De schoenenwinkel op de zuidwesthoek van de
Jacob Gerritstraat en de
Kromstraat is in 1933 nieuw gebouwd als winkelpand voor de toenmalige
kruideniersketen Simon de Wit. Ooit stonden op deze plek twee huizen.
Links het huis ‘daer vuitsteeckt de Roode Leeu’ en
op de
hoek de Vergulde Spijckerboor. Op een foto van 1890 zijn nog twee
aparte voorgevels te zien. De linker voorgevel had destijds een
bijzondere geveltop, een zogenoemde Vlaamse gevel. (Dat is een topgevel
waarachter in feite een dakkapel schuilgaat.) Vanaf
1630 werden beide panden verenigd. Het gezamenlijke huis ging toen de
Roo(de) Berrij heten. Met de geschiedenis daarvan begint onderstaand
verhaal om tot slot op de twee voorgangers terug te komen.

Rechts het pand op een foto van A.J. Prins uit 1890. (Collectie
Stadsarchief) | 
Zo tekende Piet Kramer (1879-1940) honderd jaar geleden de zogenoemde
“Vlaamse gevel” van Jacob Gerritstraat 3 die in
1933 werd gesloopt. (Collectie Stadsarchief)
|
Roode Berrij Dat
de
huisnaam Roo(de) Berrij te maken had met zacht fruit is niet
waarschijnlijk. Er woonde toen namelijk een schrijnwerker, die later
kaaskoper werd. Deze Jan Borgersz van Meijns liet het huis een
verdieping opvijzelen. Dat blijkt uit de goedkeuring die hij kreeg voor
de aanbouw van een pothuis “voor sijne nieuw opgehaelde
huijs”. Jan zocht kennelijk uitbreiding voor zijn zaak: er
kwam
ook een tweede pothuis en hij kocht het aangrenzende huisje in de
Cromstraetsteech (Kromstraat).
Van Meijns’ vrouw Elisabeth Stevens overleed in
1652. Uit
haar nalatenschap kregen de zes kinderen elk zeshonderd gulden
toebedeeld, uit te keren bij mondigheid of trouwen. Van Meijns
hertrouwde, maar zijn tweede vrouw stierf vervolgens al een maand na
hun trouwdag. Kort erna overleed ook Van Meijns zelf.
Kaas
en kaarsen Meijns’
nalatenschap bleef tien jaar onverdeeld. In 1665 erfden de jongste twee
dochters, Cornelia en Elisabeth, inmiddels volwassen, de Roode Berrij.
Zij zetten de negotie in kaas, kaarsen en ‘smeer’
(kaarsvet) voort en breidden het assortiment uit met gerookt vlees,
hammen en tongen. Ook leverden zij boter aan de Oost-Indische
Compagnie. In 1666 trouwde Cornelia. Volgens afspraak kwam het huis
daarmee aan haar alleen toe. Elisabeth bleef er nog even in de kost bij
haar zuster tot ook zij in het huwelijksbootje stapte.
Chirurgijns
Cornelia’s man, chirurgijn Johan Evertsz Buijster (alias
Buijscherd), kocht in 1694 het buurpand, genaamd De Spiegel (zie Jacob
Gerritstraat 1), voor 1835 gulden en in 1699 het belendende
huis om de
hoek in de Cromstraetsteech, voor 315 gulden. Hij stierf in 1703. Zijn
gelijknamige zoon, eveneens chirurgijn, overleed een jaar later
ongehuwd.
Cornelia overleefde haar man zeventien jaar. In 1711
verkocht
zij de Roode Berrij en het huis in de Cromstraetsteech. De Spiegel
hield zij aan. Zij overleed in Amsterdam, maar werd “met een
Jagt
hier voor de [Oude] kerk gebragt” om in haar geboorteplaats
te
worden begraven.
Negotie
van Coffij off Thee Vanaf
1724 dreef Herman Heijtingh hier met zijn vrouw Trijntgen een zaak in
thee, koffie en Oost-Indisch porselein. Dit blijkt uit de
boedelinventaris die na Trijntjes dood werd opgemaakt. De boedel
vermeldt dat het huis een kamertje had met goudleer behang en dat
schoonzoon Willem de Haen haar eiken doodskist maakte voor achttien
gulden. Herman hertrouwde met Anna Lindemans uit Den Haag. Na zijn dood
werd De Roode Berrij toebedeeld aan zijn 21-jarige dochter Hermina.
Buitenplaats Schielust
Hermina verhuurde het voorhuis voor 130 gulden aan haar stiefmoeder,
die de ‘winkelwaren en gereedschappen’ erfde en na
drie
jaar hertrouwde. Later zette Hermina met haar man Roeloff Baart uit
Amsterdam de koffie- en theeverkoop voort. De winkel liep goed. Baart
bezat enkele huisjes in de Cromstraetsteech en kocht in 1741 voor 1.500
gulden buitenplaats Schielust aan de Rotterdamseweg, juist ten noorden
van de Wipmolenwetering.
Wildplassers
In 1730 mocht Baart een ‘hout heijningje’ van 23
voet
(circa 7 meter) langs de gevel van de Roode Berrij in de Kromstraat
plaatsen nadat hij bij het stadsbestuur geklaagd had over de dagelijkse
overlast van “de veele Menschen die haer water en andersints
tegens de zuijdmuur en deuren van zijne huijsinge komen maken,
’t
geene een groote stank in desselve huijsinge komt te
veroorsaken”.
Hermina en Roeloff hadden geen opvolger in de zaak. Zij
verkochten de Roode Berrij aan Willem Kooij uit Hillegersberg
verhuisden naar de Broerhuislaan. Willem nam de negotie over
“onder deese expresse conditie dat den verkoper binnen deese
stadt off Delfland nooijt sal vermoogen te doen de Negotie van Coffij
of Thee.” Willems eerste vrouw stierf jong. Hij
hertrouwde
met Maria Haijens uit Schiedam, waar haar vader Rempko predikant was,
maar kwam in grote financiële problemen.
Oranjeklant
In 1769 werd
de Roode Berrij op last van het stadsbestuur verkocht vanwege de hoog
opgelopen belastingschulden. Kopers waren Anthonij van Hulsteijn en
Jannetje van der Vorst. Ze hadden het buurpand in de Cromstraetsteech
als pakhuis. Anthonij was in 1767 “schipper van Stadsjagten
op
het oude jagt” en later schuijtvoerder (schipper) op het
beurtveer op Rotterdam, dat tot omstreeks 1865 heeft bestaan. In 1787
was hij een van de ondertekenaars van het rekest aan de Staten van
Holland voor herstel van de gevluchte stadhouder Willem V. Jannetje
overleed kort na de komst van de Fransen in 1795 aan waterzucht,
mogelijk door een zwak hart.

