Brabantse Turfmarkt 76-78
Ossenhooft, een van de grootste en oudste huizen in Delft  
Wat nu bekend staat als het Chinees wokrestaurant 'Peking' aan de Brabantse Turfmarkt 76/78 is van oorsprong een van de grootste en oudste panden in de Delftse binnenstad, al doet de negentiende-eeuwse gevel dat niet vermoeden. Voordat het  pand restaurant werd, huisde hier garagebedrijf Preuninger. Van 1796 tot 1836 bood het huis onderdak aan de schuilkerk en de pastorie van de rooms katholieke Hippolytusparochie. Daarvoor had het als woon- en pakhuis aan vele curieuze Delftenaren onderdak geboden. Dankzij de aankoop door de kerk is er een heel pak oude koopbrieven met tal van bijzonderheden over het huis bewaard gebleven. Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Een opvallend groot en breed pand (foto Wim Weve)Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Gefotografeerd vanuit de stadhuistoren. De kap van dit pand steekt overal bovenuit. De diepte is goed te zien.
(Foto Wim Weve)

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

In de zijgevel zijn 16e eeuwse kruiskozijnen aanwezig.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

De tuitgevel aan de achterzijde.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

De kapconstructie op zolder. Er is een oud hijswiel om spullen vanaf de begane grond omhoog te hijsen.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Het rechterdeel van het grote huis. Bij de deur rechts was een poort. (foto René Prooper)

Charter met koopakte uit 1563. Koper is Jan Jacobsz In ‘t Ossenhooft.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Eikenhout uit 1562 en asymmetrische dakspanten.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Oude console met een ojiefprofiel.Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Abraham Gorleus (van Goorle) werd eigenaar en ontving bezoekers voor zijn kunstverzameling. (Jacob de Gheijn II, part. coll.)

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

De Franse koning Henri IV kreeg de schelpen
van Gorleus cadeau.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Schelpen waren geliefd verzamelobject.
(detail Chr. Luycx, coll. Prinsenhof)

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Bij de stadsbrand in 1536 is ’t Ossenhooft de dans ontsprongen. Zie rode pijl.


(detail Chr. Luycx, coll. Prinsenhof) Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Volgende bewoner, Jacob Vallensis, prinselijke lijfarts. (Michiel van Mierevelt, coll. Metropolitan Museum of Art)

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

De vrouw van de lijfarts, Margaretha van Clootwijk (Michiel van Mierevelt, coll. Metropolitan Museum)

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Traphekje, restant van de balustrade.
Eronder een oude console.Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Regent Van der Mast betaalde extra voor het goudleren behang (voorbeeld uit pand Hendrik de Keyser)Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Een klucht over vrijgezel Isaak Knol.Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Over leven en bedrijf van een beruchte landheer (die aan de Brabantse Turfmarkt woonde en problemen had)

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

In 1795 komt de r.k. schuilkerk in dit pand. Een doorsnede. Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Plattegrond van de balklaag in de kerk.Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Brand in de koffiebranderij. 1893.
Het Rotterdams Nieuwsblad schrijft er over.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

1836. De kerk wordt verkocht. Advertentie in
het Algemeen Handelsblad. Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
In 1907 werd de koffiebranderij verkocht. Advertentie uit de Delftsche Courant. Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster

Al weer jaren is op dit adres een Chinees restaurant te vinden. (Foto René Prooper).

 
Glinting en moerbalken
Het huis is al eeuwen samengesteld uit twee delen. Het noordelijke deel (nu nr. 78, vanaf de straat gezien links) loopt heel diep naar achteren door (circa 24 meter). Het heeft boven de begane grond een verdieping en een hoge kap met een zolder en een vliering, en oorspronkelijk nog een tweede hoger gelegen vliering.
De achtergevel heeft nog steeds de oude tuitgevelvorm. De zes luikopeningen in de geveltop laten zien dat de zolder en de vlieringen altijd het karakter van opslagruimte hebben gehad. Op de begane grond en de verdieping werden de vensteropeningen in de achtergevel in 1796 dichtgemetseld in verband met de plaatsing van het altaar toen het pand tot kerk werd verbouwd.
In de zijgevels bevinden zich nog een aantal kruiskozijnen uit de zestiende eeuw, al zijn ze wel voorzien van modernere raampjes. Dat de zolders als opslagruimte dienden blijkt niet alleen aan de luikopeningen in de achtergevel maar ook nog uit het oude hijswiel op zolder waarmee je de goederen door luikopeningen in de vloeren kon hijsen.
 
