De Fransen van de Puttestraat in de wijk Hof van
Delft is gebouwd in 1933. Het Joodse echtpaar Erschler-Spits zijn de
eerste bewoners van het dubbele huis op de hoek van de Van Hallstraat.
Ze worden er niet oud. Tien jaar later worden zij in Auschwitz
vermoord. Hun huis wordt door de Duitse bezetter geroofd en verhuurd
aan de man die hun op hun onderduikadres heeft opgepakt. Na langdurige
procedures krijgen hun erfgenamen de beide huizen pas ver na de oorlog
weer in hun bezit.
De Fransen van de Puttestraat wordt begin jaren ’30
bebouwd door de vastgoedontwikkelaars Van der Klis & Van den
Berg. Het echtpaar Wolf Willem Erschler en Henriëtte Spits
koopt in 1933 twee naast elkaar gelegen panden. Het zijn
nieuwbouwhuizen in de uitbreidingswijk Hof van Delft. De eigenaren
hebben voor beide huizen een bestemming: op de hoek, op nummer 53, komt
een magazijn met kantoor en op nummer 51 gaan ze wonen. Erschler is
technisch ingenieur. Zijn Technisch Bureau Erschler, een
‘grossierderij’ in auto-onderdelen, opereert vanaf
dat moment vanaf dit adres.
Logelokaal
Het echtpaar woont sinds 1926 in Delft, in de Fabritiusstraat.
Henriëtte Spits (1893-1943) groeide op in Enschede, de wieg
van Wolf Willem Erschler (1884-1943) stond in Polen, in Kalisz. Beide
komen uit een Joodse familie. In 1931 vraagt Erschler de Nederlandse
nationaliteit aan.
Het Joodse echtpaar Wolf Willem Erschler en Henriëtte Spits
aan de Fransen van de Puttestraat 51-53, ca. 1942, kort voordat zij
onderduiken. (foto Willem Frederik van Oosten, collectie Stadsarchief) |
Het
echtpaar zonder kinderen heeft zich stevig gevestigd in Delft. Ze nemen
deel aan het culturele leven, ze zijn lid van de Vereniging Kunstkring
Delft en ze komen af en toe in de synagoge. In hun huis en
bedrijfsruimte vinden ook andere activiteiten plaats. In de jaren
1935-1940 staat de bibliotheek van de Delftse Theosofische Vereniging
op nummer 51 geregistreerd, en wordt een zaaltje op de bovenverdieping
als ‘loge-locaal’ voor verenigingsbijeenkomsten
gebruikt. Verder biedt het pand vanaf 1940 onderdak aan het
brochuredepot van de Nederlandse Vegetariërsbond.
Waarschijnlijk zijn dit vooral activiteiten waarmee Henriëtte
Erschler-Spits zich bezighoudt. Zij is ook eigenaresse van een firma
“Prana Reformhuis” op theosofische grondslag.
Anti-Joodse
maatregelen
Als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, raakt dat het echtpaar op
verschillende fronten. Bijeenkomsten van de Theosofische Vereniging
worden verboden, en in 1941 worden hun beider bedrijven geliquideerd.
Hun woningen worden afgenomen en als Joodse burgers zijn ze onder het
nazibewind zelfs hun leven niet langer zeker. In 1942 duikt het
echtpaar onder bij de familie Verbaan in de Van der Mastenstraat 11. Ze
bereiden hun onderduik goed voor. Zoveel mogelijk waardevolle
bezittingen en geld brengen zij bij vrienden en kennissen onder. Aan
het eind van het jaar wordt hun onderduikplek echter verraden.
Rechercheur Frans Willemse valt er op 5 januari 1943 binnen en vindt
het echtpaar op zolder. Ze worden overgebracht naar de strafgevangenis
in Scheveningen van waaruit ze worden afgevoerd naar Westerbork. Op 21
januari 1943 worden zij in Auschwitz vermoord.
Het
document waarmee de Duitse bezettingsinstantie
“Niederländische
Grundstücksverwaltung” het Kadaster eind oktober
1942 opdraagt de inbeslagname van het Joodse eigendom Fransen v
Puttestraat 51/53 formeel te bezegelen.
|
Fröbelschooltje
Op dat moment wonen er al andere mensen in de twee huizen. Mejuffrouw
M. Barkmeijer was al sinds februari 1942 met haar ‘Nieuwe
Fröbelschool’ in nummer 51 getrokken. Dat zal
waarschijnlijk met instemming van de het echtpaar Erschler zijn
geweest, want het huis was toen nog niet in beslag genomen. Met haar
Nieuwe Fröbelschool voor kinderen vanaf drie jaar oud zat zij
voordien in het verenigingsgebouw Ons Huis, Oude Delft 201. In 1941
moest zij hier vermoedelijk uit, waarna zij voor korte tijd uitwijkt
naar Nieuwe Plantage 17. Nadat zij een oproep in de Delftsche Courant
doet voor een nieuwe locatie kan zij terecht in de Fransen van de
Puttestraat 51. Na de inbeslagname zoekt zij al snel een nieuw
onderkomen. Vanaf eind 1943 wordt het huis bewoond door het echtpaar
Vonk-Van Baarle.
