Koornmarkt 16 www.achterdegevelsvandelft.nl
Scheenhoet, brandewijnstokerij, school en hotel NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

Het aanzien van het huidige Hotel Leeuwenbrug, Koornmarkt 16, wordt bepaald door een ingrijpende verbouwing in 1876 en een nadere aanpassing in 1928, waarbij uiteindelijk twee huizen werden samengevoegd. Dat laatste was het werk van aannemer Heemskerk, die er een groot deel van de 20e eeuw zijn bedrijf had gevestigd. Het karakteristieke erkertje boven de ingang dateert waarschijnlijk in essentie van een nog eerdere verbouwing in 1792. Het pand kent vele voorgangers, waarvan mogelijk nog restanten in de huidige kern verborgen zitten.

Twee trapgevels en een lijstgevel
Op de Kaart Figuratief van omstreeks 1675 staan tussen de Huytersteeg en het Oude Gasthuis vier huizen afgebeeld. Het drietal aan de kant van de steeg heeft met de geschiedenis van het huidige pand te maken. Twee huizen hebben een trapgeveltje. Een derde huis heeft een voor die tijd al moderne lijstgevel. Dat laatste huis is samen met het vierde huis in 1860 afgebroken voor de bouw van de synagoge naast het bestaande pand. Het derde huis van de rij had echter bijna een eeuwlang wel een gezamenlijke geschiedenis met de andere twee panden. De geschiedenis van de drie genoemde panden is vrij goed terug te voeren tot de stadsbrand van 1536.

Kaart Figuratief. Vier panden tussen Huytersteeg en Gasthuis. 1832 ook al een groot perceel. De synagoge kwam in 1860. Het gasthuisterrein is nu parkeerplaats.

Op de hoek
In 1600 woonde in het hoekpand de chirurgijn meester Gerrit. Hij was huurder en mogelijk werkzaam in het belendende Gasthuis. In de tijd van de Kaart Figuratief (1675) woonde achter de trapgevel op de hoek van de Huytersteeg een koopman in zijde, Isaäc Vermande. Eerder had hij zijn zaak in het pand daarnaast gehad.
In de periode 1685-1733 woonden in dit hoekhuis de schippers Nicolaas van Vliet en Anthonij van Haastert. De laatste verdiende zijn brood als veerschipper op Rotterdam. Daarna werd het in de 18e eeuw het onderkomen (en werkplaats) van meester-kuiper Johannes de Milde.

Scheenhoet
Het middelste van de drie huizen op de hoek was de enige waarvan tot nu toe een oude huisnaam bekend is: ‘Scheenhoet’ (een hoed met brede rand). Hier woonde in 1543 meester Claes de taelspreecker, dat wil zeggen iemand die de taal van de rechtspraak kende. Hij kon op de rechtzitting voor iemand een woordje doen. Advocaat, dus.
In 1600 woonde en werkte in de Scheenhoet een kistenmaker, Govert Govertsz. Hij werd in 1627 vanuit dit huis in de Nieuwe Kerk ten grave gedragen. Daarna nam waarschijnlijk de bovengenoemde zijdekoopman er zijn intrek.
Op 10 februari 1666, toen de zijdekoopman al naar het hoekpand verhuisd was, overleed in dit pand Frans Jansz Dusseldorp. Hoe deze aan zijn geld gekomen was, is ons onbekend, maar uit zijn spullen blijkt dat hij niet onbemiddeld was.

