Het huis op de
hoek van de Kolk en de Annastraat, nu nummer 22, is qua constructie nog
een van de weinige voorbeelden van een betrekkelijk eenvoudig huis dat
mogelijk de stadsbrand van 1536 heeft overleefd. 
Een aanwezige
“peerkraal” duidt op een zeer oude
houtconstructie. Lees hier meer over de balkenconstructie.
(foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed) | |
Het heeft gedeeltelijk een middeleeuws
houtskelet met sleutelstukken versierd met laat-gotische
peerkraal-ornamenten. De dakkap is waarschijnlijk van later datum.
De Kolk is een heel korte maar
relatief brede verbindingsgracht tussen Oude Delft/Noordeinde en
Voorstraat in het noordelijk deel van de binnenstad. Het was vroeger
een kleine havenkom. Het water sluit ook nog aan op de gracht van de
Geerweg en, buiten de stad, op de Tweemolentjesvaart. Op de Kaart
Figuratief is te zien dat hier ook het Amsterdamse veer aankwam en
vertrok. |
Na de stadsbrand was olieslager Dirck Louwersz eigenaar van
het hoekpand. Gedurende een groot deel van de zeventiende eeuw woonden
er diverse marktschippers op Leiden. Sinds 1701 is het eeuwenlang een
stadsboerderij/melkslijterij geweest.
 Kaart Figuratief 1675. De pijl
wijst het hoekhuis aan. | 
De stadsbrand liet sommige delen
van Delft ongemoeid. Vermoedelijk ook Kolk zuidzijde.
Kaart uit “Rode” van Bleijswijck. |
Marktschipper
met huis vol schilderijen Een van die
schippers uit de zeventiende eeuw was Pieter Groen. Toen zijn vrouw
Grietje Dircx in 1656 overleed, kwam een notaris de boedel opnemen.
Pieters marktschuit lag toen voor de deur. Het huis was eigenlijk een
erfstuk van zijn vrouw. Haar vader had het in 1624 gekocht voor
ƒ 1300. Ook hij was marktschipper op Leiden, net als Grietjes
eerdere echtgenoot Jan Houck. Op het huis van Pieter rustte bij de dood
van zijn vrouw nog een hypotheek van ƒ 600. Aan het pand was
verder een kleine rente verbonden voor de Oude Kerk, daterend uit de
middeleeuwen. Het huis telde destijds vier
vertrekken en een zolder: een voorhuis, met een zijkamertje, een keuken
en een achterkeuken. Zoals in veel zeventiende-eeuwse interieurs hingen
overal schilderijen (bij elkaar 22 stuks). In de boedelbeschrijving
worden er helaas geen namen van schilders bij genoemd. In het voorhuis
stond een toonbank met voetenbankje en een slaapbank. Verder onder meer
een kerkstoel en een bijbel en een grote kast met linnengoed, kleding,
maar ook zilverwerk en Delfts aardewerk. In een zijkamertje was een
bedstede en een opslaande tafel en een bank langs de wand. Ook in de
keuken was een bedstede, wat in die tijd heel gebruikelijk was. Er
hingen daar tien schilderijen, een vergulde spiegel en een koperen
‘aker’ (emmer of kookketel) aan de zoldering. In de
achterkeuken was een schoorsteen. Ook daar hingen schilderijen, 'van
weinig importantie'. Verder stonden hier wateremmers, een koperen ketel
en wat stoelen. Op de zolderverdieping waren drie bedden en een oude
kist, plus wat hout- en turfopslag. De marktschipper had nog ƒ
30 af te rekenen met een linnenkoopman uit Haarlem en ƒ 16 te
betalen aan de brouwer van de Drie Kronen voor geleverd bier.
|
| 
 Het hoekhuis in zijn omgeving
(Bron: Panoramio/carl030nl). 
De Kolk was vroeger een haventje.
Foto uit 1898. Links Kolk 22 (Collectie Archief Delft).
|
 Op elke inventarislijst worden de
bedsteden weer genoemd (Schilderij Pieter de Hooch, Rijksmuseum).