De
Nieuwe Fröbelschool komt begin 1942 naar de Fransen van de
Puttestraat 51. (Delftsche Courant, 10-2-1942)
|
Rechercheur van politie
Ook nummer 53 wordt snel weer bewoond. De politieagent die
verantwoordelijk was voor de arrestatie van de huiseigenaren, Frans D.
Willemse, trekt erin met zijn gezin. Hij bewoont het huis tot juli
1944, waarna hij zijn carrière verder vervolgt in Zaandam.
In februari 1945 wordt hij daar door het verzet geliquideerd.
Bericht
van de verhuizing van de fanatieke ‘Jodenjager’
Willemse, agent van de Delftse politie, met zijn gezin naar het
geroofde huis in de Delftsche Courant van 12 januari 1943.
|
Oorlogsprofiteur
In februari 1943 wordt het dubbele huis gekocht door A.E. Poolman,
slager op Zuiderstraat 56. Hij staat bekend als NSB’er. Het
zijn vaker NSB-gezinde burgers die woningen van Joodse eigenaren kopen.
Veel andere Delftenaren willen hun handen niet branden aan dit door de
bezetter geroofde onroerend goed. Poolman blijft de panden verhuren en
laat een en ander verbouwen. De nieuwe eigenaar Poolman trekt tot aan
de bevrijding huurinkomsten uit de panden. Kort daarna wordt hij
opgepakt als collaborateur.
Rechtsherstel
Na de oorlog worden alle verordeningen van de Duitse bezetter nietig
verklaard. De aankoop van geroofde Joodse panden is dus niet meer
geldig. Daarmee krijgen de rechtmatige eigenaren – of hun
erfgenamen – ze echter nog niet automatisch weer in handen.
Poolman en de erven van het echtpaar Erschler, vertegenwoordigd door
Julius Spits uit Enschede, een neef van Henriëtte, worden
volgens de wetgever geacht onderling eerst alle inkomsten en kosten in
de periode van de onteigening te verrekenen. Op papier is de Joodse
huizenbezitter voor de hele periode eigenaar gebleven. Daarom heeft hij
recht op alle inkomsten uit huur en pacht, maar is hij ook
verantwoordelijk voor alle uitgaven aan belastingen en onderhoud in de
tussenliggende jaren.
Er is pas sprake van rechtsherstel als de twee partijen een
financiële overeenkomst sluiten om de aankoop terug te draaien
– een zogenoemde minnelijke schikking. Julius Spits is
hiervoor afhankelijk van de Delftse notaris R.J. Montijn die geen haast
lijkt te maken, ook omdat er nog geen jurisprudentie is. Hij wacht af,
tot frustratie van Spits die geruïneerd uit de oorlog is
gekomen en zijn leven weer op de rails wil krijgen.
Spullen
in bewaring
Terwijl Spits wacht op rechtsherstel gaat hij ook op zoek naar de
overige bezittingen van het echtpaar. De Delftse recherche laat hem
weten dat er van het in de woningen achtergebleven meubilair weinig
meer over is. Buren hebben een lijst opgesteld met geroofde
meubelstukken. Dat gaat onder meer om een theetafel, een
huiskamertafel, een linnenkast en een divan, maar ook huisraad als een
elektrisch strijkijzer, een Singer-trapnaaimachine, een stofzuiger en
aankleding in de vorm van vloerbedekking, een trapleer, een gangloper
en een vloerkleed.
Het echtpaar Erschler-Spits heeft voor de onderduik geld en
goederen in bewaring gegeven, maar hoeveel en bij wie precies is niet
bekend. Julius Spits plaatst daarom in de Delftsche Courant een oproep
‘aan allen, die iets van de fam. Erschler in bewaring
hebben’. Bij notaris Montijn komt vervolgens een en ander
binnen. A.G.A. Konincks geeft een kwitantie af ter waarde van 300
gulden, de heer Houtzager brengt 600 gulden en de heer Swaan brengt
‘eenige electr[ische] lampen, boeken, een busje met eenig
zilvergeld enz.’ Verder meldt G. van Nederveen uit Rijswijk
dat hij 300 gulden heeft, net als H. van der Stoel uit de Krim. Deze
laatste heeft ook vijf Duitse woordenboeken in beheer, evenals een wel
heel wrang boekwerk: Mein Kampf van Adolf Hitler, ‘Franse
uitgave met commentaar’. De heer Hille van de Spoorsingel
heeft twee pakken met (vermoedelijk) lijfgoed en mejuffrouw Barkmeijer
van de Fröbelschool bezit ook een en ander. De goederen worden
naar Enschede gestuurd. Het geld en het eigendomsrecht over de woningen
zullen pas later volgen.
Meer
erfgenamen
Na de oorlog blijft Poolman tijdens zijn gevangenschap via zijn
bewindvoerder nog steeds de huur van de bewoners ontvangen. Inmiddels
zijn nog twee nabestaanden van het vermoorde echtpaar getraceerd: David
Erschler, een in Polen wonende broer van Wolf Wilhelm Erschler, en
Clara Spits (1920-1996), een in Amsterdam wonende nicht van
Henriëtte Spits. Laatstgenoemde zal later onder het pseudoniem
Clarissa Jacobi romans, korte verhalen en een kinderboek publiceren.