Rondje door het huis
Er werd ten behoeve van de nabestaanden een boedelbeschrijving gemaakt en aan de hand daarvan kun je nu als het ware nog steeds een rond door het huis van toen maken. Toen de notaris na zijn overlijden met hulp van dienstmaagd Magtelt Jans van Rhijs de inboedel kwam optekenen, stapte hij vanaf de straat direct een woonvertrek binnen met een grote eikenhouten kast met daarbovenop vijf stuks porselein. In de kamer trof hij een vogelkooi ‘met twee kanarievogeltjes’. Er hingen verder een spiegel en diverse schilderijen: een boerenkermis, een ‘Tobias’ (lees meer over een Tobias) , een ‘conterfeitsel’ (portret) van de overledene en ook een schilderijtje met vogeltjes. Het enige schilderij waarbij een maker genoemd werd, was een landschapje van de onbekende Delftse schilder Van den Bondel.
Achter de voorkamer was de ‘keuken’, waar zoals vroeger gebruikelijk, overigens niet gekookt werd, maar vooral gestookt. Er stonden enkele bedsteden en kledingkasten. Daarachter was een achterkeukentje en een plaatsje voor de eigenlijke kookactiviteiten. Er was ook een ‘bottelarij’, met in hoofdzaak serviesgoed. Onder het huis lag een kelder.
Boven was aan de voorzijde nog een voornaam woonvertrek met aan de muur verscheidene ‘conterfeistels’, waaronder van de overledene in zijn jonge jaren. En verder portretten van diens oom, van zijn schoonvader, van Maria Magdalena en twee (Delfts blauwe?) bordjes met geschilderde beeltenissen van zijn dochters.
Er stond in dat vertrek ook een kast met onder meer zilvergoed, zoals een zilveren bierbeker en een memorieboek met zilver beslag. In de kast lag verder een koffertje met ‘papieren van importantie’ en een geldzakje met ruim ƒ 415 aan contanten, een bedrag waarvoor je toen bijna een bescheiden huisje kon kopen. Op zolder ten slotte treffen we twee afgedankte vogelkooien en ander oud ijzer aan.
De dienstmaagd, die de honneurs in huis waarnam, had nog een half jaar loon tegoed ter waarde van 24 gulden. Toch droeg de overledene haar een warm hart toe, want ze werd ook bedeeld met een erfenis van ƒ 500.
Een eeuw later, in 1749, woonde in dit pand een warmoesenier (groenteboer), Jacob van den Ende. Het pand was ondertussen van naam veranderd en heette inmiddels Het Wapen van Munster.

Wijnkopers en leraar boekhouden
Het derde pand vanaf de hoek was in 1675 het meest gemoderniseerd. In 1600 stond het bij de taxatie voor het haardstedengeld leeg. In de jaren na de stadsbrand (1543-1553) woonde hier de snijder (kleermaker) Jan Brootsack, die ongetwijfeld aan de straatzijde zijn werkplaats had.
Halverwege de 17e eeuw was het eigendom van een wijnkoper, Abram Reynders, en later van schoolmeester Simon van der Maas. Vermoedelijk gaf deze hier ook zijn lessen. We komen ergens tegen dat Gerrit van Wilde hem nog 24 gulden schuldig was voor de cursus boekhouden die hij van hem genoten had.
In de 18e eeuw treffen we hier opnieuw een wijnkoper, Johannes van Bochum. Diens weduwe dreef hier overigens in 1749 een comenijwinkel (levensmiddelenzaak). De wijnkoper had op den duur zijn spaarcenten belegd in het buurpand, de tweede van de rij.

Branderij de Fontein
Tussen 1771 en 1778 komen de drie panden achtereenvolgens in handen van metselaar Jan van Jeeveren. In 1779 richt deze samen met zijn broers Laurens en Hendrik een compagnonschap op om jenever te gaan stoken. Aan het einde van de 18e eeuw was met dit geestrijke vocht, dat destijds koornbrandewijn genoemd werd, goud te verdienen. Vooral in de smokkelhandel met de voor onafhankelijkheid strijdende Verenigde Staten van Amerika was dat een succes. Maar de gebroeders hadden waarschijnlijk meer verstand van het bouwvak dan van de smokkelhandel. Al naar twee jaar liepen ze tot hun ‘bitterste smart’ met hun betalingen zo achter dat zij ‘buiten staet’ waren om zich de crediteuren van het lijf te houden. De branderij ‘De Fontein’ werd overgenomen door Adam de Lange, die het bedrijf fors onder handen nam. In 1792 kreeg hij een vergunning om voor de drie panden een nieuwe gemeenschappelijke voorgevel op te richten ‘volgens teekeninge’ (die helaas verloren is gegaan). Er was daarbij sprake van ‘cantoorkamer’ aan de voorzijde en drie ramen aan weerszijden van de stoep. De ramen reikten tot zeven Rijnlandse voet (2,60 meter) boven de grond.


