Achter
de grote gemeenschappelijke gevel van Koornmarkt 20 gaan twee
voormalige brouwerijen schuil: links 'De(n Witten) Eenhoorn' en rechts
'De Halve Maen (mette Croon)’. De gevel werd in de 19e eeuw
in twee fasen gebouwd door de lakenfabrikanten Maas Geesteranus die
achter hun huis aan de Huyterstraat tot 1870 een fabriek hadden. De
firma “Cornelis Maas & Zoon” was destijds
een van de grootste werkgevers van Delft en een van de eerste in
Nederland met een stoommachine. Het rechter deel van de gevel kwam er
overigens pas toen de fabriek in 1870 al gesloten was. Achter de gevel
zijn de oude panden met hun verschillende vloerhoogten nog steeds
herkenbaar. Voor de lakenfabriek zat er eind 18e eeuw een
jeneverstokerij met zes ketels en kortstondig het kantoor van de
vrederechter. Tussen 1920 en 1965 zetelde in het dubbele pand het
'Rusthuis der Gereformeerden' (bejaardenhuis). Daarna werd het pand in
delen gesplitst.

De brouwerijen Den Witte Eenhoorn en de Halve Maen met de Croon op een
ingekleurde versie van de Kaart Figuratief uit omstreeks 1675. Foto van
de auteur.
|
Twee brouwerijen
Het pand achter de noordelijke helft van de gevel (thans Koornmarkt
20F) was ooit brouwerij “Den Witten Eenhoorn”,
voordien “Den Buys”. Dit pand heeft nog steeds een
bierkelder met tongewelf en een betegelde keukenvloer die mogelijk nog
resteren van vóór de stadsbrand van 1536. In de
bierkelder (met een uitgang voor de biervaten naar de steeg) werd het
(door de grond onder de straat) gefilterde grachtenwater opgevangen.
Het zo gewonnen watervolume kwam overeen met de maximale bierproduktie
van de brouwerij, namelijk 60 “brouten” per jaar of
wel 180.000 liter. Op de eerste verdieping zijn nog eikenhouten vloeren
en balken aanwezig van de wederopbouw na de stadsbrand. Ook de
achtergevel op het binnenplaatsje lijkt nog uit die tijd te stammen. In
de dakconstructie zit een origineel hijswiel onder de nok,
één van de twee die in Delft nog bewaard zijn
gebleven.
In 1543 was Cornelis Pieterszoon hier brouwer
“inden Buys”. Hij werd opgevolgd door Wouter
Jacobszoon die zich op 6 juni 1548 liet inschrijven bij het
brouwersgilde. Eind 16e eeuw werd Jan Beuckelssoon van
Santen de brouwer. Hij herdoopte het bedrijf in “Den Witten
Eenhoorn”. [Dit ter onderscheid van “den Swarte
Eenhoorn” aan de overzijde van de gracht ter hoogte van het
huidige Koornmarkt 13/15, die als brouwerij echter al voor 1600
uitgebroken werd.] In 1600 telde zijn brouwerij twee brouwketels en
twee eesten (verwarmde roosters waarop het ontkiemde graan tot mout
gedroogd werd), naast nog vier overige stookplaatsen. Achter
de andere helft van de huidige gevel van Koornmarkt 20 zat ooit de
brouwerij “De Halve Maen met de Croon”,
aanvankelijk genaamd “De Spade”. Daar waren
halverwege de zestiende eeuw vader en zoon Jacob en Claes Moyt de
brouwers, en in 1600 Adriaen Fyck. Deze brouwerij was met twee
brouwketels en twee eesten en zes stookplaatsen destijds iets groter.
Veel brouwerijen in Delft kregen het sinds het begin van de
Tachtigjarige Oorlog moeilijk, maar deze twee brouwerijen hebben het
relatief lang volgehouden. De Halve Maen tot in de jaren 1760 en de
Eenhoorn tot 1793. De Eenhoorn behoorde tot de laatste vier van de
bijna honderd die in de zestiende eeuw actief waren.
(Den
Witten) Eenhoorn
We bepalen ons nu eerst tot Den Witten
Eenhoorn, later ook wel gewoon “Eenhoorn” genaamd.
De brouwerij werd in 1642 eigendom van mr. Maerten Hoogenhouck, die
behalve in bier ook in wijn handelde. Hij had het bedrijf belangrijk
kunnen uitbreiden toen hij na de dood van zijn buurman Adriaen
Pieterszn Croeser in 1644 diens huis aan de noordkant tussen zijn
brouwerij en de Swaenshals (zie Koornmarkt 24) erbij kon kopen. Zijn
brouwerij behoorde in 1667 tot een van de grootste van Delft. Hij
maakte dat jaar 147 brouwsels. Toen zijn zoon Abraham het
bedrijf in 1675 overnam, werd het gewaardeerd op 32.000 gulden, voor
die tijd een heel kapitaal. Waarschijnlijk was Abraham minder succesvol
dan zijn vader, want toen hij de brouwerij in 1681 verkocht, kreeg hij
daarvoor nog maar 23.000 gulden. De nieuwe eigenaar Johannes Henricus
Coccejus brouwde in 1687 nog maar 57 keer. Kort daarop ging de
brouwerij dan ook opnieuw in andere handen over. Isbrand
van Dobbe kocht hem. Volgens de koopakte hoorde daarbij een heel
terrein erachter. Het bedrijf kende destijds een uitgang naar de
Brabantse Turfmarkt via de zogenoemde
“Swaenshalspoort” naast de huidige Albert Heyn. De
koop sloot Dobbe voor duizend gulden contant en een schuldverklaring
van 16.000 gulden. Erg makkelijk was het toen dus inmiddels niet meer
om er een koper voor te vinden. Er waren toen nog maar vijftien
brouwerijen over in Delft en die hadden het zwaar.