Het zuidelijke deel (nr 76, rechts) is een later toegevoegd zijhuis dat tot voor kort altijd de functie van woonhuis of pastorie heeft gehad.
De zolderkap van dit deel ligt evenwijdig aan de straat en staat dus haaks op het noordelijke deel van het huis. De kap loopt naar rechts toe verder door dan die oorspronkelijk deed. Op de plek van de meest zuidelijke deur in de gevel lag oorspronkelijk een steegje of poortje dat later bij het huis is getrokken. Vermoedelijk toen de gevel met een venster werd verbreed en bepleisterd.
Het oude poortje geeft als gang nog steeds toegang tot het achtererf. Een blik op de Kaart Figuratief uit 1675-1678 laat het poortje nog zien. Die kaart geeft ook een goed beeld van hoe het huis er in de zeventiende eeuw ongeveer moet hebben uitgezien, met het diepe hoofdhuis links en het dwarse zijhuis rechts. Let daarbij ook op het hoge hek voor het zuidelijke deel van het huis.
 

Vier kaarten met Brabantse Turfmarkt  76-78. De Kaart van Blaue 1649, de Kaart Figuratief uit 1675, Kadasteropmeting 1832, en de huidige situatie.

 
De eigen stoep verdween
Voor het plaatsen van deze ‘houten glinting’, zoals men een dergelijk stoephek destijds noemde, kreeg de nieuwe eigenaar in 1603 vergunning, mits het hek niet buiten de eigen stoep op de openbare weg uitstak. Zowel het hek als de stoep zijn al lang verdwenen.
Jaarringonderzoek heeft uitgewezen dat de houten constructiedelen (moerbalken, kinderbinten en kapspanten) in het noordelijke deel van het huis bestaan uit hout van eiken die in 1562 zijn gekapt zodat het huis kort daarna zal zijn gebouwd. Verborgen achter een verlaagd plafond rusten op de begane grond twee eiken moerbalken nog op een natuurstenen balkconsole, met een ojiefprofiel (verloopt van bol naar hol) en aan de voorzijde versierd met een acanthusbladmotief. Op de verdieping bevinden zich aan de voorzijde meer van zulke oude natuurstenen balkconsoles, maar dan  versierd met vrouwenkopjes. Achterin zijn op de verdieping eikenhouten balkconsoles aanwezig, met alleen een decoratieve profilering. De balkconsoles zijn alle uitgevoerd in een vroege renaissancestijl die in het midden van de 16de eeuw in de mode was.
 
Huisnaam verhuist van de Markt naar de Pontemarkt
Jan Jaconbsz. is de bouwer
Bouwer van het grote diepe huis was ‘Jan Jacobsz. in ’t Ossenhooft’. In 1563 kocht hij op die plek een bestaand, en waarschijnlijk oud huis van kuiper IJsbrand Touw. Hij brak het grotendeels af om er het nieuwe grote huis te kunnen bouwen, zo valt ook te concluderen uit de jaarringen van het gebruikte eikenhout. Twee jaar later kocht hij ook het aanpalende huis ernaast van ene Hendrik Geltelubber.
Jan Jacobsz was een rijk en voornaam man in het Delft van de tweede helft van de zestiende eeuw. Vanaf 1555 vervulde hij allerlei functies in het stadsbestuur, zoals schepen, weesmeester en thesaurier. Na de overgang van Delft naar de Opstand kozen zijn mederegenten hem in 1573 zelfs tot burgemeester.
Aanvankelijk woonde hij in het huis ‘´t Ossenhooft’ aan de zuidzijde van de Markt. Toen hij verhuisde naar de Pontemarkt, zoals de Brabantse Turfmarkt destijds heette, noemde hij zijn nieuwe huis daarom ‘´t Nieuwe Ossenhooft’. Later sleet de toevoeging ‘nieuwe’ er geleidelijk af. In plaats van ‘in ´t Ossenhooft’ gingen de kinderen van Jacobsz. zich later met de achternaam Hoogenhouck tooien. Je zelf te noemen naar het huis waar je woonde was in de zestiende eeuw in Delft heel gebruikelijk. Achternamen kwamen pas aan het eind van die eeuw in gebruik, eerst alleen in de beste families.
 