Echtelijke twist
Eind zeventiende eeuw woonde Leendert Brederveld in het pand. Hij was
tuinder met een tuin aan de Nobelstraat (Geerweg). Waarschijnlijk
huurde hij het huis al voor hij het in 1685 kocht. Voor de deur lag een
'krebbe' (vuilstortplaats), waarin ook de bewoners van de Annastraat en
het St Jorisgasthuis hun vuil konden storten. De eigenaar van het
hoekpand moest daar toezicht op houden. Brederveld was
als weduwnaar hertrouwd met de weduwe Jannetje Ariens. Dat bleek geen
gelukkige keus, al had hij door dit huwelijk wel het huis kunnen kopen.
De verbintenis liep uit op heftige echtelijke strijd, en tenslotte op
een echtscheiding, heel uitzonderlijk in die dagen. De
buren waren getuige Op verzoek van
Jannetje legden buurtbewoners uit de Annastraat bij de notaris een
verklaring af dat zij op zondagavond 2 januari 1701 getuige waren
geweest van de echtelijke narigheid. Zij hadden gezien dat Leendert 's
avonds om 9 uur thuis kwam om te eten. Zijn vrouw had hem toen om een
stuk brood gevraagd. Hij weigerde dat met de woorden: 'Ik geef uw
liever de donder op uw ziel, jouw vervloekte teeff'. Hij onderstreepte
dit met 'nogh veele andere schrickelijke vloeken en onnutte vuijle
woorden'. De buurtgenoten hadden zich op Jannetjes
uitnodiging verstopt op het kamertje boven de achterkeuken waar de
woordenwisseling plaats vond. Leendert verweet haar dat zij geld
verspilde aan opsmuk 'voor haar oude bast' en dat zij geen kaas en
boter meer op krediet kreeg van de boeren. (Mogelijk dreef zij hier dus
al een -slecht lopend - zuivelwinkeltje in het voorhuis.) Van haar kant
verweet zij hem overal geld te verstoppen: achter een balk op zolder en
onder de duigen op het achterzoldertje. Uiteindelijk ging
Leendert haar met een stok te lijf, nadat zij hem daartoe had
uitgedaagd. Toen de getuigen de trap afkwamen lag zij kermend op de
grond en stond Leendert nog steeds te vloeken en te schelden als een
'brisende leeuw', aldus de verklaring die kennelijk voldoende grond
bood voor de echtscheiding. De echtbreuk betekende tevens het
faillissement van Brederveld, die 35 jaar later in het Oude Mannenhuis
zou sterven. Het huis werd in 1701 door de curator verkocht aan boer
Pieter van der Kruijck uit 's Gravenzande. Gerookt
koebeest Stadsboer Van der Kruijck had bij
zijn overlijden in 1723 zeven melkkoeien en twee vaarzen (jonge koeien)
in de stal achter het huis. Die stal was veertig jaar eerder door de
toenmalige eigenaar als achterhuisje aangekocht. Van der Kruijck had
niet slecht geboerd, want bij zijn dood had hij ruim drie duizend
gulden aan contanten in huis en in de schoorsteen hing nog driekwart
gerookt koebeest. Desondanks was hij al geruime tijd geen huiseigenaar
meer, want in 1709 had hij het huis al weer verkocht. Het
geld dat hij daarvoor had moeten krijgen was bij zijn overlijden nog
steeds niet binnen. De koper was inmiddels al overleden, maar zijn
erfgenamen hadden de schuld maar gedeeltelijk afbetaald.
In het huis trof de notaris behalve de geslachte koe diverse
melkemmers, een melkjuk, koperen melkketels en 'boterschoteltjes'. Dat
betekent dat Van der Kruijck waarschijnlijk zowel
slager als melkboer was. Het eerder genoemde 'zijkamertje' was nu
vermoedelijk het opkamertje boven de kelder, dat we ook in latere
beschrijvingen aantreffen. In die kelder stond onder meer een pot met
vet en verder diverse potten en schotels, waaronder de 'boterschotels'.
Een
‘hangkamertje’ In het
voorhuis stond, net als eerder, een toonbankje, tussen allerhande
huiselijk meubilair zoals een kledingmand. De achterkamer (voorheen
'keuken') was de voornaamste woonkamer, met schilderijtjes en
tekeningen aan de muur, zes stoelen, een goed gevulde linnenkast en een
of twee bedsteden. De achterkeuken heette nu 'kookkeuken'. Daar was
overigens nog steeds een bedstede en verder vijf stoelen. Op de
zolderverdieping stonden een slaapbank, een wieg, diverse melkemmers,
een ladder en zeven bossen garen. Dan was er ergens nog in huis (al is
niet duidelijk waar) een 'hangkamertje' dat voornamelijk dienst deed
als slaapruimte. Met een hangkamertje werd doorgaans een afgetimmerd
gedeelte bedoeld boven in de hoek van een groot hoog vertrek. Hoe we
ons dat in dit betrekkelijk bescheiden huis moeten voorstellen, is niet
duidelijk. Ingesloten door buurhuis
In het huis ernaast (nu Kolk 20) woonde in de achttiende
eeuw, een generatie later, slager Jasper de Goeije, die achter zijn
huis tot in de Annastraat diverse perceeltjes had opgekocht. In 1782
waren die in gebruik als paarden- en koeienstal en als schapenhokken.
Die stallen omsloten het hoekhuis toen geheel. Dat was op dat moment in
handen van boer Arij van Bleiswijck. Hij had zijn vee onder meer op de
landerijen van het voormalige huis Altena lopen. Omstreeks 1800 had een
latere eigenaar van het hoekpand, Dirk van der Pals, zijn stal tot
pakhuis verbouwd en het pand zo voorlopig aan een agrarische bestemming
onttrokken. | |
 Ook linnenkasten zijn altijd
aanwezig (Pieter de Hooch, Rijksmuseum). 
Tuinder Brederveld, bewoner van
Kolk 22, had een tuin aan de Geerweg, waar nog veel open land was
(Braun en Hogenberg 1580). 
Brederveld en echtgenote maakten
flink ruzie. De buren waren getuige (Tekening Samuel van Hoogstraten,
1659, RKD). |
Zuivelbedrijf
in 1849
In het voorhuis, tevens de winkelruimte, van het pand aan de Kolk stond
in 1849 een Friese klok en een glazenkast, zo blijkt uit de
boedelbeschrijving na Andries overlijden. Het opkamertje daarnaast had
een schuifraam aan de straat. Er stonden nu een fauteuil, een eiken
chiffonnière (ladekastje), en er waren een vaste kast en een
bedstede. Verder bleek inmiddels op zolder aan de voorzijde een
kamertje met een bedstede te zijn gemaakt. De achterkamer beneden
heette nu weer 'keuken'. Het Delfts aardewerk en de lepels hingen daar
in zakken aan de wand. Daarnaast was nog een vertrekje met een
bed(stede), wellicht het eerder genoemde 'hangkamertje'. In het
'achterhuis' stond boerengereedschap. Op zolder lag een kachel en
‘rommeling’ (rommel). Varkens,
zeugen, biggen, lammeren Behalve de vijf
trekpaarden had Van Dongen zeven melkkoeien, vier varkens, twee zeugen
en zestien biggen, zeven lammeren, die deels op het land liepen. Dat
land huurde hij in de Broekpolder in Rijswijk van Viruly van Keenenburg
(8 ha) en in Hof van Delft van het RK Weeshuis (3 ha). De
bedrijfsinventaris bestond verder uit twee boerenwagens en een
karntoestel. Verder 13 melktesten (om melk weg te zetten, zodat de room
komt bovendrijven), een roomstaar (voor de afgeschepte room), een
koperen pot, koperen ketel, drie koperen kannen, melkemmers, een tobbe,
melkkannen, een varkenstrog, tuingereedschap, drie kruiwagens en een
krui-plank, een ladder, sloothaken, baggerbeugel. Er lag ook een partij
hooi opgeslagen ter waarde van ƒ330. (Het hele huisraad was
ƒ170 waard.) Verder voerde hij 'spoeling' aan zijn vee, bij
boeren een gewild afvalproduct van de jeneverstokerijen. Die pap werd
met schuiten aangevoerd en met een pomp via goten in een kist
opgeslagen, en vervolgens in kuipen over geschept om aan het vee te
voeren. Vandaar een spoelingschouw (boot), spoelingkist, pompen en
diverse kuipen in de inventaris. Het vee was nog niet
allemaal afbetaald. Arien Aukes Schoustra te Roordahuizen in Groningen
had nog ƒ360 te goed voor geleverd vee; de Delftse
veehandelaar Philip Lugtigheid ƒ45 voor een koe en koopman
Andries Kerssen in Schiedam ƒ50 voor een paard. Verder lagen
er nog rekeningen van kaaskoper Jac. Vos te Delft (ƒ67) en
boterkoper Th. van Leeuwen (ƒ40), voor goederen die hij
kennelijk voor de handel had ingekocht. Na zijn
overlijden zette zijn weduwe Adriana Vonk als 'bouwvrouw' het bedrijf
voort. Cornelis en zijn bedrijf in
1866 In 1853 trouwde zoon Cornelis van
Dongen (1829-1919) met Catharina Jansen, dochter van melkboer Pieter
Jansen in de Doelenstraat. Hij nam het bedrijf over. Zijn vrouw stierf
echter al in 1866 op 34-jarige leeftijd aan de toen heersende cholera.
Vanwege de vier minderjarige kinderen kwam de notaris daarom opnieuw de
boedel opnemen, samen met boer Johan van Witteloostuyn van de
Verwersdijk als taxateur. De inventaris van de woning
maakte duidelijk een welvarender indruk dan 17 jaar eerder. Vanaf 1850
was het vrijwel overal de boeren een stuk beter gegaan. De waarde van
de meubels was inmiddels driemaal zo hoog (ƒ425) en er was
voor ƒ320 aan gouden en zilveren siergoed aanwezig. De Friese
klok stond nog steeds in het voorhuis. De opkamer met schuiframen aan
de straat telde nu twee bedsteden, misschien was dus het kamertje
ernaast erbij getrokken. De beschrijving vermeldt nu ook een apart
'zomervertrek' (met koffie- en theestellen en een kast met aardewerk)
en een 'wintervertrek' (met onder meer een tabakskistje, theeservies en
een eiken secretaire). Een zomervertrek was in boerderijen vaak 's
winters stalruimte, die voor andere doeleinden vrij kwam als het vee in
de wei liep. Ook bedstee in de
kelder Het werkhuis was deels ingericht
als woonkeuken, met banken en een tafel en een kookpot. Verder bleken
er in de kelderkamer opvallend genoeg een bedstede, kledingkast en nog
een theeservies te staan. Het dichtgemetselde kelderraam is nog steeds
in de voorgevel te herkennen. Ook de veestapel was
aanzienlijk gegroeid: op het land aan de Haagse Straatweg in Rijswijk
(gehuurd van Viruly van Keenenburg) en in Vrijenban (gehuurd van J.W.
van den Bergh in Den Haag) liepen 19 melkkoeien, 4 paarden, 7 schapen
en 7 biggen. Er waren daar ook allerhande spoelingkuipen, een
spoelingkist en een spoelingpomp om de beesten bij te voeren.
Karnhuis, mestkar en melkemmers
In de inmiddels vernieuwde schuur en op het erf aan de Geerweg trof de
notaris een mestkar, een boerenwagen en opnieuw allerhande
spoelingkuipjes, pomp en goten en een partijtje spoeling. Verder
hooivorken en zeven vachten wol. Er was ook een mestput, die in 1875
goedkeuring kreeg van de gemeente. In het karnhuis, achter het
winkelhuis aan de Kolk, lagen twee paardentuigen, een karntuig met
ooglappen en diverse melkjukken en drie vlootjes en een staarstoof.
Vermoedelijk liepen hier dus paarden in een karnmolen in de rondte om
boter te maken. In de schuur naast het huis stonden tenslotte een
melkkarretje, een speelwagen, een kruiwagen en een spoelingschouw met
vaarboom en 18 (boter)tonnetjes en 18 melktesten. Toonbank
met balans Het voorhuis deed nu, maar
zonder de eerder gesignaleerde Friese klok, vooral dienst als
bedrijfsruimte. Er stond een toonbank met een balans met koperen
schalen en gewichten en een melktafeltje met een eierrek. Verder
vermeldden de inventarislijsten hier roomstaren, een handkarn, een
melkkuip, een koperen melkketel en melkkannen, roombakken, botertonnen,
trechters, zeeften (melkzeven), melkjukken, een groot aantal room- en
melkemmers en ander melkgereedschap. Veehandelaar Philip
Lugtigheid kreeg nog ƒ270 voor gekochte koeien, de firma Wolff
& Co ƒ70 voor een paard en A. van Leeuwen ƒ63
voor geleverde boter. Distilleerderij Van Berkel & Zn (van de
Papegaay aan de zuidzijde van de Oude Delft bij de Schiedamse Poort)
had nog recht op ƒ181 voor geleverde spoeling in de maanden
maart, april en mei. De koeien aten verder bietenpulp van een
suikerfabriek in Rijswijk (ƒ125) en lijnkoeken van
olieslagerij firma Sillens & Zn in Den Haag (ƒ143,25).