Zij sprokkelt nu geld bij elkaar om naar Zuid-Afrika te kunnen
emigreren en alle oorlogsellende in Nederland achter zich te laten.
Het is ruim drie jaar na de bevrijding als de eerste
serieuze poging wordt gedaan om met een minnelijke schikking het
eigendomsrecht van de huizen te herstellen. De Centrale Arbeiders
Verzekeringsbank zorgt voor extra vertraging. Hier sloot Poolman in
1943 een hypotheek van 5000 gulden af op de twee panden, onder meer om
een nog bestaande hypotheek van Erschler van 3000 gulden in te lossen.
Bij een schikking moeten de erven Erschler de oude hypotheekschuld
alsnog voldoen. Na veel correspondentie met plussen en minnen komen de
partijen in april 1949 een schikking overeen. De erven Erschler-Spits
hebben te weinig contant geld om direct te betalen, de erfenis is
immers nog niet verdeeld. Julius Spits moet een hypotheek nemen om aan
de eisen te kunnen voldoen.
Nagekomen
rekeningen
In 1950 wacht de erven Erschler een onaangename verrassing: Poolman
dient nog meer rekeningen in. Het betreft gemeentelijke belastingen
over 1948 en 1949, en een optelsom van diverse reparaties –
samen bijna 600 gulden. Deze nagekomen rekeningen zorgen voor een felle
reactie uit Enschede. Het is voor het eerst dat Spits zich in zijn
correspondentie laat gaan:
‘Zover ik weet, ben ik de vorige
“eigenaar” niets meer schuldig. (..) Overigens kan
ik niet begrijpen wat een volksgenoot en staatsburger met die door de
rotmoffen geroofde goederen te maken heeft. Heeft de heer Poolman
geprotesteerd toen landverraders en ander tuig mijn bijna 90-jarige
ouders ontvoerd en omgebracht hebben?? Als hij werkelijk iets te kort
komt moet hij dat maar op de koop toenemen voor de lol, die hij een
poosje van het joodse bezit gehad heeft.’
Het chagrijn over de betaling richt zich – zover
uit de correspondentie is op te maken – op de oorlogskoper,
niet zozeer op het systeem van rechtsherstel. De erven betalen en
kunnen in 1951 eindelijk recht doen gelden op hun erfenis. Dat is als
de overlijdensakten van het echtpaar Erschler-Spits, na jarenlange
juridische aarzeling bij de Burgerlijke Stand kunnen worden
ingeschreven.
Voorgevels
van Fransen van de Puttestraat 51 en 53 in 2022.
|
En vervolgens
De erven verhuren het dubbele pand vervolgens aan de zittende huurders.
In 1959 wordt het verkocht aan groentehandelaar C. Paap, van de
Burgwal, die het ook blijft verhuren. In 1966 woont op nummer 51 dan
nog steeds het echtpaar Vonk. Op nummer 53 ene J.L. Dijkgraaf. In 1984
verkoopt Paap het aan Johannes van der Krogt. Sinds 2001 is het pand
definitief gesplitst in twee afzonderlijke huizen.
|
| NB:
Klik op de afbeeldingen voor een vergroting. Fransen
van de Puttestraat 51-53, 2022. (foto Kees van der Wiel)
Kadasteropmeting
uit november 1933 van de nieuw aangelegde Fransen van de Puttestraat.
De Delftse loge van de Theosofische Vereniging houdt bijeenkomst in het
‘loge-locaal’ op Fransen van de Puttestraat 51.
(Delftsche Courant, 17-1-1935)
Henriëtte
Erschler-Spits is ook zeer actief in de Nederlandsche
Vegetariërsbond. In het orgaan van die club wordt zij geregeld
genoemd als afgevaardigde van de afdeling Delft bij landelijke
vergaderingen. Ook stelt zij haar huis beschikbaar als
brochuredepôt en expositieruimte.
Aantekening van de liquidatie van Erschlers Technisch Bureau eind maart
1942 in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Entree van het politiebureau aan de Oude Delft, 1944. (Foto collectie
NIOD)
Erfgenamen
proberen na de oorlog iets terug te vinden van de door het vermoorde
Joodse echtpaar in bewaring gegeven spullen. (Veritas, 1-9-1945)
Omslag
van het boek ‘Een echte Kavalsky en andere
verhalen’, van Clarissa Jacobi, het pseudoniem van Clara
Spits, een van de erfgenamen van het echtpaar Erschler.
De
voordeur van nummer 51 met glas-in-lood raampjes uit de tijd van
Erschler. (Uitsnede uit een makelaarsfoto, toen het huis eind 2021 werd
verkocht.)
Fransen
van de Puttestraat 51 en 53 als twee afzonderlijke percelen op de
huidige kadasterkaart, geprojecteerd op de satellietfoto van Google
Earth.
|