De koekbakkerij te koop. Rotterdamsche Courant, 5 maart 1835. |
Koekbakkers
In 1798 ging de Roode Berrij over op Jan van der Horst uit Doesburg.
Hij was waagmeester, winkelier in koffie, thee, garen en band en tevens
‘drager der dooden’. Van der Horst beloofde in 1803
trouw
aan de constitutie (dat wil zeggen: de nieuwe Bataafse Republiek). Na
Jans dood, in 1829, kwam de Roode Berrij aan zijn tweede zoon,
koekbakker Paulus van der Horst. Tot 1933 zou het pand in gebruik
blijven als koek- en banketbakkerij. In 1835 machtigde Paulus zijn
broer Jan Hendrik om de zaak te verkopen. Hij eindigde zijn loopbaan
als sjouwer en stierf ongehuwd.
Banketbakkersfamilie De
nieuwe eigenaar, Christiaan Pe(e)terse, was smid in de Molenstraat, net
als zijn uit Bree (nu Maasbree) afkomstige vader. Aanvankelijk
verhuurde Christiaan de Roode Berrij aan zijn zoon Johan en diens vrouw
Maria Wilhelmina, dochter van broodbakker Willem van den Boogerd op de
Verwersdijk. Johan werd geen smid maar grondlegger van koek- en
banketbakkerij Peterse. Vier van zijn kinderen kozen het zelfde beroep
of trouwden met een banketbakker. Zo huwde Petronella Maria met Jacobus
Theodorus van Leeuwen, suikerbakker in de Beslagen Bijbel (Markt 57).
Johan Peterse kocht de Roode Berrij van zijn vader in 1841 en overleed
in 1860.