Prent van een 17e eeuwse brouwerij. De hijsinstallatie diende om schoon
water dat per schuit werd aangevoerd via een goot de brouwerij in te
laten lopen. (Collectie Amsterdams Museum)
|  Mr
Poulus Wibbert (brouwer in de jaren 1693-1724) werd op 16 december 1724
met zestien dragers en een koets van de brouwerij naar zijn eigen graf
in de Oude Kerk werd gebracht.
|
Schutterskapitein
Halverwege de 18e eeuw was Jan Verpoorten de brouwer.
Daarnaast was hij ook “Capitain van een Compagnie Schutters
te Delft” en cassier van de Gemeene Brouwers binnen Delft.
Volgens een belastingregister uit 1749 bewoonde hij de brouwerij met
zijn eega Adriana van der Chijs, dochter Maria, zoon Quirijn en twee
dienstboden. Verder had hij drie paarden en een ‘wagen en
train’ (een rijtuig met banken achter elkaar).
In 1769 verkocht hij de brouwerij aan Jan Proot en Jacob ’t
Hoofd. Zij legden zich onder meer toe op “Oost-Indisch
bier” voor de VOC. Schipper Jacobus van den Berg sloeg
daarvan in 1780 op de pof “19 pijpen gemerkt
I.VD.B” (sic!) (Een pijp bier is ongeveer 412 liter; de
initialen “J. vd B.” slaan vermoedelijk op de koper
Jacobus van den Berg) in en liet daarvoor maar liefst 513 gulden op de
lat schrijven.  | 
De brouwerij met alles erop en eraan stond in de 18e eeuw meer dan eens
te koop in de deftige Opregte Haerlemsche Courant. Boven in die van 7
november 1767; onder in die van 25 april 1782. Het viel in die tijd
niet mee om er nog een koper voor te vinden.
|
Driedubbele koornwijnstookerije
In 1786 nam Anthonij Callenburg Baartmans de
brouwerij over. Hij had aan de Oude Delft ook al de brouwerij De Twee
Leeuwen, alias De Klimmende Leeuwen. In de Eenhoorn wilde hij een
driedubbele Koorenwijnstookerije of branderije beginnen. Met de export
van jenever viel in die tijd veel geld te verdienen, vooral in de
(smokkel)handel op de nieuwe Verenigde Staten. Er waren destijds al
acht jeneverstokerijen in Delft, waarvan enkele op de gracht (zie o.a.
Koornmarkt 16). Dat was niet geheel tot genoegen van de omwonenden. Het
verzoek om de brouwerij om te bouwen tot branderij werd meermalen
afgewezen, maar in 1791 mocht het toch. Kort daarna brak er in 1792 een
rel uit op de gracht toen Lambert Sanderus op de hoek van de Molsteeg
(nu Koornmarkt 32) ook een branderij wilde vestigen. Het stadsbestuur
besloot daarop dit soort bedrijven in het vervolg van de betere
grachten in de stad te weren met oog op het woongenot voor de
grachtbewoners.

Sloopmateriaal van de gewezen brouwerij Den Eenhoorn te koop in de
Rotterdamsche Courant van 24 december 1793.
|
Firma Baartmans, Leers &
Co
In 1793 richtte Baartmans samen met de heren
Leers, Hartz en Van den Boogaart de “firma Baartmans, Leers
& Co” op “tot exploitatie van een
korenstokerij en mouterij” in de voormalige brouwerij De
Eenhoorn, met een gezamenlijk kapitaal van f 90.000. Johan Willem Leers
werd daarbij de inwonend directeur. Hij huurde de woning van de firma
voor 300 gulden per jaar, en kreeg als directeur ook een salaris van
300 gulden per jaar. Baartmans bracht het
“woonhuis, de branderij, mouterij, pakhuizen, zolders,
kelders en erven” in de firma in voor f 22.000. Ook de
gereedschappen, fusten en zakken van de voormalige brouwerij nam de
firma van hem over, evenals de voorraden graan, kolen, bier en moutwijn
of jenever, en ook de vorderingen, voor zover die binnen vier maanden
geïnd konden worden. De firma breidde flink uit. Het
voormalige brouwhuis en zolders werden voor vierduizend gulden gesloopt
en op de plaats van het brouwhuis werd een dubbele branderij met zes
ketels gebouwd. De eest werd verplaatst naar de noordzijde van het
gebouw. Daarboven kwamen graanzolders en moutkassen, waaraan
vermoedelijk het hijswiel op zolder nog herinnert. De oude rosmolen om
het graan te malen werd vernieuwd en het bedrijf werd voorzien van
nieuwe water- en spoelingpompen “alles op de duurzaamsten en
menageusten voet”. De boekhouding moest op
‘Italiaanse wijze’ bijgehouden worden en de boeken
moesten altijd altijd in het comptoir van de branderij voor de
firmanten ter inzage liggen.

Ook de jeneverstokerij stond al weer vrij snel met ros- en pompmolen en
een stalling voor zeven paarden te koop in de Leydse Courant van 7 juli
1800.
|  Allerhande
balken, binten en een vrijwel nieuwe rosmolen afkomstig van de
uitgebroken brandewijnstokerij werden aangeboden in de Amsterdamsche
Courant van 2 juni 1808.
|
Te koop
Na de inval van de Fransen belandde de handel op een
dieptepunt. Ook de nieuwe jeneverstokerij kwam daardoor in de
problemen. In 1800 kwam de “binnen weinige jaren nieuw
opgebouwde, Koornbrandewijnstokerij genaamd den Eenhoorn met deselfs
mouterij, ros- en pompmoolen” in openbare verkoop. Volgens de
advertentie was de branderij voorzien van “zes rouw- en drie
disseleerkeetels en de mouterij van eenen steenen eest en ruime
luchtige denning (een vloer waarop de gerst kon worden uitgespreid om
te kiemen).” Verder was er sprake van grote korenzolders,
pakhuizen, kolenkelders en een stal voor zeven paarden, strekkende van
de Koornmarkt tot de Huytersteeg, waar “derselve
branderije” diverse uitgangen heeft. Daarnaast bood het
complex “een zeer solide en logeabel woonhuis, voorzien van
diverse behangen en onbehangen boven- en benedenkamers en
vertrekken.” Op de veiling vond het echter geen
koper. Onderhands werd het tenslotte voor 40.000 gulden verkocht aan
Cornelis van der Ley, die daarbij slechts vierduizend gulden kon
neertellen. De rest ging op krediet bij de vorige eigenaren.
Bureau Vredegeregt
In 1801 was het pand in handen gekomen van een
van de voormalige partners van de firma Baartmans & Co, mr
Johannes Philippus Hartz, die onder meer handelde in steenkolen.
Omstreeks 1808 werd er voor het laatst jenever gestookt. Er werd toen
geadverteerd dat in de “gewezen branderij De Eenhoorn op de
Koornmarkt” een partij moerbinten met dezelve handvinken en
allerhande andere binten van negen meter lang voor afbraak te koop
waren, alsmede een nog zo goed als nieuwe rosmolen met alles erop en
eraan.
Eigenaar Hartz had als patriot goede connecties met het
nieuwe Napoleontische bewind. Bij het instellen van de nieuwe
rechtbanken benoemde Napoleon hem als oud-schepen tot vrederechter in
Delft en omstreken. De rechtszaken vonden als vanouds plaats in het
stadhuis, maar zijn woning functioneerde ook als “Bureau van
Vredegerecht van Canton Delft nr 2” lezen we in
krantenberichten uit die tijd.
Lakenfabrikanten
In 1820 kocht Pieter Maas Czn (1766-1850) de voormalige
stokerij via een stroman op een openbare veiling. Ook Maas was een
voormalig patriot, en een van de rijkste inwoners van Delft. (In 1832
bezat hij in Delft 18 panden.) Zijn grootvader Pieter Maas (1713-1766)
was ooit in 1760 naar Delft gekomen als binnenvader bij het
“stads gast- en dol-, mitsgaders tucht- en werkhuis St.
Joris”. Zijn taak bestond eruit de paupers en gevangenen met
spinnen en weven tucht en orde bij te brengen. Hij dreef die werkplaats
voor eigen rekening, maar leende daarvoor geld van de stad. Dat had hem
geen windeieren gelegd. Pieters zoon Cornelis (1741-1810) nam dat werk
later over en bouwde de textielwerkplaats steeds meer uit tot een
zelfstandige onderneming. Zijn aanzien werd zo groot, dat hij werd
benoemd tot staalmeester en gouverneur van de lakenhal. In de
Bataafs-Franse tijd ging hij zich toeleggen op de productie van
militaire uniformen.
Intussen was kleinzoon Pieter Maas Czn, de koper van het
pand op de Koornmarkt, partner bij de firma die sindsdien
“Cornelis Maas & zoon” ging heten. In de
jaren na de Revolutie bezocht hij Parijs om er zakelijke contacten te
leggen. Hij wist het familievermogen nog aanzienlijk te vergroten door
zijn huwelijk in 1797 met de rijke notarisdochter Wilhelmina
Geesteranus (1772-1827). Kort voordien stapte hij van de Hervormde Kerk
over op de deftige Waalse Hervormde kerk.

De panden van de voormalige Eenhoorn en de Halve Maan op de kaart van
de eerste opmeting voor het kadaster van circa 1825 oranje gemarkeerd,
de lakenfabriek erachter in de Huytersteeg geel.
|
Stoommachine
Begin 19e eeuw stopte de gemeente als opdrachtgever via het
tuchthuis en moest de firma op zoek naar nieuwe ruimtes. Pieter Maas
Czn kocht toen het pand op de Koornmarkt met de er achter liggende
terreinen en gebouwen. Zelf bleef hij vlakbij wonen op de Molslaan. Het
wonen in zijn nieuwe aankoop op de Koornmarkt liet hij over aan zijn
zoon Cornelis Pzn (1803-1881). Wel verplaatste de firma haar kantoor
naar de Koornmarkt. De fabriek kwam in gebouwen op het terrein
daarachter aan de Huyterstraat. In 1839 onderging het complex door
aankoop van de voormalige Halve Maen (inclusief het voormalige huis De
Trechter op de hoek van de huidige Huyterstraat) een forse uitbreiding.
In het begin van de 19e eeuw was de lakenfabriek van Maas
een van de grootste ondernemingen van Delft. In 1822 schafte de firma
een stoommachine aan. Daarmee was het de tweede fabrikant in Nederland.
Ze leverde tweederde van alle uniformen aan het Nederlandse leger.
Behalve aan de Huyterstraat en de Molslaan, had het bedrijf ook
vestigingen in de Hoefijzersteeg en aan de Gasthuislaan. In
1829 droeg Pieter Czn de zaak over aan zijn zonen Jean Albert Pzn en
Cornelis Pzn en trok zich - inmiddels weduwnaar - terug op het landgoed
“De Ruyt” aan de Vliet.
Lees
hier meer over de geschiedenis van de andere
brouwerij De Halve Maen ernaast.
Nieuwe
naam, nieuwe ambities en nieuwe gevel
De bewoner van de woning aan de Koornmarkt,
Cornelis Pzn, was niet alleen partner in de lakenfabriek maar tevens
zeer actief in de politiek. In 1838 werd hij lid van de gemeenteraad en
in 1849 wethouder. Van 1845 tot 1856 was hij tevens lid van Provinciale
Staten. En van 1851 tot 1855 werd hij de eerste burgemeester van Delft
onder de nieuwe Gemeentewet van Thorbecke. Daarna verhuisde hij naar
“Nieuw Eik en Duinen” in Loosduinen. Zijn
vader, Pieter Maas Czn, was na het overlijden van zijn eerste vrouw
hertrouwd met haar nicht Petronella Georgetta Geesteranus, net als zijn
eerste vrouw een telg uit het Delftse notarisgeslacht Geesteranus. Met
het overlijden van haar ongehuwde broer dreigde die familienaam uit te
sterven. Daarom diende de weduwe bij Koning Willem II een verzoek in om
haar familienaam te laten voortleven door die te koppelen aan die van
haar vier stiefzonen. Die toestemming werd in 1843 verleend. Sindsdien
heetten Jean Albert, Cornelis en hun twee jongere broers Maas
Geesteranus.
Rond diezelfde tijd moet Cornelis het plan hebben opgevat
het woonhuis van de voormalige branderij grondig te verbouwen. Welke
architect hij daarbij in de arm genomen heeft, is helaas onbekend. Maar
in maart 1845 kreeg aannemer W.G. Metzelaar vergunning om
bouwmaterialen op de gracht op te slaan. Voor het dubbele huis verrees
een nieuwe vijf vensters brede gevel met een deurpartij mooi in het
midden onder een nieuw overkoepelend zadeldak. Links van de voordeur
kwam bovendien een tweede kelder. 
Reconstructie van de nieuwe gevel uit 1845 voor het toenmalige huis van
burgemeester Cornelis Maas Geesteranus, nu Koornmarkt 20 E/F.
|
Wie
goed kijkt ziet dat de kozijnen in de nieuwe gevel een opmerkelijke
gelijkenis vertonen met die van het pand Koornmarkt 69 aan de overzijde
van de gracht, waar notaris Johannes Geesteranus (zijn grootvader) eind
18e eeuw een nieuwe gevel had laten aanbrengen. Dat lijkt geen toeval
en kan uitgelegd worden als een hommage aan de nieuw verworven
familienaam. Opvallende overeenkomsten zijn onder meer de
deuromlijsting met palmet-consoles, de lijstgevel en de
vensteromlijstingen met verticale hollingen, houten diamantkop
sluitstenen en aan de onderzijde lekdorpels met eindguttae
(“klauwtjes”). Zulke details komen in ons land
verder boven de rivieren vrijwel nergens anders voor.
Vergane roem
Nadat Cornelis in 1854 het huis met de nieuwe gevel had
overgedaan aan zijn broer Jean Albert Pzn ging diens zoon Pieter
(1832-1887) het bewonen. Ook Jean Albert kreeg bestuurlijke aspiraties.
Eerst als raadslid en vervolgens in 1868 ook als lid van Provinciale
Staten. Verder had hij tal van maatschappelijke functies zoals regent
bij het Weeshuis der Gereformeerden, bestuurder van de Waalse Kerk,
voorzitter van de Kamer van Koophandel en bestuurslid van de Delftse
afdeling van de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van
Nijverheid.
In 1866 gingen het pand aan de Koornmarkt met de
lakenfabriek over naar de Vennootschap Cornelis Maas & Zn. Twee
jaar later werd de fabriek gesloten en de inventaris verkocht. Daarmee
stonden 66 werklieden, mannen, vrouwen en kinderen op straat.
“Het bedrijf handhaaft voortdurend haar roem”
schreef de gemeente jarenlang in haar verslagen naar het Rijk, maar
ondertussen lijkt het tijdens de maatschappelijke ambities van de
firmanten achterwege te hebben gelaten om nieuwe industriële
wegen in te slaan.

Ontwerp voor de uitbreiding van het woonhuis van de familie Maas
Geesteranus met drie extra ramen en een grote deurpartij op de plek van
de voormalige toegangspoort naar het terrein van de opgeheven
lakenfabriek.
|
Uitbreiding pand en gevel
In de jaren 1870-1871 werden de
bedrijfsgebouwen in de Huytersteeg gesloopt. Tegelijkertijd breidde
politicus Pieter JAzn Maas Geesteranus de gevel van de woning aan de
straatzijde uit met drie vensters aan de zuidzijde door ook het pand
van de voormalige Halve Maen daarachter te verstoppen. Achter de gevel
moest hij dan ook niet alleen zijn gezin herbergen, maar ook vier
inwonende dienstboden, een huisknecht en een gouvernante. Het
poortje tussen de twee voormalige brouwerijen werd een nieuwe
monumentale ingang met daarachter een statige marmeren hal en een
indrukwekkend trappenhuis. De benedenkamer van het linker pand kreeg
een 19e eeuwse inrichting met bijbehorend stucplafond, dat er nog
steeds zit. Bij recent onderhoud werd ontdekt, dat op de uitbreiding
van de voorgevel is bespaard: de houten diamantkop sluitstenen en
eindguttae onder de lekdorpels hebben geen constructieve funktie meer,
maar zijn louter voor het uiterlijk aangebracht.
Opsplitsing
Na de dood van Pieter in 1887 ontwierp architect Cornelis
Kersbergen inpandige scheidingsmuren tussen het drie vensters brede
deel met met de linker voordeur, tegenwoordig genummerd 20 E-F, en de
overige nummers 20 achter de grote ingangspartij, die daardoor nu wel
in het midden kwam van een vijf vensters breed huis. De nieuwe opzet
werd daarmee min of meer het spiegelbeeld van de gevel van 42 jaar
eerder.
Na de verbouwing werd het drie vensters brede noordelijke
deel verhuurd aan de wijnhandelaar (voordien bierbrouwer) Christiaan
Roeters van Lennep. Baronesse Van Dedem, de weduwe van Pieter Maas
Geesteranus, bleef het grootste deel van het huis bewonen.
 |  |
Splitsing van het grote pand in twee aparte woningen in 1887, waarbij
de weduwe Maas Geesteranus het grotere deel bleef bewonen en het
kleinere deel ging verhuren. Links de opmeting door het kadaster,
rechts het splitsingsplan van architect C. Kersbergen.
| 
Foto van het grote pand omstreeks 1900 in het album Van Haagen,
collectie Trésor, TU-Delft.
|
Pendule
Later nam haar dochter, Maria Elisabeth Maas Geesteranus,
met haar man, de luitenant-kolonel Joseph Ramaer, het huis over. Toen
zij overleed verkochten haar erfgenamen het dubbele pand inclusief het
in 1871 afgesplitste Koornmarkt 18 op de hoek van de Huyterstraat aan
de Gereformeerde Kerk. De pendule met prinses Hatzfeld smekend aan de
voeten van Napoleon, het bad met geiser en de rest van de inboedel
gingen naar een venduhuis.

Maria Elisabeth Maas Geesteranus (1861-1919) en Joseph Ramaer
(1847-1908), bewoners in de jaren 1902-1919. Collectie familie Maas
Geesteranus.
|  Aankondiging
van de openbare verkoping van de inboedel van Maria Elisabeth Maas
Geesteranus in de NRC van 5 juni 1920.
|
Rusthuis
Het vijf vensters grote deel (thans Koornmarkt 20-20 D)
werd vervolgens “Rusthuis der Gereformeerden”. Die
instelling, waar zo’n twintig ouderen onderdak vonden,
verhuisde in 1965 naar het nieuw gebouwde bejaardentehuis “De
Hoeksteen” aan de Schoemakerstraat.
(Zie
hier voor een beschrijving van de inrichting van het Rusthuis der
Gereformeerden in 1923 in een rapport van de Nederlandsche Vereeniging
voor Armenzorg en Weldadigheid.)
De huizen aan weerszijden daarvan, zowel het huidige
Koornmarkt 20 E-F (destijds 20a) als Koornmarkt 18 werden een woning
voor predikanten. Achter het huis op het terrein van de voormalige
lakenfabriek aan de Huytersteeg verrees in 1924 een School met de
Bijbel.
Paushuis
Van 1921 tot 1941 woonde in het huidige Koornmarkt 20 E-F
predikant Teunis Johannes Hagen. Hij werd ook wel “de paus
van Delft” genoemd. Toen er een optocht van de
arbeiderspartij langs zijn huis marcheerde, opende hij het raam van
zijn werkkamer op de eerste verdieping en begon als evangelist in hart
en nieren een luid debat met de leiders van de stoet. Ook was hij
oprichter van Pro Rege, een organisatie voor christelijke militairen.
Eigenlijk was hij een soort ondernemer op kerkelijk en maatschappelijk
terrein. Zo richtte hij ook veel christelijke scholen en
meisjesverenigingen op. Tijdens de mobilisatie in de Eerste
Wereldoorlog van 1914-1918 was hij hoofd legerpredikant. In die tijd
kwam hij in conflict met zijn collega-legerpredikanten in Pro Rege. Hij
was voorstander van een hiërarchische organisatie, zijn
collega’s wilden een meer democratische structuur. Een
rapport over dit conflict werd zelfs aan minister-president Ruys de
Beerenbrouck gestuurd. Een van de conclusies was dat dominee Hagen
moeilijk zijn ongelijk kon bekennen.
Hagepreken
Na Hagen bewoonden de dominees C.P. Boodt en J.C. Jonkers
het huis. Boodt belandde tijdens de oorlog via kamp Vugt in
Bergen-Belsen nadat hij vanaf de kansel in 1943 onomwonden had
opgeroepen de arbeidsinzet te ontduiken. In de kampen maakte hij naam
met zijn ‘hagepreken’. Kort na de Bevrijding is hij
aan de gevolgen van de ontberingen overleden.
Appartementen
In 1965 ging het pand naar accountant Gerard de Joode, die
veel historische elementen uit het voormalige rusthuis verwijderde. Het
zuidelijk deel verkocht hij aan de Rabobank, die ook Koornmarkt 18, de
domineeswoning op de hoek van de Huytersteeg gekocht had. De andere
domineeswoning aan de noordzijde van het rusthuis werd in 1967 eigendom
van chirurg Wilhelmus Oosterwijk, die het tussen 1967-1972 grondig
restaureerde en er tot 1997 bleef wonen. In 1987 kocht hij het
voormalige rusthuis erbij na het faillissement van de toenmalige
eigenaar, Timmermans' Aannemingsbedrijf. In 1993 splitste hij het
geheel in 7 appartementen. Tot de eerste huurders hoorden drie recent
aan de TU Delft bij de faculteit Industrieel Ontwerpen afgestudeerde
studenten. Het was de eerste gezamenlijke locatie voor hun in 1990
gestichte onderneming “Fabrique”. Ze groeiden zo
snel tot dertig man, dat ze vanaf 1999 in fasen verhuisden naar Oude
Delft 201 en 207. Thans hebben ze drie vestigingen in Delft, Rotterdam
en Amsterdam met meer dan honderd medewerkers.
|
|  De
voorgevel van het pand in 2016.

Het dubbele pand op de kadaster-plattegrond van 2022.

Bovenaanzicht van het pand aan de achterzijde, waarop nog een
19e-eeuwse uitbreiding achter de van oorsprong 16e-eeuwse huizen te
zien is.

Eikenhouten moer- en kinderbinten uit de 16e eeuw dragen de vloer van
de bovenverdieping. Foto van de auteur.
 Het
familiewapen van de brouwersfamilie Hogenhouck uit de
jaren 1615-1681.

De adressering van een gevouwen brief van schipper Leendert van der
Werve uit Maassluis van 10 maart 1681 “Aen de E. heer mijn
heer Abraham Hoogenhouck, brouwer in den Eenhoorn, tot
Delft”. (Te vinden in het familiearchief Van Vredenburch, in
het Nationaal Archief)
 Sinds
1679 kwam het Delftse brouwersgilde vier maal per jaar bijeen voor een
gemeenschappelijke maaltijd ten huize van een van de 17 nog resterende
leden. In 1685 was de beurt aan Johannes Coccejus van de Eenhoorn.
Zo’n etentje mocht wat kosten. (E.M.A. Timmer, “Uit
de nadagen der Delftsche brouwnering” (1916), p. 743.)
 Het
familiewapen van brouwer Jan Verpoorten (1718-1772).

Schutter van de Delftse Ridderlijke Confrerie Diletto ed
Arme met handbus en schietschijf, circa 1750. (Collectie
Stadsarchief)
 Familiewapen
van Anthonij Callenberg Baartmans, jeneverfabrikant in de jaren
1786-1794.

Stookketels voor de inrichting van de brandewijnstokerij de Papegaai op
de Oude Delft op een schets uit 1773.
 Een
oud hijswiel in de nok van de voormalige Eenhoorn. Een van de twee
hijswielen die in Delft nog bewaard zijn gebleven. Of hij nog uit de
tijd van de brouwerij stamt, of tot de nieuwe uitrusting van de 18e
eeuwse branderij behoort, is onduidelijk. Foto van de auteur.
 De
kelder met tongewelf behoort waarschijnlijk tot de oudste delen van het
huis. Nog steeds wordt er in de uitbouwen van de zijwanden gefilterd
grachtenwater opgevangen. Waarschijnlijk is dit systeem ontwikkeld voor
de bierproductie. Foto van de auteur.
 De
pas benoemde vrederechter Johannes Philippus Hartz adverteert voor zijn
werkzaamheden in het “Bureau van het Vredegeregt”
in zijn woning op de Koornmarkt. Annonce van Amsterdam, 10 september
1812.
 Lakenfabrikant
Pieter Maas Czn (1766-1850). Collectie familie Maas Geesteranus.
 Burgemeester
Cornelis Maas Pzn (1803-1881), sinds 1843 Maas Geesteranus, bewoner in
de jaren 1820-1855. Collectie familie Maas Geesteranus.
 Bewoonster
Johanna Soek (1803-1857), echtgenote van Cornelis Maas (Geesteranus).
Collectie familie Maas Geesteranus.
 Koffie
drinken tegen de cholera bij de lakenfabriek. Dagblad voor
Zuid-Holland, 19 juni 1866.

De voorgevel uit de tweede helft van de 18e eeuw van de notariswoning
Koornmarkt 69. De raam- en deurpartijen hiervan lijken in 1845
rechtstreeks gekopieerd in de nieuwe 19e-eeuwse gevel van Koornmarkt
20.
 Links
een detail van de houten ‘diamantkop’- sluitstuk
aan de bovenzijde van de raamkozijnen; rechts de houten lekdorpel aann
de onderzijde van de raamkozijnen met de karakteristieke zogenoemde
“eindguttae” (‘klauwtjes’).
Beiden voor Delft unieke elementen, die zowel in de gevel van
Koornmarkt 20 als in die van Koornmarkt 69 voorkomen.
 Openbare
verkoop van de stoommachine bij de opheffing van de lakenfabriek C.
Maas & zoon in 1868. Opregte Haerlemsche Courant, 2 december
1868.
 Aanbesteding
van de sloop van de fabrieksgebouwen. Delftsche Courant, 5 februari
1869.
 Aanbesteding
van de samenvoeging van de voormalige Eenhoorn en Halve Maan tot een
groot gezamenlijk pand. Delftsche Courant, 23 maart 1870.
 Opmeting
van de nieuwe situatie door het kadaster in 1871. Van de lakenfabriek
bleven pakhuizen over.
 Pieter
Maas Geesteranus JAzn (1832-1887), de bewoner van het grote huis in de
jaren 1856-1887. Collectie familie Maas Geesteranus.

Suzanna Leonora baronesse van Dedem (1831-1902), echtgenote en weduwe
van Pieter Maas Geesteranus, bewoonster van het huis tot haar dood in
1902. Collectie familie Maas Geesteranus.
 Persoonlijk
cadeau voor de jonge koningin Wilhelmina. Delftsche Courant,
29 januari 1901.

De “vergulde pendule, voorstellende Napoleon en prinses
Hatzveld”, die tot 1919 binnen op de schoorsteenmantel zal
hebben gestaan.

Leden van de Gereformeerde Kerk bijeen in de tuin naar aanleiding van
de opening van het Rusthuis der Gereformeerden in 1923. (Fotograaf
onbekend)
 Advertentie
in de Graafschapsboode (uit de Achterhoek) van 5 juli 1929.
Nette meisjes zocht men in die tijd kennelijk graag ver van huis.
  Links:
Predikant Teun Hagen (1877-1949), bijgenaamd ‘de Paus van
Delft’, bewoner van Koornmarkt 20E/F in de periode 1920-1941.
Rechts: Predikant J.C. Jonkers (1902-1983), bewoner van Koornmarkt
20E/F
in de jaren 1945-1968.

Grafsteen op de begraafplaats Jaffa ter nagedachtenis van ds Cornelis
Pieter Boodt (1903-1945), bewoner van Koornmarkt 20E/F in de
oorlogsjaren, die vanwege zijn ‘hagepreken’ tegen
de bezetter om het leven kwam in kamp Bergen-Belsen.
|