gezien.

Willem Fransz van Santen in 1610, geschilderd door Jan van
Ravesteyn. Particuliere collectie.

17e eeuwse prent van het werk in de brouwerij. Tekenaar onbekend.

Portret van Jan Baptist Stalpaert van der Wiele (1579-1630).
Schilder onbekend.

De bezittingen van de brouwerij omstreeks 1700 in de omgeving,
ingetekend op de kadastrale kaart van 1823. (De jaartallen
betreffen de datum van aankoop.)

In deze doorsnede van het huis op de bouwtekening van 1994 is
duidelijk te zien dat op de eerste verdieping het vloerniveau van
het linker deel van het huis twee treedjes hoger ligt dan dat van
het rechter deel. Het is een duidelijke aanwijzing dat het huis
uit twee oorspronkelijke huizen is samengesteld.

Een oude eiken kapspant in een van de studentenkamers op zolder.
Foto Roos Köbben.
 
Voor zijn boek ‘Beschrijving der Nederlandsche historipenningen’
werd de parttime brouwer mr. Gerard van Loon uitbundig gehuldigd.
Van het Delftse stadsbestuur kreeg hij in 1724 een verguld
zilveren bokaal met zijn familiewapen, vervaardigd door de
plaatselijke zilversmid Cornelis van Dijck. Nu eigendom van het
Museum voor Religieuze Kunst in Uden, uitgeleend aan het
Rijksmuseum. En in 1731 werd ter ere van dit standaardwerk voor de
schrijver een zilveren penning geslagen door Martinus Holtzhey,
Collectie Teylers Museum, Haarlem.

Dit schilderij van Vermeer hing tot 1736 in de brouwerij. (Nu
Herzog Anton Ulrich Museum Braunsweig)

Drie Koningen Feest van Jan Steen. Nu in het Boston Museum of Fine
Arts, voor 1736 eigendom van brouwer Jan van Loon.

Het huwelijk van Tobias en Sara van Jan Steen hing ooit ook in dit
huis. (Nu particulier bezit)

Mogelijk het ‘Veldleger’ van Philips Wouwerman uit de collectie
van Jan van Loon.

Fraai gestucte plafond uit halverwege de 18e eeuw in de voorkamer
van het huidige studentenhuis. Foto Roos Köbben.

De bijbehorende schouw in dezelfde kamer. Foto Roos Köbben.

Een model van het VOC-spiegelschip De Gerechtigheid, waarmee
schipper Coenraads in de jaren 1755-1757 heen en weer naar Batavia
voer. Collectie Scheepvaartmuseum Amsterdam.

Afrekening van Coenraads laatste reis naar Batavia en Bengalen in
de jaren 1758-1761 in het scheepssoldijboek van de VOC. De reis
leverde hem meer op dan zijn huizen op de Brabantse Turfmarkt
hadden gekost.
|
Crisis
en onzekerheid
De erfgenamen van Rijnenburg verkopen het huis in 1800 aan ene
Cornelis van der Hult. De verwijzing naar de naam ‘de Verkeerde
Wereld’ is dan voor het eerst uit de koopakten verdwenen. Wel omvat
het huis dan nog steeds een koetshuis met paardenstallen, een tuin
en moestuin en het voormalige kantoorgebouwtje aan de Gasthuislaan,
maar de prijs is inmiddels gedaald tot fl 2.300. (Coenraads betaalde
er 42 jaar eerder nog ruim het dubbele voor). In de periode
1800-1815 bevindt de economie van de stad zich dan ook op haar
dieptepunt. De buurt rond de Pieterstraat en de Gasthuislaan is dan
geheel verpauperd en grotendeels ontvolkt. Tal van krotten staan er
op instorten. Als de weduwe van Van de Hult in 1811 overlijdt, koopt
timmerman en buurman Walraven Paerels het huis voor fl 1.700, met
hulp van ene Jan van der Velde. Het pand is dan tijdelijk onbewoond.
Wat er in die jaren met huis gebeurt, is onduidelijk. Paerels gaat
het in elk geval niet zelf bewonen.
Buskruit-majoor met 14 kinderen
In 1817 wordt het huis eigendom van luitenant-kolonel Willem
Petrus Camp (alias Del Campo). Camp is een militair ingenieur
gespecialiseerd in artillerie. Eerder was hij ook als cartograaf
betrokken bij de aanleg van kanalen in Oost-Friesland tussen de
Eems en de Elbe. In 1815 wordt hij door Koning Willem I benoemd
tot hoofd van een nieuw buskruit-laboratorium in Delft. Samen met
zijn vrouw Hendrika Weeber krijgt hij dertien zonen en één
dochter. In 1833 gaat hij met pensioen. Dan is hij inmiddels
bevorderd tot generaal-majoor. Als hij in 1855 op 93-jarige
leeftijd sterft, heeft 38 jaar in het huis gewoond.
Zijn erfgenamen verkopen het “kapitaal, zeer ruim, hecht en
commodieus dubbeld huis voorzien van verscheidene behangen en
onbehangen beneden- en bovenkamers en vertrekken, kleer- en
turfzolders, keuken, kelder en meerdere services en commoditeiten
die tot een fatsoenlijke woning behoren, benevens stal en
koetshuis daarnevens en een extra groote met velerhande
vruchtboomen beplante tuin daarachter” voor fl 4.030 aan
boterhandelaar Jacob van der Chijs.
Boterhandelaar met bad en
romantische landschappen
Van der Chijs zal het grote huis ook 34 jaar bewonen. Boter is in
de 19e eeuw in de omgeving van Delft een gouden handel, waarmee
ver buiten de landsgrenzen flink geld wordt verdiend. Behalve in
boter en kaas handelt Van der Chijs ook in thee en specerijen,
waarvoor hij aan de Voorstraat het pakhuis de “Blauwe Hond” heeft
(ter plekke van huidig nr 16, gebouwd in 1934).
Het drinkwater van het huis komt in 1889 nog met een pomp uit een
bak met opgevangen regenwater, toch is er een fonteintje met
stromend water in de ‘spatieusen marmeren gang’. Ook heeft het
huis beneden een badkamer met een gegoten kachel om het badwater
te verwarmen. In die tijd een hele luxe. Er staan ook Oranjebomen
en een cactus in een tobbe binnen. In de voorkamer heeft de
familie een piano en verder hangt het huis vol schilderijen van
romantische landschapsschilders uit de eerste helft van de 19e
eeuw, zoals Schelfhout, Koekoek, Kobel, Waldorp, Everts, Leickert
en Bakhuizen. De waarde van die schilderijen, nu zeer gewild,
wordt in de nalatenschap van de boterhandelaar op niet meer dan
enkele tientallen guldens per stuk geschat. Ook de begane grond
van nummer 16/18 is dan nog bij Van der Chijs in gebruik,
waarschijnlijk als kantoor. Het bovenhuis daarvan verhuurt hij
voor fl 2,75 in de week.

Portret van de familie van boterhandelaar Van der Chijs door
Cornelis Kruseman, 1849. Particulier collectie in Engeland.

|

Advertentie van de inboedelverkoop in Delftsche Courant van
5 mei 1889.
Links: Speciaal geslagen munt ter gelegenheid van de
zilveren bruiloft van Jacob van der Chijs en Christina
Kesman op 10 augustus 1888. Collectie Teylers Museum,
Haarlem. |

Advertentie voor de veiling van onder meer de penningen en
schilderijen van Van der Chijs.
Nieuws van den Dag, 16 nov. 1889. |
Hoogleraar en schoenfabrikanten
Na de dood van Van der Chijs in 1889 wordt zowel het huis als de
inboedel geveild. Koper van het huis wordt dr. Carel Scheltema,
leraar (later hoogleraar) wiskunde aan de Polytechnische School
(voorloper van de huidige TU). Als deze het huis 15 jaar later
weer verkoopt, splitst hij het buurhuis Brabantse Turfmarkt 16/18
van het grote huis af. Ook zet hij een deel van de tuin aan de
Gasthuislaan als bouwterrein te koop.
De nieuwe eigenaren in 1904 zijn de schoenfabrikanten Johannes en
Bernardus Fliehe, die hun schoenwinkel hebben op de hoek van de
Brabantse Turfmarkt en de Burgwal (Zie nr 94) en een fabriek aan het Oosteinde.
Zoon Johannes gaat nr 20 bewonen. Vader Bernardus koopt de
omliggende huizen en het bouwterrein en zet op dat laatste vier
huizen voor de verhuur, waarvan één deels boven de achterpoort van
Brabantste Turfmarkt 20 gebouwd wordt.

Het huis in 1914. Fotograaf onbekend. |
Christelijke Belangen
In 1913 verhuist Johannes Fliehe naar Arnhem en verhuurt het huis
aan advocaat mr. J. J. Roes. In 1919 koopt deze het pand van zijn
huisbaas. Twee jaar later verhuist hij echter naar Rijswijk en
doet het pand over aan de Vereniging Christelijke Belangen, die
zich richt op sociaal en cultureel werk op
protestants-christelijke grondslag. - Van het katholieke verleden
van het pand hebben de initiatiefnemers dan geen weet meer. -
Tegelijkertijd koopt de Vereniging ook het pand Brabantse
Turfmarkt 22 ernaast, met het jaartal 1618 in de voorgevel. In
1925/26 bouwt ze daarachter een grote zaal voor haar activiteiten.
In nummer 20 worden onder andere allerhande (avond-)cursussen
gegeven. In 1942 wordt de vereniging door de bezetter verboden,
net als alle andere maatschappelijke organisaties van
niet-NSB-signatuur.
Lichtdrukkerij De Atlas
Het pand wordt dan gekocht door de bouwondernemers Van den Berg
& Klis, die het verhuren aan drukkerij De Atlas. Brabantse
Turfmarkt 20 en 22 worden nu definitief met elkaar verenigd. Zowel
binnen als buiten wordt er veel overhoop gehaald. Een groot deel
van de vroegere tuin wordt volgebouwd met bedrijfsgebouwen.
In 1959 verhuist de drukkerij naar een nieuwe bedrijfshal aan de
Minervaweg. Als de eigenaar dat ziet aankomen biedt ze het pand
met een aantal huizen om de hoek in de Gasthuislaan aan de
Gemeente te koop aan. Er liggen dan namelijk vergevorderde plannen
op de tekentafel om de verpauperde buurt achter het huis met de
grond gelijk te maken en om te toveren tot een dynamisch
koopcentrum. Wonen in de binnenstad is een achterhaalde zaak, is
in die tijd de moderne planologische visie. Vanwege het grote
bedrijfsterrein dat diep in het saneringsgebied doorloopt, hapt de
Gemeente toe. De sloop van het gebied wordt eind jaren ’60
voortvarend ter hand genomen. De nieuwbouw wil echter niet
vlotten. De buurt blijft bijna tien jaar een modderpoel.
Uiteindelijk komt er een rommelig winkelcentrum van beperkte
omvang en wordt de Gasthuislaan deels weer herbouwd met
woningwetwoningen.
Studentenhuis
Het huis aan de Brabantse Turfmarkt komt niet voor sloop in
aanmerking. Het wordt zelfs kort na de aankoop tot monument
gepromoveerd. Maar wat de Gemeente er mee aanmoet, weet ze bij
aankoop eigenlijk niet. Even wordt er gespeculeerd over de
mogelijkheid om het als jongerencentrum of muziekschool in gebruik
te nemen, maar dat betekent alleen maar extra kosten. Dus besluit
de Gemeente in 1960 het pand voor dertig jaar te verhuren aan het
Rode Kruis, zodat het wat geld opbrengt. Voor die organisatie
blijken de twee panden samen echter te groot. Daarom zoekt het
Rode Kruis contact met de Stichting Studentenhuisvesting om nummer
22 en de bovenverdiepingen van 20 te bestemmen voor de huisvesting
van twintig (manlijke) studenten van de studentenvereniging
Sanctus Vergillius. Kamers bij een hospita raken wat uit de mode
en zijn bovendien schaars bij de fors toenemende
studentenaantallen.

Foto van een van de toenmalige bewoners van het
achteruitzicht op de kaalslag in 1973. |
Als de brandweer na vijf jaar komt inspecteren, schrikt ze van
het bomvolle huis vol kleine kamertjes met zachtboard plafonds en
brandgevaarlijke elektrische kacheltjes. Een grote renovatie lijkt
noodzakelijk. Studentenhuisvesting wil daarin echter alleen
investeren als ze hoofdhuurder kan worden. Zo ver komt het niet.
Het Rode Kruis dient formeel tot 1990 het huurcontract uit, hoewel
zij in 1978 het pand ontruimt om ook de benedenverdieping voor
studenten beschikbaar te maken. Pas in 1995 komt het tot een grote
renovatie het geheel uitgewoonde monument door het bureau
TAK-architecten. Het studentenhuis dat sinds de eerste bewoning 60
jaar geleden de naam “de Atlas” draagt, als verwijzing naar de
vroegere drukkerij, is inmiddels door de Gemeente doorverkocht aan
woningcorporatie Vestia en niet meer exclusief voor Vergiel-leden.
Sinds de verbouwing wonen er in de beide panden 20 en 22 samen 18
studenten in een comfort dat meer aan de tijd is aangepast. Met de
renovatie is het pand ook inwendig tot een geheel doorgebroken met
nummer 22. De verbouwing moest wel voor een krap budget, waardoor
het interieur tegenwoordig niet meer te vergelijken is met de
pracht en praal die het pand ooit uitstraalde. Slechts twee kamers
beneden aan de straat en de monumentale hal hebben nog iets van de
glans van vroeger.


Plattegrond en gevelaanzicht op de bouwtekening uit 1994 van
TAK-architecten. |
|
|

Een fragment van het 18e eeuwse stucwerk in de gang. Foto Roos
Köbben.

Willem Petrus Camp en zijn vrouw Hendrika Weeber. Onbekende
schilder. Particuliere collectie.

Rotterdamse Courant 12 april 1855.

Verkoopadvertentie Delftsche Courant 5 mei 1889.

Dit fonteintje in de gang uit de tijd van Van der Chijs was tot 1994
nog aanwezig, maar is met de restauratie verwijderd. Foto
TAK-architecten.

Bernard Fliehe liet in 1904 vier nieuwe huizen bouwen in de tuin aan
de Gasthuislaan. 70 Jaar later zijn ze bij de grote kaalslag van de
buurt gesloopt en tien jaar later alsnog vervangen door een nieuwe
rij woningwetwoningen met een wat royaler tuintje erachter.
Veldschets van het kadaster, maart 1904.

Johan Fliehe wordt in 1908 namens de christelijke partij ‘Nederland
en Oranje’ gekozen in de Gemeenteraad (toen nog volgens districten).
Delftsche Courant, 18 dec. 1908.

Delftsche Courant, 14 juli 1916.

Bericht in Delftsche Courant van 11 juni 1921.

Brabantse Turfmarkt begin 20e eeuw. Duidelijk is hierop de hoge
(vermoedelijk 16e eeuwse) zolderkap te zien, die ooit aansloot op de
hoge trapgevel op de Kaart Figuratief hierboven. Foto Uitgeverij
Brinio, Collectie Rijksdienst Cultureel Erfgoed.

Het (inmiddels verdwenen) embleem van het Rode Kruis in de gang op
een foto uit 1994 van TAK-architecten.

De brede marmeren gang gezien naar de voordeur in 1966. Foto Gerard
Dukker, Rijksdienst Cultureel Erfgoed.

Stucwerk boven de deur in de voorkamer. Foto Roos Köbben.
|