Vermoedelijk wijnhandelaar
Jacobsz bezat meer huizen in Delft, onder meer aan de Hippolytusbuurt. Verder had hij diverse stukken grond in de wijde omtrek van Delft, waaronder de Schaepsweide bij Rijswijk en land in de buurt van Schiedam en in de Bieslandse polder. Waaraan hij zijn kapitaal aan te danken had, is niet helemaal duidelijk. In elk geval was hij geen bierbrouwer zoals de meeste medestadsbestuurders uit zijn tijd. De huisnaam ‘t Ossenhooft verwijst vermoedelijk naar een ‘okshoofd’, een vat voor 240 liter wijn. Daarom gokken we dat Jacobsz niet in bier, maar in wijn handelde, al zijn er ook aanwijzingen dat hij mogelijk betrokken was bij de lakenhandel (wollen stoffen). De opslagzolders wijzen in ieder geval op een gebruik als handelshuis, met ruimte voor een grote handelsvoorraad.
Op de plek van het nieuwe huis van Jan Jacobsz. woonde eerder halverwege de zestiende eeuw een molenaar, Willem Aertsz. Het zal geen windmolen zijn geweest, zo midden in de stad, maar een rosmolen, aangedreven door een of twee paarden. Daarmee maalde hij vermoedelijk granen en gerst, ook voor de brouwerijen. Of er na bouwactiviteiten van Jacobsz in 1563 nog wat muurwerk van dit oude huis is overgebleven, is de vraag.
 
Soete bomen
Zoals gezegd kocht Jacobsz in 1565 ook het huis ernaast en voegde dat samen tot één geheel. Of hij dat deel daarbij ook geheel nieuw optrok is zeer twijfelachtig. Voor Jacobsz het kocht was het, blijkens belastingregisters, ruimschoots het grootste huis in de straat. Bij dit huis hoorde ook de bovengenoemde poort met daarin drie kleine huurhuisjes (‘cameren’). Achter het huis bevonden zich volgens de koopakte onder meer een plaats, een schuur, een waterpomp en een grote tuin met ‘soete bomen’.
Het huis had waarschijnlijk de grote stadsbrand van 1536 overleefd, zoals blijkt  uit de geschilderde stadsplattegrond van Delft, die in het Prinsenhof hangt. Volgens het belastingregister voor de tiende penning uit 1543 werd het huis destijds voor 24 gulden per jaar gehuurd door Frans Duyst, naar wie ook de naast gelegen Frans Duystenpoort vernoemd werd. Daarbij staat de aantekening dat hetzelfde huis voor de brand nog voor 17 gulden per jaar verhuurd werd. Een dergelijke aantekening komen we verder zelden tegen in het register. Dat lijkt er op te wijzen dat de sterk gestegen huurprijs in dit geval vooral het gevolg was van de grote huizenschaarste in de periode na de stadsbrand, waarbij maar weinig van zulke grote huizen gespaard bleven.
 
Elf stookplaatsen
In 1600 telde het gecombineerde huis maar liefst elf stookplaatsen, en werd het nog steeds door de weduwe van Jacobsz, Annetge Jansdr (van der Mije), bewoond.
In 1576 had Jacobsz ook er aan de andere zijde van het poortje (dus aan de zuidkant, rechts) nog een derde huis bij gekocht. Dat bleef door de volgende eigenaren apart verhuurd, tot het in 1670 weer los verkocht werd, nadat het in 1650 was afgebroken en geheel nieuw opgebouwd. De tuin en het achterhuis van dit pand bleven echter voorgoed bij het grote huis ingelijfd. Die lopen dus achter het buurhuis door.
De weduwe overleed in 1601 en de erfgenamen verkochten het grote huis, samen met het naastgelegen verhuurde huis, voor ƒ 5.400 aan Abraham van Goorle. De opbrengst diende mede om haar zuster Grietje en haar kinderen te onderhouden, zo had de overledene in haar testament bepaald. Op het huis rustte toen nog een huisrente van vier pond per jaar. Mogelijk was voor het pand ook Gravenhuur verschuldigd, “als men seydt”, zo formuleerde de koopakte het voorzichtigheidshalve. Geïnd werd die erfpacht van de graaf kennelijk al jaren niet meer.
 