De confiseur, circa 1912. Op de voorgrond (vlnr) Adriana (geboren
1901), Hubertine (1908) en Wilhelmina Peterse (1902).
|
De Confiseur
Maria, weduwe met negen minderjarige kinderen, zette met haar oudste
zoon Cris de bakkerij voort voor gemeenschappelijke rekening. Bij de
boedelscheiding na haar overlijden in 1867 kregen haar tien kinderen
19.550 gulden te verdelen. Cris
kreeg de Roode Berry toebedeeld en trouwde met Wilhelmina Antonia
Meijer. De winkel liep kennelijk goed: hij liet 71.140 gulden na in
1894. Wilhelmina zette de zaak voort. In 1898 droeg zij de bakkerij,
die de Confiseur ging heten, over aan haar zoon Henricus Christianus.
In 1924 verhuisde Wilhelmina naar Dordrecht, waar haar oudste zoon
banketbakker was.

Gezin Peterse in de tuin van het huis in Bondowoso, 1921. Van links
naar rechts Hubertine, Wilhelmina, moeder Johanna, Johannes, Adriaan,
Hendrik, Joanna. Christiaan kwam pas later naar Indië, Adriana
(Jeanne) was al getrouwd.
|
Met melkkoeien naar de Oost
Henricus Christianus trouwde met meubelmakersdochter Joanna Mesker. Hij
overleed op 39-jarige leeftijd. Joanna zette de Confiseur voort en
hertrouwde met Gerard van der Ham, koopman in
‘waschartikelen’. Op 4 februari 1921 vertrokken zij
met
vijf kinderen en veertig melkkoeien naar Nederlands Oost-Indië
om
in Bondowoso (Java) een melkveebedrijf te beginnen. Van der Ham
verdween daar met een inlandse vrouw. Joanna
stierf 7 september 1945 in het Japanse kamp Halmaheira bij Semarang.
Drie zoons werden als KNIL-soldaat krijgsgevangen gemaakt. Christiaan
stierf 17 mei 1943 als dwangarbeider te Maoemer (Flores) aan
dysenterie, Jan en Henk werkten in dezelfde ploeg aan de Birmaspoorweg.
Jan stierf 1 augustus 1944 in Thailand.
Nieuwbouw
Herman Bank, banketbakker in Schagen, nam de zaak in 1921 over en ging
zeven jaar later failliet. In
1933 werd het pand met de oude gevels gesloopt door een andere
banketbakker, Simon van Leeuwen, die architect B. Hoogstraten uit
Rijswijk een geheel nieuw winkelpand liet bouwen dat hij decennialang
verhuurde aan het kruideniersketen Simon de Wit. In 1972 werd dat
concern overgenomen door Albert Heijn. Kort daarop werd de winkel
gesloten. Sindsdien is er al ongeveer vijftig jaar lang
een schoenenzaak gevestigd. In 2006 werd de winkelpui daarvan
gemoderniseerd.

De supermarkt van Simon de Wit in 1962. Foto van der Reijken.
(Collectie Stadsarchief) | 
Het filiaal van Simon de Wit opent. Delftsche Courant 24 oktober 1933. |
Tot slot het verhaal van de twee voorgangers van de Roode Berrij in de
eeuw voor 1630:
In de
Vergulde Spijckerboor
In het huis op de hoek met de Cromstraatsteegh woonde na de grote
stadsbrand van 1536 ene Adriaen Pietersz. Hij verkocht de Spijckerboor
rond 1560 aan verver Gherryt Jansz. Diens
weduwe hertrouwde met Gerrit Cornelisz, die bij haar introk en
‘schipper ofte corendrager’ was. Deze Gerrit kreeg
gedoe
met zijn achterbuurman in het huis de Grote Spiegel (zie Brabantse
Turfmarkt 95-97), mr Cornelis de Coninck over een goot. Die
buurman was
‘raad’ van prins Willem van Oranje en schakelde het
gerecht
van Delft in. Dat bepaalde 27 april 1577 dat Gerrit Cornelisz moest
toestaan dat mr Cornelis het water van zijn bottelrie (voorraadkamer)
via het huis van Gerrit mocht lozen. Schipper Claes Jansz
was de
volgende eigenaar van De Spijckerboor. Hij handelde in vlas. In 1589
kreeg hij toestemming om zijn pothuis aan de gevel in de Kromstraat te
verplaatsen naar de Jacob Gerritstraat.

Inschrijving in het trouwboek, luidende: “den 19e november
1606; Claes Jansz, wewenaer, int Spijckerboor, [en] Susannetgen
Lucasdr, weduwe van Thoenis Thoenisz, borselmaecker, wonende aende
Burchwal.”
|
Schoenmaker
Claes’ erfgenamen verkochten eenderde gedeelte van het huis
aan
schoenmaker Pieter Lourisz, die mede-eigenaar was van looierijen bij de
Raempoort en aan het Rietveld. Hij kreeg in 1621 toestemming om een
regenton naast zijn deur in de Cromstraetsteech te plaatsen en boven de
deur een kozijntje te maken om het water naar die ton te leiden. Zijn
weduwe verkocht de Spijckerboor aan Joost Jansz Verheul.
Pamflettist Verheul
kwam
uit Brielle, waar hij aan de Schoenmarct een drukkerij had. Die zette
hij voort in Delft. Hij publiceerde vooral pamfletachtig werk,
bijvoorbeeld over de vraag wie de kerkelijke macht toekomt. Er lijkt
iets misgegaan te zijn met Verheul. Hij vertrok naar Den Haag, het huis
werd bij decreet verkocht (wegens faillissement) aan Jan Borgersz van
Meijns, eigenaar van de Roode Leeu op de hoek. Sindsdien was er sprake
van éen huiseigenaar op deze plek.
In de Roode Leeu
Het huis naast het hoekhuis, De Roode Leeu, werd na de stadsbrand
bewoond door meesterbarbier Jacob en zijn vrouw Machtelt Pieters. Hun
namen zijn te vinden in de registers van de tiende penning vanaf 1543. Via
tingieter Galeijn Joosten kwam de Rode Leeuw vervolgens aan Rijckert
Pietersz en daarna aan diens zoon Isaac Rijckaertsz, die beiden
koopmansbode waren. Isaack trouwde in 1598 met Lijntghen Jans Moens en
verdronk vier jaar later toen hij in een boot probeerde te stappen.
‘De burgemeester van Delft’
In 1600 woonde kleermaker en kousenmaker Adriaen Pietersz Croeser uit
Berkel in de Roode Leeu. Zijn zoon Adolf woonde een halve eeuw later
als succesvol graankoopman op de Oude Delft (nu nr 111) en staat
volgens het Rijksmuseum afgebeeld op het schilderij ‘De
burgemeester van Delft’ van Jan Steen. Dat is overigens
omstreden. Historicus Kees van der Wiel heeft goede argumenten om te
veronderstellen dat het gaat om Geraldo Welhoeck en zijn achttienjarige
dochter Agatha (Aagje), die op het moment dat Jan Steen het schilderij
schilderde in 1655 verwikkeld waren in een heftige familieruzie waarvan
de hele stad kon meegenieten, omdat Welhoeck, die net burgemeester was,
zijn dochter verbood om met een armzalige dominee te trouwen. Hetgeen
zij openlijk aanvocht. Pas na Welhoecks dood en het vertrek van ds
Bornius naar Alkmaar, konden de geliefden vijftien jaar later toch met
elkaar trouwen.
Stadsemmermaker
Kousenmaker Croeser verkocht zijn huis in 1605 aan lakenkoper Pieter
Marcusz van der Brugge. Vijf jaar later kwam de Roode Leeu in handen
van Lambrecht Ariënsz van Lodensteijn, die het huis al enige
tijd
huurde. Hij was schoenmaker en had een looierij aan het Rietveld.
Lodensteijn eindigde zijn carrière als stadsemmermaker; een
functionaris voor de brandveiligheid. Emmermakers waren vaak
schoenmakers. Zij maakten leren (brand)emmers. Kort voor zijn dood
kocht Lodensteijn een huis aan de Oude Delft dat hij de Brantemmer
doopte. In 1624 overleed hij vermoedelijk aan de pest die dat jaar
duizenden slachtoffers in Delft maakte.
Lodensteijn verkocht het huis aan een zilversmid die zelf
in de
Vlamingstraat bleef wonen. Zijn weduwe verkocht het huis aan de al
genoemde Jan Borgersz van Meijns die er de Roo Berrij van maakte.

Het huis op de eerste kadasterkaart van circa 1825. | 
Het pand op de tegenwoordige kadasterkaart. Hoewel het pand in 1933
geheel nieuw gebouwd is, is de oppervlakte en nummering curieus genoeg
hetzelfde gebleven. |
|