Weduwe P. Jansen (schoonmoeder?) in Vrijenban had nog ƒ72,26
te goed voor koeien en melk. |
|  Boterbereiding op een
schoolplaat, begin 20ste eeuw. 
Karnmolen met (geblinddoekt)
paard. Tekening uit 'Rundvee' van Le Francq van Berkhey, ca. 1800.
 Koeien op stal. Tekening uit 'Rundvee'
van Le Francq van Berkhey, ca. 1800.
Boeren halen voor hun vee spoeling bij de
Gistfabriek, circa 1900.  Spoelingpomp om het vloeibare veevoer uit
de schuiten of spoelingkisten in de voederkuipen te pompen.

Advertentie Rotterdamsch
Nieuwsblad 28 april 1899. |
Boelhuis
Bij de veetelling In 1921 had Josef zestien koeien, een
paard en maar liefst 28 varkens en ook nog wat schapen en lammeren. In
totaal had hij daarvoor 21 hectare land, deels in Rijswijk. De helft
daarvan was pachtgrond. In 1924 had hij een probleem met mond- en
klauwzeer in zijn stal aan de Geerweg. Er stonden daar toen inmiddels
26 koeien, twee kalveren en zeven varkens, waaruit blijkt dat de
veestapel nogal van omvang kon wisselen. Vooral voor varkens was dat
verschijnsel berucht. In 1925 en 1930 is de stal opnieuw tweemaal
verbouwd. Na zijn overlijden in 1934 werd al het vee te
koop gezet met een boelhuis in de stallen aan de Geerweg. Er gingen
toen dertig koeien, twee vaarzen en een stier onder de hamer, alsmede
een spoelingwagen, drie mestwagens met gierbakken, een hooiwagen,
hooischudders, spoelingkuipen en andere landbouwgereedschappen. De stal
werd vlak voor de oorlog verkocht aan veehouder Thomas de Boer
(1908-1968), die hem uiteindelijk in 1962 zou sluiten en overdragen aan
de gemeente Delft. Buurtsuper
Josefs weduwe zette de melkzaak voort, maar nu zonder vee.
De winkel aan de Kolk werd in de Tweede Wereldoorlog een verkooppunt
waar men melkproducten op de bon kon halen van de melkfabriek Van
Grieken. Veel kleine zuivelfabriekjes werden slachtoffer van het
distributiesysteem van de bezetter. Na de oorlog stond de weduwe echter
weer in het telefoonboek als 'stoomzuivelfabriek en melkinrichting De
Landbouw'. Omstreeks 1956 ging winkel De Landbouw over in
handen van melkboer Gerard Zuijdgeest, die hem enkele malen fors
moderniseerde tot een heuse buurtsupermarkt. Daarbij werd gaandeweg
steeds meer van de voormalige fabrieksruimte van Kolk 20 bij de zaak
getrokken. De winkel bleef in bedrijf tot begin jaren ’90.
Het pand erachter aan de Annastraat, waar ooit de stal was, bleef tot
eind jaren 1960 eigendom van de familie Van Dongen, in de persoon van
Andries van Dongen, veehouder aan de Brasserskade. Kelder
en opkamer van de melkhandel zijn uiteindelijk bij de modernisering
gesneuveld. Het pand Kolk 20, dat halverwege de vorige eeuw tot de
begane grond was afgebroken, is begin deze eeuw weer herbouwd.
| |  Aankondiging
van het boelhuis waarop het vee en de boerengereedschappen
te koop werden aangeboden, Delftsche Courant november 1934. |