Choorstraat 46 lijkt een lampenpaleis, maar je
kunt er geen lamp kopen. De etalages hebben alleen een lokfunctie voor
een zaak in Rijswijk. Verder zit dit pand vol kamerbewoners. Het
huidige pand is gebouwd in 1898 en herbergde gedurende het grootste
deel van de vorige eeuw kledingzaak ‘De Adelaar’,
waarvan de joodse winkelier en zijn vrouw Holocaust niet overleefd
hebben. In 1600 stond hier het huis ‘De Ketel’, dat
kort daarna werd gesplitst in twee delen die meer dan twee-en-een-halve
eeuw een eigen leven hebben geleid en vlak voor de afbraak weer zijn
verenigd.
Fragment
van een panorama-foto vanaf de toren van de Nieuwe Kerk uit de
jaren 1880-1890. Het pand van voor 1898 met trapgevel op de hoek van de
Cellebroerstraat is duidelijk zichtbaar. |
| | |
Op de oudste
kadasterkaart van circa 1825 (links) was het huis gesplitst eigendom (C
269 en C 270). Na de nieuwbouw/verbouw in 1898 (midden) bleef het pand
in tweeēn gedeeld (C 3-075 en C 3076). Nu in 2021 (rechts) is het -
sinds 1900 - administratief een geheel (C 3095). |
Schrijver in de stadspoort
Het huis ‘De Ketel’ was omstreeks 1600 eigendom van
ene Joris Willemsz, die eind 16e eeuw als koopman of kuiper te boek
stond, maar in 1600 wordt aangeduid als ‘schrijver in de
Suijtpoort’. Dat wil zeggen dat hij een soort douane-beambte
was, die bijhield welke goederen en personen er dagelijks de stad
inkwamen. Over veel producten werd bij de stadspoorten invoerrecht
geheven, omdat bijvoorbeeld brood, vlees of drank door stedelijke
accijnzen duurder waren dan daarbuiten. Zoals de meeste Delftenaren in
die dagen had Joris Willemsz nog geen achternaam. Hij overleed in 1606
in De Ketel, waar hij zeker dertig jaar heeft gewoond. Verkoper van oude kleren
Kort daarna kreeg de handelaar in tweedehands kleding Jacques van der
Poest vergunning om aan de zijkant van Joris’ huis een deur
te maken in de Cellebroederssteeg. Hij was toen nog geen eigenaar van
het huis, maar huurde het kennelijk. Twee jaar later zou hij het van de
erfgenamen kopen. In 1612 kreeg hij opnieuw een vergunning, nu om een
kelderdeur in de steeg te maken en een beerput aan te leggen voor zijn
secreet (toilet), mits hij de kruin daarvan in de steeg goed zou
‘overwelven’. Zo’n beerput moest eens in
de paar jaar ’s avonds laat opengebroken worden om hem door
beëdigde ‘nachtwerkers’ te laten legen.
Van der Poest kwam oorspronkelijk uit Oudenaarde en was in het begin
van de Tachtigjarige Oorlog als kousenmaker met de volksverhuizing van
Vlaamse protestanten naar ons land gekomen. Woningsplitsing
Kort na de aanleg van het nieuwe secreet kon Van der Poest niet meer
aan al zijn betalingsverplichtingen voldoen en werd hij in 1613
failliet verklaard. De ‘redders van zijn boel’
besloten toen het huis in twee afzonderlijke delen te verkopen.
Vermoedelijk verwachtten ze daarvan een grotere opbrengst, gezien de
grote woningvraag in Delft in het begin van de 17e eeuw.
Koopster van de helft op de hoek van de Cellebroederssteeg werd Maritge
Cornelisdr, de weduwe van de militair Pontus Bourbon, die sergeant bij
het plaatselijk garnizoen was geweest. Zij hertrouwde korte tijd later
met ene Samuel van Eersel, met wie zij in het Silverpant aan de Markt
ging wonen, waarna zij dit huis kennelijk ging verhuren.
De andere helft, verder van de hoek, werd gekocht door schoenmaker
Isack van Uden. Beide delen van het huis gingen voor ruim 1.700 gulden
van de hand. Buskruitramp
In 1654 liep het huis op de hoek voor 200 gulden schade op door de
ontploffing van het kruitmagazijn op de Paardenmarkt. Het hoekhuis was
toen eigendom van lintwerker Jacques Bourge(s), waarschijnlijk ook een
Vlaamse of Waalse immigrant. Hij kreeg 80 gulden van de schade vergoed
en deed het huis kort daarna over aan bakker Aernout van der Coore, die
daarvoor in de Cellebroedersteeg zat. Warmoezier met huwelijksproblemen
In 1664 kwam op de hoek warmoezier Claes Schilperoort te wonen. Hij had
een moestuin aan het einde van het Rietveld vlakbij de stadsvest en een
kooltuin met bonenstaken buiten de Oostpoort. De groente die hij daar
verbouwde verkocht hij in de Choorstraat. Claes had
echter een bijzonder slecht huwelijk met Christijntje van Duickklagen.
Volgens getuigen schold zij hem geregeld de huid vol en bazuinde zij
ten onrechte het verhaal rond dat hij een bastaardzoon in Overschie zou
hebben en een liefje op de Buitenwatersloot. De verklaring bleek een
opmaat naar een scheiding van tafel en bed die de ruziënde
echtelieden in 1693 bij de notaris overeenkwamen. Bij dat contract
kreeg zij het huis in de Choorstraat en de drie kinderen en hij de
tuinen. In het andere deel van het pand woonde in die
jaren timmerman Pieter van Duijvenhuijsen. De laatste jaren van zijn
leven zou hij als weduwnaar slijten in het Oude Mannenhuis aan de
Voldersgracht.
Zopie met haring en fruit Halverwege de
achttiende eeuw dreef Corstiaan van der Meer met zijn vrouw op de hoek
een winkel waarin hij ‘een zopie, haring, zoute vis en
fruit’ verkocht. Dat liep ten einde toen hij in 1750
overleed. In het andere deel van het pand zat tussen 1711
en 1759 de zaak van kleermaker Johannes Moetzhart en zijn vrouw Anna
Stolz, vermoedelijk immigranten uit Duitsland. Nijvere middenstanders
Aan het einde van de 18e eeuw zat op de hoek de winkel van Johanna
(Antje) Gramioen en haar dochters Maria en Elisabeth Staarling, waarvan
niet duidelijk is wat zij daar verkochten. De echtgenoot van Johanna,
Adrianus van Staarling, had zich in 1742 door ophanging van het leven
beroofd. Het gezin woonde toen nog in de Baljuwsteeg. Het
andere deel van het huis, het latere nummer 44, bleef tussen 1759 en
1828 nog heel lang eigendom van de weduwe Moetzhart en haar nieuwe
echtgenoot en hun nazaten, die het echter al die tijd verhuurden.
Vermoedelijk was het daarbij steeds een of ander middenstandsbedrijfje.
In 1774 kwamen hier Adam Louff of Loet en Anna Nipkes uit het Gelderse
Ophemert (in de Betuwe). In 1810 woonde hier stoelenmaker Andries de
Ruiter en twee jaar later groenteboer Willem Waanders. Daarna kwam hier
huisschilder Jesaias de la Court. Van het hoekpand was de
koopprijs in de loop der eeuwen danig gezakt. Bracht het begin 17e eeuw
nog 1700 gulden op, in 1751 was de prijs nog slechts 410 gulden en in
1808 ging het voor fl 300 van de hand. Maar dat waren dan ook wel de
meest dramatische tijden op de plaatselijke woningmarkt. Smidse
Van 1832 tot 1839 was het hoekpand het onderkomen van smid Johannes
Salters. Deze stierf in 1839 op 39-jarige leeftijd en liet een vrouw en
zes kleine kinderen achter, die gedwongen waren de smidse en een
bijbehorend pakhuis in de Cellebroederssteeg te verkopen. In het
bedrijf stonden toen werkbanken, twee aambeelden, twee blaasbalgen,
schroeven, stempels, een slijpsteen, boren, vijlen, 21 tangen, 15
hamers en tal van andere gereedschappen en een flinke voorraad oud
ijzer. Boven de werkplaats was een bovenkamer en achter de werkplaats
een benedenkamer en een keuken. De boekhouding, bestaande uit vijf
boeken met onbetaalde rekeningen, bleek nogal een chaos.
Het bedrijf werd niet voortgezet. Het pand werd opgekocht door een
onderwijzer, die het ging verhuren aan slager Johannes Hoffman, die er
minder dan vijf jaar heeft gezeten.
Verkoopadvertentie
in de Opregte Haerlemse Courant van 10 november 1839. |
Geelgieter
in het buurpand nr 44, destijds aangeduid als wijk 5 nummer 118, zat
tezelfdertijd geelgieter Jacob van Vuuren en zijn 25 jaar jongere vrouw
Gerritje Collee, die in het pand een water- en vuurwinkel dreef.
Buurtgenoten konden daar een emmer warm water kopen voor de was. Toen
deze Van Vuuren in 1850 overleed liet hij ook twee minderjarige
kinderen achter. Zelf was hij echter al op leeftijd (73) en had zijn
bedrijf al beëindigd. Bij de inventarisatie van zijn boedel
waren er weinig gereedschappen van het bedrijf meer over, op een enkele
blaasbalg na. In het voorhuis stond nog wel een toonbank en een
kruiwagen, maar die dienden waarschijnlijk voor de nering van zijn
vrouw. De familie woonde vooral in de achterkamer die
uitkeek op een binnenplaats. In die kamer stond onder meer een Friese
klok. Verder telde het huis nog drie andere kamers en een zolder. De
familie zat beter bij kas dan de buren, die het noodlot aan het begin
van de carrière van de kostwinner trof. Er waren heel wat
gouden en zilveren sieraden in huis, die bij elkaar meer waard waren
dan de rest van de inventaris. Bovendien waren ze ook eigenaar van het
pand ernaast, de huidige Choorstraat 42, dat ze verhuurden.
Uitdrager
met zijn handel. Houtgravure van Henry Brown uit het boek
‘De Nederlanden, karakterschetsen’, 1842. |
Kringloopwinkel
De winkel op de hoek werd in 1844 betrokken door een joodse koopman in
tweedehands kleding en meubels Andries de Groot en zijn vrouw Rachel
van Heek. Voordien woonden zij al negen jaar lang op diverse adressen
in de Cellebroederssteeg om de hoek. Het paar zou de zaak 36 jaar lang
huren. In die jaren moeten ze vrij goed geboerd hebben, want in 1878
konden ze het op een akkoordje gooien met de bejaarde buren van nummer
44, de gepensioneerde commies bij de stedelijke belastingen Cornelis
Bierhoff en zijn vrouw, die daar al 28 jaar woonden. Ze kochten hun
huis om de begane grond als pakhuis bij hun zaak te betrekken en gaven
hen het recht om tot hun dood gratis op de bovenverdieping te blijven
bewonen. Twee jaar later, in 1880, overleed De Groot.
Kort daarop kreeg zijn weduwe de kans om hun eigen winkel voor 3.550
gulden van de weduwe van hun voormalige huisbaas te kopen. Daarmee werd
het pand dat in 1613 was gesplitst, weer verenigd. De
zaak bleef sindsdien nog ruim 25 jaar in de familie en werd voortgezet
door dochter Sara en schoonzoon Nathan Schram. Zowel Andries de Groot
als Nathan Schram waren bekende gezichten in de joodse gemeenschap in
Delft. Zij boden beiden geregeld tijdelijk onderdak aan joden van
elders die in de stad hun geluk wilden beproeven.
Miscalculatie
Schram was inmiddels overgestapt van tweedehands kleding op nieuwe
herenmode. En daarbij hoorde liefst ook een nieuwe zaak. Aan het
gecombineerde pand was na het overlijden van de buurvrouw wel het een
en ander verbouwd en de winkel had inmiddels zelfs een paskamer, maar
het pand beviel toch niet helemaal. Het werd echter na verdeling in de
familie, niet eigendom van Schram, maar van zijn zwager Marcus de
Groot. Die zette het pand in 1897 met andere bezittingen in Delft te
koop. Kennelijk leverde dat echter geen aantrekkelijk bod op. Daarop
besloot de familie een Amsterdamse architect R.R. de Bruin in de arm te
nemen en een hele nieuwe zaak op dezelfde plek te bouwen. Of daarbij
het oude huis tot de grond toe is afgebroken is onduidelijk. Naast de
kledingzaak op de hoek (nr 46) kwam in dit nieuwe pand ook een
belendende nieuwe winkel (nr 44) voor de verhuur. De
kosten van de nieuwe winkel uit 1898 gingen kennelijk Schrams
mogelijkheden te boven. Want in 1905 wordt hij failliet verklaard. Zijn
zwager besluit daarop om het nieuwe winkelpand te koop te zetten. Koper
wordt een vastgoedbelegger, Gerard Lugtigheid, die de beide delen van
het pand gaat verhuren.
Het
pas gebouwde pand (met twee balkonnetjes boven elkaar) op een foto
uit 1901. | Kledingzaak De Adelaar
Van 1907 tot 1911 komt in nr 46 tapijthandelaar Jan Schaap, maar dat
blijkt geen blijvertje. Hij wordt opgevolgd door Jacob van IJssel,
‘vertegenwoordiger in linnen zakken’ en zijn vrouw
Sipora Logher. Ze adverteert in studentenbladen dat heren studenten
hier de hoogste prijs voor hun gedragen kleding kunnen krijgen. Maar
ook dat is maar van korte duur. Van IJssel heeft ook een zaak in de St.
Jacobstraat in Den Haag en gaat daar in 1912 failliet. Zijn broer Isaac
van IJssel maakt hier echter een doorstart in de kledingzaak die dan al
enige jaren de naam “De Adelaar” draagt. Na zijn
huwelijk in 1913 met Anna Frank gaat Van IJssel boven de zaak wonen. De
winkel wordt een succes. In 1919 kan hij het pand van de verhuurder
kopen en in 1924 gaat hij verbouwen om ook de begane grond van nr 44
bij de zaak te trekken. (Tot dan toe zat daar eerst een horlogemaker,
een koffiehuis van Ida Weisz en tenslotte een textielwinkel van
Cunegonda Smink.) In 1935 gaat de sigarenzaak van de
buurvrouw op Choorstraat 42 failliet. Van IJssel ruikt dan zijn kans om
dat pandje er ook bij te kopen en zijn etalages verder uit te breiden.
Een jaar later trouwt zijn zoon Daan met de Zandvoorste Lien Vedder en
wordt bedrijfsleider in de zaak. Isaac zelf begint een nieuwe zaak in
de Jacob Gerritstraat (nr 24). Isaac van IJssel is inmiddels een
bekende middenstander en vooraanstaand lid van de joodse gemeenschap in
Delft.
Een
krantenfoto van de winkel bij de viering van zijn 25-jarig bestaan
op 1 juli 1936. De zaak had dit uiterlijk sinds de verbouwing van 1924.
Over de oprichtingsdatum van de zaak lopen de visies uiteen. De
familie Van IJssel ging destijds uit van 1911, na de oorlog zette zij
‘sinds 1912’ op de gevel. In de krant zagen we dat
een eerdere eigenaar de winkel met deze naam al in 1909 opende.
|
Een wrange nieuwjaarsgroet in de Delftsche Courant van eind december
1941 voor het jaar waarin de familie het noodlot tegemoet ging. |
Onteigening en vervolging
In de Tweede Wereldoorlog krijgt Isaac van IJssel de twijfelachtige eer
vertegenwoordiger van de Joodse Raad te worden in Delft. Choorstraat 46
wordt het adres waar alle Delftse joden hun jodenster kunnen ophalen.
De oude Van IJssel weet de oorlog op een onderduikadres te overleven,
maar zijn zoon Daan en zijn vrouw worden verraden, vermoedelijk door
degene die ze naar een onderduikadres in Friesland brengt. In 1943
worden ze in Auschwitz vermoord. Alle eigendommen,
waaronder de winkels in de Choorstraat en de Jacob Gerritstraat en een
woonhuis aan de Oude Delft (nr 34) worden Van IJssel ontnomen en
‘onder beheer’ genomen door de bezetter. De pand
aan de Oude Delft en in de Jacob Gerritstraat worden beide verkocht, de
winkel in de Choorstraat echter verhuurd aan ‘bewindvoerder
Willem van Zwieten’, die in NSB-bladen adverteert dat hij
‘grote voorraden dames- en herenconfectie heeft tegen matige
prijzen’. Het huis erboven wordt in de oorlogsjaren bewoond
door Antonie van Zwieten. Nog meer familiedrama
Na de bevrijding pakt de oude Van IJssel in augustus 1945 de draad in
de Choorstraat weer op, al kost het moeite om aan nieuwe wintervoorraad
te komen. Zijn zevenjarige kleinzoon Pum vindt hij terug op een
onderduikadres in Limburg. Om zijn overige eigendommen via de Raad voor
het Rechtsherstel terug te krijgen moet hij nog vijf jaar procederen.
De winkel in de Choorstraat draagt hij in 1953 over aan zijn dochter
Selma en schoonzoon Max Esso. De laatste sterft echter een jaar later
op 31-jarige leeftijd aan een hersenbloeding. De oude Van IJssel gaat
dan zijn dochter weer bijstaan. Kleinzoon Pum blijkt niet met zijn
tante en stiefmoeder overweg te kunnen. De hoop van zijn grootvader dat
hij ooit de zaak zou voortzetten, gaat niet in vervulling. Zijn tante
Selma hertrouwt met de Gooise journalist Meyer Sluyser, die weinig van
textiel moet hebben. Na de zelfdoding van zijn echtgenote in 1962
verbouwt Sluyser de zaak. Er komt een bedrijfsleider in. Maar na tien
jaar besluit hij de zaak te verkopen. Aan de turbulente geschiedenis
van de firma De Adelaar komt daarmee na zestig jaar een einde.
Het
ontwerp voor de nieuwe winkelpui van het uitzendbureau in 1987. |
Uitzendbureau en coulisse-winkel
Zo’n dertig jaar geleden zat hier tien jaar lang een
uitzendbureau op de begane grond en werden de etages daarboven verhuurd
aan kamerbewoners. Dat laatste is nog steeds het geval, maar onder aan
de straat zitten zowel in de Choorstraat als om de hoek in de
Cellebroerstraat sinds meer dan twintig jaar lok-etalages voor een
lampenfirma in winkelcentrum In de Boogaart in Rijswijk, die
tegenwoordig ook online zaken doet. Het onderhoud van het pand liet af
en toe wel te wensen over. In 2010 moest de straat rond het pand enige
tijd worden afgezet omdat er te veel losliggende dakpannen en gesteente
op het winkelend publiek dreigden te vallen.
De
lampenetalages in 2001, toen de pui nog niet somber zwart was
geschilderd. Foto Kees Spiero, collectie Stadsarchief. |
Kees van der Wiel Lees meer over Daniel en Pum van
IJssel en Serlina Vedder op de website: https://www.joodsmonument.nl/nl/page/597791/daniel-van-ijssel |
|
Choorstraat 46 in 2020, met brandende lichtjes in de etalages. Ooit was
er op de eerste verdieping ook een balkonnetje.
Een
schilderij van Petrus Gerardus Vertin (1819-1893)
uit 1888 van de Choorstraat. Het pand met trapgevel
op de hoek
van de Cellebroederssteeg heeft hier twee voordeuren. De
situatie lijkt
hier redelijk waarheidsgetrouw afgebeeld.
Schoenmaker.
Schilderij van Quiringh van Brekelenkam, 1656.
Particulier bezit.
Warmoezier. Ook een schilderij van Quiringh van Brekelenkam, 1665.
Detroit Institute of Arts.
Kleermakerswerkplaats. Opnieuw een schilderij van Quiringh
van Brekelenkam, 1661, Rijksmuseum.
Huisschilder op decoratief tegeltje.
Gravure van een smid aan het werk.
Detail van het schilderij van P.G. Vertin uit 1888.
Verkoopadvertentie
in de Delftsche Courant van 28 februari 1858.
Delftsche
Courant, 1 februari 1882.
Delftsche Courant, 22 juli 1883.
In augustus 1897 doet de familie een poging het pand voor
een leuke prijs te verkopen. Delftsche Courant, 15
aug 1897.
In
oktober neemt de familie een Amsterdamse architect in de arm om een
heel nieuw pand te bouwen. Delftsche Courant, 1 oktober 1897.
De zoon
van Schram heeft heel andere aspiraties dan
de kledinghandel. Delftsche Courant, 11 mei
1904.
In 1906 komt, na het faillissement van Schram, het nieuwe
pand in de verkoop. Delftsche Courant, 3
september 1906.
Opening
van het nieuwe kleding-magazijn De Adelaar.
Delftsche Courant, 2
oktober 1909.
Delftsche Courant, 23 december 1936.
Trouwfoto van Daan van IJssel en Lien Vedder, 15 december 1936.
Zeven jaar later werden zij beiden in Auschwitz om het leven
gebracht.
Advertentie in
de NSB-krant Nationaal Dagblad van 11 november 1942
van de nieuwe ‘bewindvoerder’
die zich van
de zaak had meester gemaakt.
Het briefje dat Isaac van IJssel kort na de Bevrijding stuurde
naar het onderduikadres van zijn 7-jarige kleinzoon
in
Limburg. (Nu in bezit van de kleinzoon.)
De gevel van de zaak in 1960 (inclusief nr 42) - nu
‘sinds 1912’. Foto Willem van der Poel,
collectie
Stadsarchief.
Een verdwaalde
klerenhanger van ‘De Adelaar’.
De
in 2021 geplaatste struikelstenen voor het huis ter herinnering aan
Daniel van IJssel en Serlina Vedder.
|