In 1781 moest de jeneverstokerij alweer worden verkocht en werd hij geveild. Advertentie uit de Hollandse Historische Courant van 24 november 1781.

De Rijzende Man
In 1800 ging de branderij De Fontein “met desselfs pakhuizen, koorenzolders, rosmolen en paardenstalling, mitsgaders verdere ingrediënten” over in handen van Laurens Wolffers en zijn schoonzoon Guillaume de Gendt. Daarbij behoorde destijds ook het achterliggende huis de Rijzende Man in de Huytersteeg. De Gendt, die tot 1807 ook in het pand woonde, was de feitelijke ondernemer. Later trok hij de gebroeders Sesseler aan als nieuwe compagnons, met wie hij vervolgens ruzie kreeg. De Gendt trok zich daarop in 1807 uit het bedrijf terug. Hij ging aan overzijde wonen in het huidige pand Koornmarkt 45. Als koopman ging hij zich in deze oorlogstijden toeleggen op de bevoorrading van militaire troepen. Het leverde hem een fortuin op. Uiteindelijk werd hij echter vanwege dubieuze handelspraktijken gedwongen het land onverhoeds met onbekende bestemming te verlaten.
De branderij hield in de Napoleontische tijden in 1812 op te bestaan. Het pand werd opgekocht door steenhouwer Herman van Zwoll, die vaker grossierde in bedrijfspanden. Aan de overzijde van de gracht brak hij in diezelfde jaren ook de voormalige plateelbakkerij De Pauw (Koornmarkt 19-21) uit.

Boterkoper met zielige dochter
In 1817 kwam het ruime pand Koornmarkt 16 in bezit van boterhandelaar Bernardus van den Boogaart, of liever, van zijn nieuwe echtgenote-met-geld, die hij in Bergen op Zoom had gevonden. De boterhandelaar had een carrière als internationaal koopman in Amsterdam achter de rug maar die was in de roerige Franse tijden op een fiasco uitgelopen. Vervolgens was hij als weduwnaar berooid in Delft opnieuw begonnen. Zijn dochter Thomessina huwde met de arts Alexander van IJperen. Dit echtpaar nam zijn intrek in het eerder genoemde huis Koornmarkt 45.

Zenuwziekte
Maar het noodlot sloeg toe. In maart 1827 werd de prille echtgenoot “door den dood ontrukt, een zenuwziekte van slechts twee dagen maakte een einde aan zijn voor mij zo dierbaar leven, en mijn bestaan ging mee ten grave”, zo schreef zij in een jammerklacht aan Koning Willem I. “Door dit smartelijk sterfgeval zag ik mij in een ogenblik met mijn beide zoontjes, de oudste twee jaar, de jongste slechts veertien dagen, in het grootste lijden gestort, daar mijn gansche inkomen slechts tweehonderd en vijftig guldens bedraagt.”
Ze was dan ook noodgedwongen met haar kinderen weer bij haar vader ingetrokken, maar achtte zich “buiten staat voor mijn lievelingen het brood te winnen, schoon nog geen 36 jaren oud, door mijn zwak zenuwgestel en daaruit voortkomende doofheid, mij zulks belette. En wat kan een vrouw in eene fatsoenlijke kring geboren en opgevoed bij de hand nemen?”
Haar smeekbede om een pensioentje uit ‘s Rijks kas werd echter van de hand gewezen. Vader Bernardus zei zijn bestuursfunctie bij de Kamer van Charitate (plaatselijke armenzorg) op, en de familie verliet in 1830 teleurgesteld de stad Delft. Ze vestigden zich ergens in Brabant in de buurt van de vermogende familie van Thomessina’s stiefmoeder.

Minister van Oorlog
Het kapitale pand in Delft werd vervolgens in de verhuur te gelde gemaakt. Als huurder vonden zij kolonel Frederik Carel List uit Breda, commandant van de Tweede Artillerie Inspectie. Hij betaalde ƒ 600 huur per jaar. List was een militair die Napoleons veldtocht naar Rusland had overleefd en door de keizer was onderscheiden. Hij werd ridder in het Legioen van Eer voor het opblazen van het Kremlin in Moskou. Onder koning Willem II zou hij het in 1843 nog brengen tot Minister van Oorlog. Zijn verblijf aan de Koornmarkt was dan ook van korte duur.

Het werd een kostschool
Op 3 mei 1838 werd het ‘aanzienlijke, zeer legeabele’ huis, met pakhuis ernaast en een grote ‘welaangelegde tuin’ daarachter in veiling gebracht. Volgens de beschrijving had het diverse behangen kamers, een zeer goede en ruime keuken, kelder, provisiekamer, kleerzolder en ‘domestiekekamers’ (kamers voor inwonend personeel). Het werd gekocht door meester timmerman Ferdinand Dijkgraaf op de Hippolytusbuurt. Hij kocht het voor de verhuur en vond onderwijzer Johannes Petrus van der Schaft die een groot pand zocht voor zijn recent opgerichte kostschool, annex school voor middelbaar onderwijs.
Van der Schaft was de zoon van het gezaghebbende hoofd van de plaatselijke armenschool aan de Achterzak (Pieterstraat), Pieter van der Schaft. De middelbare school van Van der Schaft was sinds 1835 de eerste van zijn soort in Delft, naast de Latijnse school, die vanouds het opleidingsinstituut was voor gegoede burgerzoontjes die naar de universiteit gingen. De school van Van der Schaft was echter meer bedoeld als vooropleiding voor de handel, voor de militaire officiersopleiding in Breda en later ook voor de Koninklijke Academie voor Ingenieurs.

Moderne leerstof
Het lesprogramma was in feite moderner en wiskundiger dan de leerstof op de ietwat archaïsche Latijnse School. Een geboren Fransman en een geboren Engelsman assisteerden Van der Schaft bij het onderwijs in de moderne talen. “Het Gebouw waarin thans het instituut zich vindt, bezit behalve eenen grooten Tuin, eene overdekte Speelplaats en beveelt zich door orde, ruimte en geschiktheid tot Huisvesting van JONGELIEDEN gunstig aan”, aldus een advertentie in de Oprechte Haarlemsche Courant. De opleiding noemde zich na intrek in het nieuwe pand het ‘Instituut van Opvoeding en Onderwijs voor Jonge Heeren te Delft’. In 1840 telde de school 38 leerlingen, van wie de helft van buiten Delft kwam en in de kost was. In 1845 waren het er in totaal 47. In 1849 kreeg Van der Schaft concurrentie van een soortgelijk instituut van kostschoolhouder Van Nerum aan de Oude Delft (zie Oude Delft 161). Kort daarop besloot Van der Schaft met zijn opleiding te verhuizen naar Oosterhout bij Breda.

Herman Hallo, de nieuwe bovenmeester
De school aan de Koornmarkt werd in 1850 overgenomen door Herman Hallo uit Amsterdam. Hij liet zich onder meer assisteren door een taalmeester in de Franse en Duitse taal. Maximilian Brück uit Pruisen moest daarvoor in Delft een apart examen afleggen bij zijn collega van het Stedelijk Gymnasium, zoals de vernieuwde Latijnse School inmiddels heette.
De plaatselijke schoolcommissie was zeer te spreken over het instituut en haar behuizing. Het langwerpige leslokaal beneden van 14 x 4,30 meter werd “voor het onderwijs meest aanbevelenswaardig geacht.”
Het had een houten vloer, een plafond van stucwerk en grijs geschilderde wanden. Het meubilair bestond uit een tiental tafels met stoeltjes zonder leuning. Boven, in de voorkamer met erker, was een tweede leslokaal met groen behang, dat tevens als eetzaal dienst deed. Er stond een grote tafel. Boven was verder een lange slaapzaal “met 16 doelmatige ijzeren kribben” op korte afstand van elkaar. Naast de slaapzaal was een wasruimte en een ziekenkamer, “beiden zeer doelmatig ingerigt.”
Kritiek had de commissie wel op de gordijnen waarmee de ledikanten van elkaar waren gescheiden, “daar toch de specifiek zwaardere organische stoffen, ’t gevolg van ademhaling en uitwaseming, aan de wanden der gordijnen hangen blijven, en de lucht rondom de jongelieden grootelijks verontreinigen.”
Het verheugde de commissie dat de school op de binnenplaats gelegenheid had“tot het houden van gymnastische oefeningen.” Verder bood het instituut beneden in twee kamers woonruimte aan het gezin van de directeur en boven op zolder aan kamers voor de inwonende onderwijzers en overig personeel.
In 1860 telde de school 22 leerlingen, van wie13 intern. De school had volgens het gemeentebestuur “moeite zich staande te houden tegen den grooten naam die zijn concurrent Van Nerum geniet.” Bovendien waren er inmiddels meer van die particuliere scholen in Delft gekomen. Daarom besloot Hallo in 1860 zijn school naar Hilversum te verplaatsen.

Indische Instelling
Kort na het sluiten van de school van Hallo besloot de huisbaas, aannemer Dijkgraaf, om het pakhuis naast de school en erf waarop het vierde huis vanaf de hoek gerekend stond, te verkopen voor de bouw van de synagoge (Zie Koornmarkt 12). Het oude schoolgebouw verhuurde hij verder als woonhuis. Vermoedelijk is daarbij wel het een en ander verbouwd, mede als gevolg van de afbraak van het pakhuis (het derde huis).
De eerste nieuwe huurder van het pand was Willem Brocx, oud-resident van het eiland Timor, in 1864 gevolgd door kapitein Jacob Verheije van Sonsbeek, hoofdopziener van de militaire Constructie Werkplaatsen. Beiden bleven maar kort. In 1865 keerde het onderwijs weer terug met de komst van mr. dr. Salomo Keyzer, de directeur van de door de gemeente nieuw in het leven geroepen ‘Indische Instelling’. Sinds 1840 telde Delft een zeer gekoesterde opleiding voor Indische ambtenaren, maar met de oprichting van de Polytechnische School in 1864 dreigde die Rijksopleiding voor de stad verloren te gaan. De gemeente sprong toen in dat gat met een nieuwe gemeentelijke instelling met hetzelfde oogmerk. Keyzer was de man die dat instituut vorm moest geven. Daarbij vond een deel van het onderwijs de eerste jaren bij hem aan huis plaats. Keyzer was in dit pand ook de grondlegger van de etnografische collectie, die later is ondergebracht in het museum Nusantara.

Fotostudio
In 1875 verkocht de zoon van huisbaas Dijkgraaf het pand aan steenhouwer C.J. IJpelaar, die het verbouwde tot twee woonhuizen: Koornmarkt 14 en 16. Beiden werden verhuurd. In Koornmarkt 16, op de hoek van de Huyterstraat, kwam het atelier van in Delft bekende fotograaf Henri de Louw. “In het nette en naar de tegenwoordige eischen der kunst goed ingerichte atelier van den heer Henri de Louw alhier”, kreeg de Delftsche Courant de gelegenheid “eenige proeven van carbotypie te bezigtigen, die uitmuntend geslaagd waren. Ook zagen wij daar eenige portretten met het schoone lichteffect ’t welk de kunstvoortbrengselen van den grooten meester Rembrandt zoo eigenaardig onderscheidt. De heer De Louw – wij getuigen het gaarne – getroost zich veel kosten en moeite om op de hoogte te blijven van de kunst die hij beoefent. Een bezoek aan zijn atelier durven wij daarom een ieder met vertrouwen aan te bevelen”, aldus de krant waarin het fenomeen foto toen nog niet voorkwam.
De Louw mocht zich zelfs ‘koninklijk’ noemen naar aanleiding van een portret van de Prins van Oranje die hij na diens overlijden op het paleis liet bezorgen. Na vijf jaar verhuisde hij in 1880 zijn atelier naar de Oude Delft 137. Na de fotograaf woonde in het hoekpand een advocaat, een behanger en een veearts.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
1920. De bestaande toestand op de begane grond van het hoekpand bij de Huyterstraat De twee panden 14 en 16 zijn samengevoegd. Tekening van de 1e verdieping.

Schipperskantoor
In 1892 werden beiden huizen in de verkoop gedaan. Het hoekpand werd toen gekocht door familie van Cornelis Maatje, die toen net als een van zijn voorgangers schipper op Rotterdam was. Hij was er een jaar eerder als huurder komen wonen en zou nog 36 jaar eigenaar van het pand blijven. Zijn pakschuit vertrok elke maandag, woensdag en vrijdag ’s morgens om 5.30 uur naar Rotterdam, aldus een aankondiging in het Jaarboekje van de stad Delft in 1894. Goederen waren op de Koornmarkt af te leveren. Mogelijk heeft hij het pand later verhuurd aan schipper B.J. van Ulden, die op Amsterdam voer. Van hem ligt althans nog altijd een steen in de kade op de aanlegplaats voor de synagoge.

Koornmarkt 14 verdween
Het andere pand woonde in het einde van de 19e eeuw boterhandelaar Jan van der Chijs, die zijn zaak had in het Boterhuis aan de Markt. Na de verkoop in 1892 werd het eigendom van Cornelis de Vries, die zich daar vestigde als boekhouder. Het boekhoudkantoor werd tien jaar later overgenomen door Arie Most, tot in 1918 aannemer Jan Heemskerk hier zijn timmerwerkplaats begon. Tien jaar later kocht hij in 1928 ook het andere pand op de hoek van de Huytersteeg erbij en verbouwde een en ander. Daarbij verwijderde hij onder meer de voordeur van het hoekpand. Koornmarkt 14 verdween als adres. Het geheel werd nummer 16. Ook bracht hij vermoedelijk de toen zeer populaire glas-in-loodvensters aan in de voorgevel. De aannemer zou tot 1977 het pand blijven gebruiken. Daarna werd het – uiteraard na verbouwing- hotel.


Een opvallend pand op de hoek met de Huytersteeg.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Het hotel is vernoemd naar de brug met de leeuwenkop.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Het vierde pand grensde aan het oude Gasthuis.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Achttiende eeuwse prent van de Koornmarkt,
vlakbij nummer 16.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Ter hoogte van de Synagoge: herinnering aan de
schippers die hier woonden.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Advertentie uit 1991 voor hotel Leeuwenbrug.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
De opvallende erker van Koornmarkt 16.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Op deze oude ansicht heeft Koornmarkt 16 nog twee voordeuren. (Coll. Erfgoed Delft, archief)

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw vensterGuillaume de Gendt was rond 1800 mede-eigenaar
van de jeneverstokerij De Fontein

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Thomessina stuurt in 1827 een smeekbrief
aan Koning Willem I

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Kolonel List uit Breda woonde hier na 1830. Deze
huurder werd later minister van oorlog.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
1838. Notaris Scholten verkoopt wijk 2 nr. 115. Ook het terrein van de latere synagoge hoort er dan bij.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Herman Hallo nam in 1850 de kostschool over.
Hij adverteerde als het vakantie werd.


Mr. dr. Salomo Keyzer, directeur van de Indische
instelling woonde er en gaf les aan huis.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Salomo Keyzer zocht voorwerpen voor een
etnografische collectie

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Fotograaf Henri de Louw, op de foto met zijn gezin,
begon een atelier op de hoek van de Huytersteeg.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Handtekening van Henri de Louw op de achterkant
van een foto.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
De Louw adverteert voor zijn nieuwe atelier, vlakbij de nieuwe synagoge, twee deuren verderop.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Eind 19e eeuw. Boterhandelaar Jan van der Chijs met zijn verloofde. Ook hij woonde kort op de Koornmarkt.

Kees van der Wiel
(met dank aan J.H. Geertzenwijk)
nadere informatie over Koornmarkt 16
laatste wijziging 10-11-2010
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft