Hippolytusbuurt 15-17 | www.achterdegevelsvandelft.nl | |||||||
![]() |
||||||||
Ooit deel van Kameel of ’s Heerenherberg |
NB: Klik op de afbeeldingen voor een vergroting. |
|||||||
Tegenwoordig is Hippolytusbuurt 17
een winkel in armbanden en sieraden, voordien een snoepwinkel.
Oudere Delftenaren kennen het als de delicatessenwinkel Weil. De
woning boven de winkel is nummer 15. Achter dit smalle hoge pand met
een curieuze asymmetrische zolderkap gaat de helft van een groot oud
pand schuil, dat in de 16e eeuw zowel De Kameel als Mijns
Heerenherberg genoemd werd. In de 17e eeuw is dit gedeelte vrij
hardhandig van het latere 17a gescheiden. Het pand heeft vele levens
gekend en heeft onder andere bijna een eeuw als ijzer- en
boterpakhuis moeilijke tijden in de stadsgeschiedenis overleefd. Kameel Tijdens een verbouwing van het pand in 1993 blijkt bij bouwhistorisch onderzoek dat de zuidmuur van dit huis nog deels van voor de stadsbrand van 1536 dateert. Het pand had van oorsprong een opvallend hoge ruimte die was voorzien van een zogenoemde ‘insteekverdieping’ die waarschijnlijk niet tot de voorgevel doorliep. De moerbalken werden gedragen door natuurstenen consoles, die later zijn afgehakt om vlakke stucplafonds onder de balken aan te kunnen brengen. Het is dan dus de helft van het grote huis dat ten tijde van de grote stadsbrand eigendom van Thielman Gerritsz Block, een vooraanstaand drapenier (lakenfabrikant) en destijds de naam “De (Witte) Kameel” droeg. Bij de wederopbouw na de brand raakt deze Thielman in een stevig conflict met de eigenaar van het buurhuis genaamd De Handschoen (zie Hippolytusbuurt 19) als deze de balken van zijn nieuw op te bouwen huis in de noordmuur van het huis van Thielman wil verankeren. Daaruit blijkt dat ook die noordmuur van het grote huis (nu ter plekke van de scheiding tussen het naastgelegen 17A en nr 19) de brand grotendeels moet hebben doorstaan. Het conflict ging erom dat die buurman zich de tussenruimte toe-eigende die voor de brand tussen de huizen had bestaan. In de middeleeuwen moest namelijk tussen de huizen een zogenoemde ‘osendrop’ van minimaal 9 duim (ca. 23 cm) worden vrijgehouden om het water van de daken via een goot op straatniveau naar de gracht af te voeren. Dat dateerde nog uit de tijd dat veel daken van riet waren, dat buiten de zijmuren uitstak, en er geen dakgoten waren. Na de brand werden rieten daken echter verboden en waren goten tussen de ‘harde daken’ inmiddels gemeengoed. Daarom werd sindsdien toegestaan de huizen aan elkaar te bouwen, mits de buurman daarvoor toestemming gaf. Die toestemming kreeg de buurman van de Handschoen na enig geruzie toch, op voorwaarde dat hij de gemeenschappelijke goten zou betalen en onderhouden. Ook al waren de buitenmuren van De Kameel bij de brand overeind gebleven, toch heeft de wederopbouw van het dak en de houten vloeren van het huis nog enkele jaren in beslag genomen, blijkt uit de betaling van een huisrente voor dit pand aan het Gasthuis. De kwijtschelding van die rente wegens onbewoonbaarheid is pas in 1539 voorbij. Het grote huis was op de begane grond in tweeën gedeeld door een stevige tussenmuur, blijkt uit latere koopbrieven. Die tussenmuur was nodig om de lange moerbalken tussen de buitenmuren in het midden te ondersteunen. Ook aan de andere zijde van die tussenmuur heeft in de hoge ruimte een insteekverdieping gezeten. In een boedelbeschrijving uit 1718 van het noordelijke deel van het huis (nu 17A) komt die tevoorschijn als een zogenoemd ‘hangkamertje’. Het huis had in de 16e eeuw verder een achteruitgang naar de Oude Delft (naast huidig nr. 126). Huishouden van weduwe en weduwnaar Kort na de wederopbouw doet Thielman het huis over aan zijn zoon Gerrit. Deze is gehuwd met Machtelt Alonse, naar men zegt een dochter van een Spaanse edelman. Gerrit wordt niet oud. Hij overlijdt al in 1549. Daarna bewoont Machtelt het huis halverwege de 16e eeuw twintig jaar lang als weduwe samen met rijke weduwnaar Frans Dircxz Duyst van Voorhout, een spraakmakend regent (baljuw en dijkgraaf van Delfland, burgemeester en korte tijd schout van de stad). Tot een huwelijk tussen die twee is het nooit gekomen, hoewel Machtelt daar wel op schijnt te hebben gehoopt. Frans Duyst had echter zes kinderen die zich nogal roerden en ook onderling elkaar het leven zuur maakten. Vooral de jongste dochter Trijn heeft volgens boze tongen alles uit de kast gehaald om een dergelijk huwelijk van haar vader te verijdelen. Lees hier meer over de intriges en de publieke lastercampagnes in en over de familie Duyst. ’s Heerenherberg Tussen 1583 en 1593 is het grote huis in beeld als “Mijns Heerenherberg”. Onder die naam is het een vijfsterrenherberg, uiteindelijk gerund door de dames Pietertje Pieters en Jannetje Jans, twee weduwen van goede komaf. Eerder exploiteerde Jannetje als weduwe van rector Hendrik Junius van de Latijnse School in dienst van de stad een ‘s Heeren Herberge in het Jan de Huyterhuis (Oude Delft 167, sinds 1645 Gemeenlandshuis van Delfland) Tijdens de eerste jaren van de Opstand vonden het Hof van Holland en gasten van Willem van Oranje daar onderdak. In 1583 is dat huis verkocht aan legerleider graaf Van Hohenlohe. (Zie Oude Delft 167) Of de ’s Heerenherberg met dezelfde gastvrouwen toen naar het huis aan de Hippolytusbuurt is verhuisd, of dat dat al enkele jaren eerder het geval was, is niet helemaal duidelijk. In het voormalige huis Lambert van Meerten, Oude Delft 199, waarin de eigenaar bij de bouw in 1892-1893 een hele verzameling oude bouwfragmenten verwerkte, bevindt zich een gevelsteen die volgens een museumgids uit 1909 afkomstig is uit ‘een huis op de Hippolytusbuurt’. Op die steen staan twee gekruiste knoestige stokken, een vuurslag en een keizerskroon afgebeeld, dezelfde Bourgondische symbolen die ook te vinden zijn op de gevel van het Gemeenlandshuis. Mocht die steen uit deze ’s Heerenherberg afkomstig zijn, dan zal hij daar vermoedelijk niet (of in ieder geval niet meer) in de voorgevel hebben gezeten. In dat geval zou hij namelijk de publieke afkeer van adellijke symbolen in de Franse tijd waarschijnlijk niet ongeschonden zijn doorgekomen. Overal werden toen wapenschilden weggehakt. Nieuw kruiswerk en geruzie In 1591 verbouwt Jannetje Jans haar herberg. Op zolder gaat ze dan een zogenoemd ‘cruijswerck’ aanbrengen, een kap dwars op de bestaande zolderkap. Die nieuwe dwarskap betekent dat de zijmuur met een topgevel moet worden verhoogd en balken moeten worden verankerd en goten verlegd. In de nieuwe zijgevel komt een aantal raamkozijnen. Die topgevel levert opnieuw een conflict op met de buren of die zijmuur nu gemeenschappelijk is of niet. Het hele kruiswerk en dit deel van de zolderkap zal met de samenvoeging in 1790 van nr 17A en 19 achter een gemeenschappelijke gevel voorgoed verdwijnen. Waterbakken en pothuizen Na de dood van beide dames verkopen in 1593 de nazaten van Pietertje het huis genaemd “’s Heerenherberg ofte Kameel” bij willig decreet (vanwege de schulden van de erfenis) aan lakenkoopman Willem van Duvenvoorde, die zelf op de hoek van de Wijnhaven en de Nieuwstraat woont. Later trouwt hij kortstondig met de herbergierster van ’t Hemelrijck op de Voldersgracht (zie daar nr 15), maar dat huwelijk strandt in 1605 al snel omdat zij weigert voor zijn schulden op te draaien. [Deze Willem betreft vermoedelijk een zwart schaap uit de adellijke familie die zetelde in kasteel Duivenvoorde in Voorschoten. De kasteelheer Arent van Duvenvoorde, bijgenaamd “Arent de watergeus”, was tijdens de Opstand tegen de Spanjaarden een strijdmakker van Willem van Oranje in het zogenoemde Verbond van Edelen en een vooraanstaand geus.] Bij de registratie van de stookplaatsen voor de belastingen in 1600 blijkt Van Duvenvoorde het pand inmiddels echter in twee delen te verhuren, elk met drie stookplaatsen. De zuidelijke helft, die nu nr 15/17 vormt, staat op dat moment ‘ledich’. Na zijn scheiding met de waardin van ’t Hemelrijck gaat hij daar zelf wonen, althans in 1613 overlijdt hij daar. In 1601 heet dit deel nog ‘De Kameel’. Hij krijgt dan vergunning om in de kelder onder een pothuis (lage uitbouw aan de straat) een waterbak (gevuld met regenwater van het dak) aan te leggen van vijf voet lang (1,50 m). De andere woning verhuurt hij aan apotheker Gerrit Lieftinck. (Zie meer over hem bij Hippolytusbuurt 17A.) Ook daar mag Van Duvenvoorde ook een regenbak maken onder het pothuis. Of het huis een of twee pothuizen aan de voorzijde heeft is niet duidelijk. Dit is tevens de laatste keer dat we de huisnaam Kameel tegenkomen. De noordelijke helft van het huis wordt in de 17e eeuw nog meerder malen ‘vanoudts ’s Heerenherberg’ (c.q. ‘Heerenhuijs’) genoemd.
Prentenhandel De erfgenamen van Van Duvenvoorde verkopen het dubbele pand vervolgens aan achterbuurman Maarten van der Brugge op de Oude Delft (nu nr 126), die eveneens beide delen gaat verhuren. Hij is niet geheel een onbekende, want hij is getrouwd met een dochter van de eerder genoemde Machtelt Alonse. In dit zuidelijke deel (nu nr 15/17) vestigt zich in 1613 prentenuitgever Nicolaas de Clerck. Hoewel hij zelf ook geïllustreerde boeken uitgeeft, bestaat zijn voornaamste handel uit prenten die hij als illustraties in andermans boeken verzorgt en ook los verkoopt. Zijn bedrijfskapitaal bestaat uit meer dan 400 koperplaten van portretten van de groten der aarde uit zijn tijd en bijbelse en mythologische voorstellingen, die ook na zijn dood in 1623 nog decennia lang in allerhande boeken in binnen- en buitenland opduiken. Lees hier meer over de prentenhandel van De Clerck en zijn dochter Sara. Nieuwe huisbaas Als Van der Brugge in 1625 overlijdt, blijkt hij dit deel aan zijn 21-jarige nichtje IJtje vermaakt te hebben (en het andere deel aan zijn 15-jarig neefje Jacob). De familie van de prentenuitgever heeft inmiddels sinds Nicolaas dood al twee jaar de huur niet betaald. Ze lijkt zwaar getroffen door de pestepidemie van 1624-1625, die zowel de weduwe als de oudste zoon niet overleven. De nieuwe huurder van het huis wordt koopman en textielverver Pieter Parmondt, die in 1635 het huis De Swaen op Wijnhaven (nr 8/9) zal kopen. Hij is enig kind van een bakker in de Drie Scheurbollen aan de Brabantse Turfmarkt, die hem het huis heeft uitgezet en weigert hem binnen te laten als hij uit Antwerpen naar huis komt om zijn zieke moeder te bezoeken. Zijn vader weigert hem ook iets na te laten, zo lezen we in een getuigenverklaring van buurtgenoten die het in 1627 voor hem opnemen. Gesepareerd In 1640 verkoopt de eigenaresse haar erfstuk, net als haar neef het zijne. Dit tegen de uitdrukkelijke wens van de erflater die in zijn testament had bepaald dat de huizen nooit zou mogen worden verkocht. Een eeuw later krijgt de Weeskamer daarmee problemen als het Heylig Geesthof in Den Haag claimt dat hem op die manier een schenking onthouden is. Bij de verkoop van beide panden wordt overeengekomen dat de scheidingsmuur tussen beide huizen op de begane grond tot op het dak moet worden doorgetrokken. Op de verdiepingen met echter het trappenhuis met bijbehorende vensters in de gevel gemeenschappelijk blijven. Verder is er achter het huis een gemeenschappelijke beerput. Huis ingekort De nieuwe eigenaren van dit afgescheiden huis zijn de broers Dirk en Louris ’s-Gravesande, leden van een bekende regentenfamilie, die beiden niet in Delft wonen: de een in Leiden, de ander in Den Bosch. Aan wie zij het huis verhuren hebben we niet kunnen achterhalen. In 1650 besluiten de eigenaren het huis aan de achterzijde drie balkvakken in te korten. Daardoor komt de wederhelft van het oorspronkelijke huis gedeeltelijk open te liggen. Ze moeten dat met een nieuw stuk zijgevel afsluiten en de doorgezaagde zolderkap met eiken binten afspannen en nieuwe goten aanleggen. Als extra genoegdoening geven zij buurman Van der Sleijden, de eigenaar van het noordelijk deel, het recht om ten eeuwigen dage de vliering ook boven dit deel van het huis te gebruiken. In 1663 doen de broers het huis over aan familielid Jacob ’s Gravesande, majoor van de schutterij. Hij woont op de hoek van Boterbrug en de Oude Delft en zal het huis later vererven aan zijn dochter Agatha. Al die tijd verhuurt de familie het. Gezusters Bosch De laatste huurder van deze Agatha is Maria Buijs, de weduwe van vleeshouwer Jan Bosch. Hun dochters Magdalena en Maria Bosch nemen in 1711 het huis voor 1150 gulden over van Agatha. Toen hun vader in 1686 overleed, liet deze volgens de Weeskamer aan hen “niets schrijvenswaardigs” na. De weduwe moet het voor hun opvoeding en die van hun twee broertjes zien te rooien met een rente van ongeveer 40 gulden per jaar uit een kapitaaltje dat de voogd van de kinderen haar schenkt. Bepaald geen vetpot, een arbeidersknecht verdient in die tijd al gauw achtmaal zoveel per jaar. Maar Magdalena is dan al 24 en haar zus 21. Zij zullen dus intussen ook wel wat hebben ingebracht. Als de zussen in 1687 bij de dominee belijdenis doen, woont het gezin al in de Hippolytusbuurt. Hun broer Willem (destijds 17 jaar) bekwaamt zich dan in het vak van zijn vader. De jongste Pieter (10 jaar) monstert, als hij volwassen is, aan als leerling-chirurgijn bij de VOC, maar overleeft zijn eerste reis niet. In 1705 verklaren de ongehuwde dochters bij de notaris de rest van hun leven voor hun oude moeder te zullen zorgen. Twee weken later is zij echter al overleden in het huis ‘naast het Spijkerhuis’, het buurhuis ter plekke van het huidige Hippoltytusbuurt 11/13 waar op dat moment van ijzerkoopman Jan Mensert woont. Een jaar na de aankoop van het huis stapt Maria in 1712 op haar 47-ste alsnog in het huwelijksbootje, gevolgd door Magdalena in 1724 op haar 61-ste. Zij verlaten daarbij het huis en gaan het voor 110 gulden per jaar verhuren aan ene Matheus van Pelt. Winkel in snuif en tabak Vanaf 1735 is het huis bijna een halve eeuw eigendom van de familie Box. Jan Box heeft een winkel in het buurhuis De Fles, alias het Spijkerhuis, dat hij drie jaar eerder heeft gekocht. Ook hij verhuurt zijn nieuwe aankoop. Halverwege de 18e eeuw heeft Phillippus Kneeter hier een winkel in tabak en snuif tot hij in 1750 een eigen huis koopt in de Nieuwstraat. Leed in huis Uit het notitieboekje van de hervormde predikant weten we dat een kwart eeuw later schoenmaker Johan Hake en Anna Sunderland/Sudderlant het huis bewonen. Zij is lid van de kerk, hij niet. Het zijn heftige tijden voor het echtpaar. In 1774 moeten ze hier in één jaar tijd vier kinderen ten grave dragen. In 1776 komt ook Anna te overlijden. Haar man hertrouwt en koopt in 1776 het buurpand nu 17A, waar hij drie jaar later ook komt te sterven. Overleven als pakhuis Na Anna’s overlijden is dit huis volgens de dominee “nu pakhuis”. Huizen zijn moeilijk te slijten in een tijd waarin de bevolking van de stad sterk terugloopt. De restanten van het middeleeuwse huis overleven gedurende een halve eeuw de somberste tijden in de stadsgeschiedenis als ijzerpakhuis en botermagazijn. Daarmee blijft het de slopershamer bespaard, een lot dat het naastgelegen buurhuis De Predikstoel, voorheen De Fles, aan de zuidzijde kort na het ineenstorten van het keizerrijk van Napoleon wel zal treffen. Als in 1790 de andere helft van de voormalige ’s Heerenherberg achter een gezamenlijke gevel door het huidige nr 19 wordt ingekapseld, wordt het dak daarvoor ruw afgezaagd en met een geïmproviseerde constructie gedicht. Dat is aan de vreemde asymmetrische vorm van het dak nog steeds terug te zien. IJzerhandel De eerste die het pand in 1781 als pakhuis in gebruik neemt, is ijzerhandelaar Leonard van Koetsveld, die zelf kort daarvoor is neergestreken in bovengenoemde Predikstoel ernaast. De familie Koetsveld runt veertig jaar lang een goed lopende ijzerhandel met ook een filiaal op de Markt, genaamd de Spykerton/Spijkerhuys (nu Markt 37) en nog een tweede pakhuis in de Zeepsteeg aan de overzijde. Bij de aanslag voor de patentbelasting in 1810 is er sprake van een negotie in staafijzer, staal en platen met een debiet tot 30.000 gulden. Voor die tijd een kolossaal bedrag. In tijden van oorlog is de vraag naar zulke producten hoog. In 1813 moet Leonards weduwe de zaak “in wel gesorteerde ijzerwaren” echter toch liquideren. Haar zoon Michiel van Koetsveld weet echter in 1820 de ijzerhandel in dit pakhuis toch weer op te pakken. Een aantal jaren later wordt zijn zaak overgenomen door Herman Hartogh Heijs. (Diens firma zal later uitgroeien tot de machinefabriek Reineveld.) Hij bouwt in 1835 een nieuw pakhuis op de plek van de na 1813 afgebroken Predikstoel. Vanwege de strijd tegen de Belgen draaien de militaire werkplaatsen in Delft inmiddels weer op volle toeren. Boter In 1842 maakt de opslag van metalen plaats voor die van vaten boter. Boter uit Delfland krijgt in de 19e eeuw wereldfaam. Het is een van de weinige producten waarin in die tijd tot ver buiten de landsgrenzen handel zit. Het is het begin van meer dan veertig jaar boterhandel op deze plek. Grondlegger van de zaak is Gerard Wobbe, van oorsprong een Duitse boerenknecht die in zijn jeugd naar Schipluiden emigreert en van daaruit naar de stad trekt om in de boterhandel te gaan. Hij koopt het pand in 1842. Kort daarvoor moet het zijn verbouwd, want boven het pakhuis (met kelder) verschijnt dan een nieuwe bovenwoning. Zelf gaat hij daar overigens pas zes jaar later wonen. Tot die tijd woont hij met zijn gezin op het huidige Hippolytusbuurt nr 33. Ondertussen heeft hij ook een paar boterpakhuizen in de Vlouw. In 1850 koopt hij ook het buurpakhuis op huidig nr 11/13 van Hartog Heys.