Tienduizenden oude munten aan de Pontemarkt
Kenners en liefhebbers kwamen kijken
Abraham van Goorle (1549-1608) was oorspronkelijk afkomstig uit de politieke elite van Antwerpen. Na de machtswisseling was hij samen met zijn broer David naar Utrecht getrokken. Ze konden daar aan de slag als politieke en financiële adviseurs van de stadhouder van Utrecht en Gelderland, Adolf van Meurs, graaf van Nieuwenaar.
Daar kwam echter een eind aan toen David, terecht of onterecht, van financiële malversaties beschuldigd werd. Ook voor Abraham leek het raadzamer zijn heil elders te zoeken. Daarom streek hij neer in Delft, aanvankelijk in een huis aan de Oude Delft, nu nr.126.
Hier wijdde hij zich verder geheel aan zijn grote hobby: het verzamelen van antieke Romeinse en Griekse munten, penningen en zegelringen. Verder verzamelde hij ook schelpen, waarvoor hij connecties bij de pas nieuwe VOC inschakelde. Zijn verzamelingen genoten wereldfaam en werden door tal van kenners en liefhebbers bezocht. Zijn muntencollectie omvatte enkele tienduizenden stuks.
 
Vervalsingen?
Boze tongen uit die tijd beweerden evenwel dat daaronder ook nog al wat vervalsingen zaten. Zijn schelpencollectie verkocht hij uiteindelijk aan de Staten-Generaal die een relatiegeschenk zocht voor de Franse koning Hendrik IV. Zijn munten- en zegelringen beschreef hij in twee catalogi (in het Latijn), die enige tijd de status van standaardwerk verwierven, maar tevens diende als verkoopbrochure, waarmee Van Goorle’s erfgenamen ook de muntencollectie aan Hendrik IV wisten te slijten. Uiteraard hanteerde Van Goorle in zijn internationale contacten de verlatijnste naam ‘Gorleus’. Ook liet hij zich in zijn catalogi portretteren.
Waarschijnlijk begon Van Goorle na zijn aankoop in 1603 van het huis aan de Brabantse Turfmarkt met een grondige renovatie van het zuidelijke deel, dat sindsdien steeds als woonhuis is gebruikt.
 
Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Gemmen uit Pompeï. Gorleus verzamende ook dit soort gesneden edelstenen. In Delft maakte Gorleus catalogi van zijn ringen met gesneden stenen en van zijn munten. Een kleine greep uit de verzameling van Gorleus.
 
Niet even oud
Onder de huidige pleisterlagen konden tijdens herstelwerkzaamheden bouwsporen worden waargenomen die duidelijk maken dat de voorgevels van de twee delen van het pand in een verschillende architectuur zijn opgetrokken en niet even oud zijn. De gevel van het linkerdeel bezat oorspronkelijk overkragingen op geprofileerde bogen (zoals bijvoorbeeld Koornmarkt 64 of Wijnhaven 16) wat past bij het bouwjaar 1563.
De gevel van het rechterdeel was daarentegen moderner: geheel vlak met speklagen en met boven de vensters korfboogvormige ontlastingsbogen, zoals men die begin zeventiende eeuw veel metselde. De voorgevel van het rechtergedeelte zal in 1603 zijn opgetrokken.
 
Poort naar de Molslaan
Al eerder vermeldden we uit dat jaar de vergunning voor het stoephek. En in datzelfde jaar sloot hij ook met zijn achterbuurman een contract dat hem recht van overpad gaf door een sindsdien gemeenschappelijke poort naar de Molslaan vanuit de hoek van zijn tuin. Verder betaalde hij zijn buurman om alle vensters van diens huis dicht te metselen van waaruit deze inkijk kon hebben op Van Goorle’s woning en tuin. In de tuin stond onder meer een hoenderhok.
Een andere duidelijke aanwijzing voor een ingrijpende verbouwing is het feit dat hij vijf van de elf stookplaatsen in het gecombineerde pand ‘afbrak’. Dat scheelde in elk geval flink in de belastingen, maar het duidt ook op een grote aanpassing, zo niet verkleining van het bestaande pand. Wellicht werd een achterhuis afgebroken, want de Kaart Figuratief toont het zijhuis als een relatief ondiep huis dat, in die vorm, zonder achterhuis met keuken en dergelijke, lastig als zelfstandig huis gefunctioneerd kan hebben. Als zijhuis van het hoofdhuis had het ook geen achterhuis meer nodig.
 
Lijfarts van Maurits en Frederik Hendrik
Ook de volgende eigenaar-bewoner, Jacob Vallensis (1570-1644), die het vanaf 1609 bewoonde, gebruikte het grote pand vermoedelijk niet voor bedrijfsdoeleinden. Vallensis was medicus, en niet te minste. Zij nazaten lieten trots op zijn graf beitelen dat hij lijfarts was geweest van Prins Maurits en Frederik Hendrik. Tot zijn patiënten behoorde ook de dichter Constantijn Huygens, die secretaris was van Prins Hendrik. Vallensis was zeer met Huygens bevriend. Huygens schreef Vallensis een pesterig briefje dat deze zijn vrienden nooit bezocht als zij niet ziek waren. Vervolgens vroeg hij overigens wel om een receptje voor de pillen die hem eerder goed bekomen waren. Een portret van Vallensis is te vinden op de Anatomische Les waarop Van Mierevelt medisch Delft anno 1617 in beeld bracht. Later schilderde Van Mierevelt hem ook nogmaals apart.
In 1589 was Vallensis één van de eerste medische studenten aan de Leidse universiteit. Vier jaar later promoveerde hij daar op onderzoekingen naar geelzucht. Zowel bij zijn huwelijk als bij zijn inschrijving aan de universiteit hanteerde hij overigens de naam ‘Jacob van den Dael’. Het gelatiniseerde Vallensis klonk natuurlijk wel chiquer, zeker in hofkringen. Niet uitgesloten is dat de ouders Vallensis oorspronkelijk uit het Frans-Vlaamse Valenciennes kwamen en dat hij dat als blijk van inburgering de naam verhollandsd heeft.
 
Goudleer en flambouwen
Van 1648-1682 was het huis 24 jaar lang eigendom van Bartholomeus van der Mast, advocaat en regent, die onder meer een lucratieve bestuurszetel verwierf bij de admiraliteit van Zeeland. In zijn tijd was hij ongetwijfeld een zeer belangrijk man. Tegenwoordig lijkt het voornaamste wapenfeit dat we van hem kunnen vinden zijn begrafenis te zijn op 26 maart 1681. Hij werd ’s avonds met groot vertoon van zestien dragers en flambouwen naar de Oude Kerk gedragen. Van der Mast betaalde in 1648 voor het huis ƒ 14.000. Voor die prijs kreeg hij er ook het verhuurde buurhuis bij (dat hij in 1650 geheel liet vernieuwen en in 1670 voor ƒ 3.500 verkocht), en een huisje aan de Molslaan (nu nr. 16), naast de poort. Het zou eeuwenlang als huurhuisje bij het grote huis blijven behoren.
Voor ƒ 500 extra nam  hij ook de goudleren behangsels over in het blauwe zaaltje achterin het huis en in het ‘comptoirtje’ in het voorhuis. En daarnaast een aantal bedsteden, de bottelarij en een diverse banken in huis. Toen zijn weduwe in 1682 het huis, samen met het huisje aan de Molslaan, in veiling bracht, bracht het samen nog slechts ƒ 7.000 op. Voor de goudleren behangsels en andere meubels (waaronder de haardijzers en haardplaten) kreeg zij ook al precies de helft van wat er werd betaald terug. De gouden tijden in Delft waren voorbij. Het aantal inwoners nam af, en daarmee ook de vraag naar huizen.
 
Rustende brouwer
Koper in 1682 was een bierbrouwer, Jan Graswinckel (1623-1712), die inmiddels een brouwer in ruste was. Tot dan toe had hij 25 jaar lang bier gebrouwen in brouwerij De Swaenshals aan de Koornmarkt (zie Koornmarkt 24). Hij wist die brouwerij met rosmolen kort na de aankoop van dit huis voor een leuke prijs van de hand te doen.
Op zijn oude dag maakte Graswinckel zich in hoofdzaak nog verdienstelijk als ouderling van de dissidente Remonstrantse Kerk. Verder verpoosde hij zich af en toe op een grote boerderij genaamd ‘De Plack’ aan de Klapwijkseweg bij Pijnacker. Graswinckel was getrouwd met de Amsterdamse koopmansdochter Hillegonda Bruyning.
 
Rembrandt
Hillegonda’s broer Nicolaas zich in 1652 liet schilderen door Rembrandt. Dat schilderij kwam in haar bezit en werd later eigendom van haar dochter Maria. Deze Maria Graswinckel (1656-1731) erfde in 1712 na de dood van haar vader ook het huis, dat zij bleef bewonen. Zij was toen weduwe van de reeds in 1695 overleden stadssecretaris mr. Bruno van der Dussen. Na haar dood werd in 1731 haar ongehuwde zoon Arent van der Dussen (1683-1742) de eigenaar en bewoner. Hij was een bestuurlijk zwaargewicht, die achtmaal werd gekozen tot burgemeester van Delft en onder meer bewindvoerder was bij de VOC en curator bij de Leidse Universiteit.
In 1744 werd het huis geveild en kwam in handen van stadspensionaris mr. Jacob Bisdom voor ƒ 5.500. Volgens een belastingregister uit 1749 verhuurde hij het in 1749 inmiddels aan zijn opvolger mr. Johan van der Cragt, die het bewoonde met vrouw en vier kinderen, drie inwonende meiden en een inwonende knecht.
 
Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Isaak Knol verzamelde ook Delftse schilders: zeegezicht van Simon de Vlieger, een stilleven van Balthasar van der Ast, een stilleven van Willem van Aelst (Museum Schone Kunten Antwerpen) en een ruitergevecht van Anthonie Palamedesz.
 
Een vrijgezel in de familie Knol
Zoon verzamelde 300 schilderijen
In 1751 belandde het huis opnieuw in een veiling, samen met het huisje aan de Molslaan naast de ingang van de poort. Het huis met paardenstal en tuin droeg inmiddels al sinds de zeventiende eeuw geen naam meer. Crispinus Knol betaalde er ƒ 3.000 voor. Bovendien legde hij ƒ 200 op tafel voor de behangsels in diverse vertrekken, voor een schilderij en spiegel aan de schoorsteen van de grote eetzaal, en voor wat andere zaken zoals bedsteden, bottelarij en kelderplanken. Twee jaar eerder woonde Knol nog als textielhandelaar aan de westzijde van de Markt, tegelijk had hij acht melkkoeien in een stal staan aan de zuidzijde van de Vlamingstraat. Hij liet die melken door ene Pieter van der Blij. In de zomers vertreklen de koebeesten naar een weiland in de Plaspoelpolder in Rijswijk. Knol bezat meer grond buiten de stad, onder meer buiten de Oostpoort.
 
Ruzie over een schutting
Het huis werd in de tweede helft van de 18de eeuw bewoond door Knol’s weduwe Catharina Cloeting en haar ongehuwde zoon Isaak Knol (1717-1793). In 1766 kreeg deze Isaak een geruchtmakende affaire met de snuifhandelaar Barnard Mulders over een schutting tussen hun tuinen bij de Oostpoort. Het werd een langdurige kwestie, waarvoor ten slotte zelfs de bemiddeling van het gemeentebestuur werd ingeroepen.
 
‘Zeer beruchten landheer’
De ruzie liep zeer hoog op. De tegenpartij liet twee schotschriften tegen Knol opstellen. Een was het kluchtspel ‘Loon na werk, of de gestrafte Landheer’. Het andere was een aanklacht, ‘Het leven en bedrijf van den zeer beruchten landheer’. In deze geschriften werd Knol weggezet als een nietsnut die de hele dag duiven melkt en goud geld verdient met weiden van en de handel in vette runderen. Ondertussen zat hij bij zijn moeder onder de plak en wist hij ondanks zijn centen niet aan de vrouw te komen. Barnard Mulders wist op slinkse wijze zijn buurman zelfs een verklaring te ontfutselen, waarin deze bekend maakte dat hij voorgoed de stad zou verlaten. De pamfletten schoten de familie Knol zodanig in het verkeerde keelgat dat zij van het stadsbestuur gedaan kregen om de verspreiding in Delft wegens smaad te verbieden. De oplage bij boekhandelaren moest worden vernietigd. Aangezien de drukker in Groningen zat, was heel Delft uiteraard toch op de hoogte.
 
Kunstverzamelaar
Isaak Knol was ook nog een collectioneur van kunstwerken. Toen hij in 1793 overleed liet hij bijna driehonderd schilderijen na en een collectie van enige duizenden boeken. En ook veel centen. In zijn testament bedeelde de ongehuwde bejaarde man een hele waslijst verre familieleden en vrienden. Onder de begunstigden behoorden onder meer de vrouw en kinderen van de verdreven patriottische arts Hermannus Grau, de weduwe van de stadsarchitect Nicolaas Terburgh en de weduwe van de schilder Nicolaas Rijnenburg, van wie hij een achttal schilderijen bezat.
Voor zijn dienstmeid Elisabeth van der Laan kocht Knol aan de Molslaan een huis aan de andere zijde van zijn poort (nu ter hoogte van nr 18). Zij kreeg bovendien een pensioenrente uit een vastgelegd kapitaaltje van achtduizend gulden.
De schilderijencollectie van Knol bevatte niet louter topstukken, maar ook veel schilderijen ‘in de trant van’, zoals boerengezelschapjes à la Ostade. Hij had een duidelijke voorliefde voor landschappen en ruiterstukken, waaronder verschillende van gerenommeerde zeventiende-eeuwse meesters zoals Simon de Vlieger, Jan van Goyen, Esaias van der Velde, Palamedes en Philips Wouwerman. Voorts bezat hij een schilderij van een hen van de dierenschilder Melchior de Hondecouter, een drietal genrestukjes van Quiringh van  Brekelenkam, een stilleven van Willem Kalf en een musicerend gezelschap van Dirk Hals, de broer van Frans Hals.
 
Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Knol bezat onder meer een Jan van Goyen, een Brekelenkam (Vrouwtje dat appels schilt), een Dirck Hals (Muziekmakend gezelschap) en een Hondecoeter  (Een hen op een nest.).
 
Het grote huis wordt schuilkerk
Kerkgemeente heeft ruimte nodig
Na de dood van Knol kreeg het huis een totaal andere functie. Het werd een nieuwe schuilkerk voor de katholieke geloofsgemeenschap, die gestaag groeide en uit zijn voegen begon te barsten. Toen de katholieken in Delft na de Bataafse Revolutie van 1795 weer min of meer voor vol mochten meetellen, bleek de oude schuilkerk aan de Molenpoort te klein. De Delftse katholieke notabelen besloten een tweede parochie te stichten en zochten daarvoor een tweede kerkgebouw. De middeleeuwse voormalige parochiekerken waren protestants en niet beschikbaar. Nieuwbouw, zichtbaar aan de openbare weg, was niet toegestaan. Daarvoor ontbrak trouwens ook het geld. Daarom koos men een bestaand pand om als kerk te gebruiken.
 
Met kapitaal van Van Berkel
Het pand aan de Brabantse Turfmarkt leek, omdat het zo groot was, goed geschikt om een schuilkerk te maken. De rijke katholieke brouwer en brandewijnstoker Adrianus van Berkel schoot het kapitaal voor. Hij kocht in 1796 het pand van de erven Knol voor ƒ 3.250, inclusief paardenstal, spiegels boven de schoorsteen en schilderijen boven de deuren en een glazen volière annex duivenhok in de tuin.
Vier jaar later droeg hij het officieel over aan de kerk, maar wel voor duizend gulden meer, zoals hij kort na de aankoop al had bedongen. Op kosten van de kerk werd het pand ondertussen voor ƒ 7.000 verbouwd. In het diepe hoofdhuis werd de feitelijke kerkruimte gecreëerd. Kerkgangers konden de mis bijwonen op de begane grond en op de verdieping. Daartoe werd er in de verdiepingsvloer een grote vide gemaakt die tot aan de achtergevel doorliep. Vanaf het balkon aan de voorzijde en de anderhalf meter brede galerijen aan weerszijden van de vide had men zicht op het altaar achterin de ruimte.
 
Eerst mis in 1796
Eind maart 1796 werd er al de eerste mis opgedragen door de nieuwe pastoor Van Boxelt. De vleugel naast de kerk deed dienst als pastorie. De katholieken bleven hier veertig jaar. In 1836 bouwde de parochie een nieuwe ‘echte’ kerk aan de westzijde van de Voorstraat, waar nu de drie identieke huizen Voorstraat 45a, 45b en 45c staan, tegenover de brouwerij 'De Gekroonde P' van Van Berkel. Op zijn beurt werd deze neoclassicistische Sint Hippolytuskerk weer opgevolgd door een neogotische kerk die van 1886 tot 1974 aan de andere kant van de Voorstraat heeft gestaan, naast de (voormalige) brouwerij.
Het tot kerk verbouwde pand aan de Brabantse Turfmarkt bleef kaal en verlaten achter. Zo groot, ineens zo onbruikbaar, de kerk kon er niets meer mee en liet en veilen. Aangeprezen als ruimte voor fabrieksdoeleinden.
 
Van Kerkgebouw naar pakhuis
Koffiebranderij
Koper van het oude kerkgebouw werd de koopman in koloniale waren Van Schaik, die er later onder meer een koffiebranderij in vestigde. Het voormalig kerkgebouw ging dienst doen als pakhuis. De vide in de verdiepingsvloer werd weer dichtgemaakt.
Later in de negentiende eeuw zijn beide delen stevig verbouwd waarbij de gevels in neoclassicistische stijl werden gemoderniseerd door ze te pleisteren en van een kroonlijst te voorzien. Het rechterhuis kreeg de fraaiste gevel van de twee en werd verbreed met de voormalige poort opzij. Uit de wijze waarop de beide kroonlijsten op elkaar aansluiten is op te maken dat de gevel van het rechterdeel het eerst tot stand moet zijn gekomen en dat die van het linkerdeel daar later op is aangesloten. Wanneer dat alles precies gebeurd is, is niet meer te achterhalen. In 1845 mocht de eigenaar een steiger voor zijn huis stellen.
De grootste ingreep lijkt echter het werk van de derde generatie Van Schaik (Henri), nadat hij in 1870 de zaak overnam. De kadasteradministratie spreekt omstreeks 1874 van ‘herbouw’ en geeft het perceel een nieuw kadasternummer. In 1893 werd de koffiebranderij getroffen door een brand. In 1907 was de zaak ter ziele, na 70 jaar koffiehandel van de familie Van Schaik. Het woonhuis was in de gangen en schoorsteenmantels ruim van marmer voorzien, maar was misschien niet meer helemaal up-to-date. In de keuken zat nog een pomp voor wel- en regenwater. En het belendende pakhuis liet wellicht ook te wensen over, want bij de verkoop werd in elk geval het beding toegevoegd dat het de eerste dertig jaar niet als magazijn voor lompen of oude metalen zou mogen worden gebruikt. De panden werden gekocht door onroerend-goedhandelaar Verbeek, die het een en ander verbouwde en de panden splitste waarna hij beide afzonderlijk verkocht.
 
Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Een goedkope Chevrolet bij Preuninger, 1926. Advertentie Rotterdamsch Nieuwsblad. Waarom is de Chevrolet het gesprek van de dag? Vraag het aan garage Preuninger. 1927. Delftsche Courant. Ook in Delft wordt een aardschok gevoeld. Bij garage Preuninger vallen de brokstukken uit een muur. Het Vaderland, 1938.
 
Chevroletgarage
Het woonhuis rechts (nr. 76) werd eigendom van aannemer Nicolaas Rodenburg die er zelf ging wonen. Het bedrijfsgedeelte links werd gekocht door de blikfabrikant Lorrewa, die zijn hoofdvestiging had op de Koornmarkt (zie Koornmarkt 24). Hij gebruikte het een jaar of tien. Na de Eerste Wereldoorlog betrok het bedrijf na een fusie een grote nieuwe blikfabriek aan het Zuideinde, onder de naam Verenigde Blikfabrieken ('Verblifa').
Het bedrijfsgebouw aan de Brabantse Turfmarkt kwam in handen van NV Sigarettenhandel Swarttouw, die zijn fabriek aan de Molslaan had. Die fabriek grensde met zijn achterzijde aan het oude pand aan de Brabantse Turfmarkt. Hij gebruikte het wellicht om er  tabak op te slaan of voertuigen te parkeren. Maar na korte tijd verhuurde Swarttouw het pand aan de firma Preuninger die in de jaren ’20 van de vorige eeuw een garagebedrijf begon en de burgerij van Delft verblijdde met de handel in moderne Chevrolet-automobielen uit Amerika. De autohandelaar zelf betrok na de Tweede Wereldoorlog het belendende woonhuis, dat hij van de familie Rodenburg kocht. Het garagegedeelte zelf was toen nog steeds een huurpand. Na vijftig jaar was de autohandel zo sterk gegroeid, dat de Brabantse Turfmarkt geen geschikte plaats meer was. Men vertrok naar de Mercuriusweg.
 
Chinees restaurant
Vanaf 1974 ging het pand aan de Brabantse Turfmarkt, nu weer in eigendom verenigd, enige malen in handen over van diverse onroerendgoedbeleggers. Er vestigde zich een Chinese restauranthouder, die het ook met zijn familie ging bewonen en het pand uiteindelijk in eigendom verwierf. Van een traditionele “Chinees” is het nu veranderd in een eigentijds “wokrestaurant”. De vroegere schuilkerk is Peking geworden.
 
Kees van der Wiel & Wim Weve
 
nadere informatie over Brabantse Turfmarkt 76-78
laatste wijziging 29-01-2014