Als in 1867 zijn vrouw overlijdt wordt hun hele hebben en houden beschreven. Hij besluit dan zijn zaak over te doen aan Eduard van Grauwenhaan, die met zijn compagnon De Kruijff een vennootschap opricht voor “de handel in boter en kaas in binnen- en buitenland, met bijbehorende kuiperij”. Wobbe verhuist naar de net drooggemalen Haarlemmermeer, waar een van zijn zoons is gaan boeren. In de kelder van zijn woonhuis ligt aan het begin van het boterseizoen in april 1100 kilo boter opgeslagen. In het pakhuis ernaast en die in de Vlouw staan bij elkaar meer dan 3.300 (lege) vaten van allerlei maat opgestapeld en liggen honderden duigen en ander kuip-materiaal. Verder heeft hij daar twee paarden en een boter- en een tentwagen.
Staatsloten en horloges Grauwenhaan en De Kruijff ontbinden uiteindelijk hun boterhandel in 1884. De Kruijff neemt dan het pand uit de zaak over en gaat het verhuren, eerst aan een verzekeringsagent die tevens staatsloten verkoopt en later aan een horlogemaker en een letterzetter. Garen en band In 1894 koopt Cornelis van Doorne, de drukker van Hippolytusbuurt 19, het pand en gaat het verbouwen. Het krijgt dan de huidige winkelpui. De gezusters Cor en Jo Struijk openen daar een winkel in garen en band en damesmode. Zij krijgen daar gezelschap van een dame die hoedjes maakt. Glas- en aardewerk Van 1901 tot 1912 betrekt Van Doorne zelf de woning boven de winkel op nummer 15. Beneden heeft de winkel in glas- en aardewerk van Willebrord van Leeuwen bezit genomen van de winkelruimte, als uitbreiding van zijn zaak in nr 17A ernaast. In 1910 verhuist hij met zijn hele handel naar Hippoltuysbuurt nr 39.
Postzegels en sigaren Tussen 1910 en 1927 woont hier koperslager Walther van Geenen. Hij heeft zijn werkplaats in de Vissteeg. Maar zijn vrouw verkoopt in de winkel sigaren en voor verzamelaars 'vreemde' postzegels voor een kwartje. Comestibles Van 1927 tot aan de jaren 1990 van de vorige eeuw is dit een bekend adres “voor de fijnproevers” die hun vleeswaren en andere lekkernijen kopen bij de ‘comestibles-zaak’ van vader en zoon Weil. Snoep en sieraden Na een grondige verbouwing in 1993 komt hier de snoepwinkel Candy shop Sweet 17, in 2018 gevolgd door de sieradenwinkel Lilo Ki. Elly Peeters, Wim Weve en Kees van der Wiel Zie hier voor meer informatie over bronnen, eigenaren en bewoners van Hippolytusbuurt 15-17 |
|
![]() Hippolyutusbuurt 15/17, ca. 2010. (foto Wim Weve) ![]() De natuurstenen console in de zuidmuur waarop de eeuwen oude eiken vloerbalk rust, is in de loop der tijden afgehakt om een strak stucplafond mogelijk te maken. (foto Wim Weve) ![]() Een reconstructietekening hoe de voorgevel van het grote pand ’s Heerenherberg alias Het Kameel er omstreeks 1600 kan hebben uitgezien. De gearceerde muren en niet gestippelde zolderkap zijn oorspronkelijke onderdelen die in 1993 bij bouwhistorisch onderzoek nog zijn waargenomen. Het gestippelde deel van de zolderkap lijkt een logische voortzetting daarvan. Het ‘kruiswerk’, trappenhuis, pothuizen en de twee waterbakken zijn elementen die in oude koopcontracten en vergunningen vermeld worden. Van de vensters op de eerste verdieping zijn bouwsporen teruggevonden en het trapportaal bevatte volgens de beschrijving meerdere vensters. De overige vensters en de trapgevel staan nergens beschreven. Ze zijn een nadere invulling naar analogie van gevels uit die tijd. (tekening Kees van der Wiel/Wim Weve) ![]() Familiewapen van Frans Duyst van Voorhout, als baljuw en dijkgraaf van Delfland. (Register van wapens van Dijkgraven en heemraden van Delfland, getekend door Willem van der Lely, eind 18e eeuw, SAD 176 - 14) ![]() Gevelsteen met een Bourgondisch kruis en keizerskroon, nu te vinden in Huis Van Meerten, maar afkomstig “uit een huis aan de Hippolytusbuurt”. Hetzelfde symbool is ook te vinden in het Gemeenlandshuis op de Oude Delft, dat ooit dienst deed als Mijnsheerenherberg. (foto Wim Weve) ![]() Een tekening van een pothuis. (Uit H. Janse, Amsterdam gebouwd op palen) ![]() Arent van Duivenvoorde, alias ‘Arent de watergeus’. Een kopie naar een eerdere kopie van een verdwenen origineel schilderij uit de collectie van de familie Van Wassenaer. ![]() Een gestileerd familiewapen van de familie Van Duvenvoorde/Duivenvoorde. (CBG) ![]() Prent van de klassieke Laocoöngroep, door Jacques de Gheyn III, 1619. Uitgegeven door Nicolaes de Clerck. (collectie Rijksmuseum) ![]() Hippolytusbuurt 15/17 in 2010. (foto Kees van der Wiel) ![]() Het familiewapen van huiseigenaar Jacob ’s Gravesande als schutterskoning bij schuttersvereniging Confrerie ‘Diletto ed Arme’, getekend door Willem van der Lely, eind 18e eeuw. ![]() De winkel Candy Shop Sweets 17 in 2011. (foto Kees Spiero, Stadsarchief) ![]() Het huis, met los achterhuis, gemarkeerd op de oudste kadasterkaart, opgemeten in de jaren 1825-1830. Aan de zuidzijde daarnaast staat geen huis meer. Dat is onderdeel geworden van de tuin/erf van het huis aan de Oude Delft daarachter. De wederhelft van het oorspronkelijke huis aan de noordzijde is als nummer 159 één geheel geworden met het veel diepere buurhuis daarnaast. ![]() De aankondiging van de verkoop van het pand in het blaadje ‘Advertentiën en berigten van Rotterdam’, 27 maart 1813. ![]() De verkoping van de winkelvoorraden van de ijzerhandel in ‘Advertentiën en berigten van Amsterdam’, 7 mei 1813. De veiling, die een week lang in beslag nam, bracht bij elkaar fl 18.812,12 op, in die dagen een bedrag waarvoor je bijna de hele gracht kon opkopen. ![]() De aankondiging van de ‘Vennootschap tot het drijven van handel in boter en kaas’ door de heren Van Graauwenhaan en De Kruijff. Delftsche Courant, 6 december 1867. ![]() Bericht van de ontbinding van de vennootschap tussen de heren Van Graauwenhaan en De Kruijff. Delftsche Courant, 4 april 1884. ![]() Bovenhuis Hippolytusbuurt 15 te huur. Delftsche Courant, 22 juli 1899. ![]() ![]() ![]() Een etage te huur in het bovenhuis voor 25 gulden per maand. Delftsche Courant, 7 juli 1931. ![]() De oorlog was net voorbij, maar Weil had alweer een grote voorraad ‘fijne vleeswaren’. Veritas, 27 juli 1945. ![]() Ans en Piet Weil voor hun delicatesse-‘winkeltje’ in 1963. (fotograaf onbekend) |
||||||
Geplaatst: 16 april 2025 | ||||||||
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft |