Het
gebouw dat nu als Galerie de Zaal door het leven gaat, was voor de
eeuwwisseling ruim 80 jaar hoofdkwartier van het Leger des Heils in
Delft. Het huidige gebouw dateert vermoedelijk van 1856, toen hier het
gebouw “Veritas” werd opgericht om de christelijke
zendingsboodschap onder het volk en vooral ook de jeugd te verspreiden.
Het staat aan de oostzijde van de Koornmarkt, tussen de Breestraat en
de Gasthuissteeg. Het heeft een lange geschiedenis en had vele namen.
In de achttiende eeuw woonden er apothekers van het Gasthuis, dat
vlakbij aan deze gracht was gevestigd. Bijbellezing met vrije zitplaatsen
De Delftsche Courant van 1 januari 1858 bericht zijn lezers dat “de
maandelijksche bedestonden voor de uitbreiding van het Christendom
onder de heidenen, welke tot nu toe in de Gasthuiskerk plaats hadden,
vanaf maandag 4 Januarij en vervolgens in het gebouw: 'Veritas', op de
Koornmarkt, gehouden zullen worden, en wel, zoo als bij de
Bijbellezingen, met vrije zitplaatsen.” In 1862 was er een “volksvoorlezing, maar ook een vergadering van de 'Nederlandsche Gustaaf-Adolf-vereeniging”, in 1872 lessen aan 'Leden van den Dames-Cursus'.
De Gustaaf-Adolf Vereniging was een protestantse evangelisatieclub,
genoemd naar de Zweedse koning Gustaaf-Adolf, die in de17e eeuw de
Duitse protestanten te hulp schoot in de godsdienstoorlogen tegen de
katholieken. Het was in de 19e eeuw een organisatie die ageerde tegen
de katholieke emancipatie.
Uit
een advertentie voor de verkoop van het pand in 1888, blijkt dat het
behalve een groot voorlokaal voor de opwekkingsbijeenkomsten ook
diverse bedsteden en twee keukens met welwaterpompen telde. Bovenin had
het een ‘zeer grote zolder’, zoals nog steeds van
buiten te zien is.
Ingreep in Oorlogstijd
Halverwege de Oorlog is het gebouw door de bezetter in beslag genomen
ten behoeve van de “Nationalsozialistische
Volkswohlfahrt”. De maatschappelijke activiteiten werd
overgenomen door NSB-organisaties als de Winterhulp. De kerkelijke
activiteiten van het Leger mochten wel doorgang
blijven vinden, ook in dit gebouw. Na de Oorlog kreeg het Leger de
Heils het pand weer terug in het kader van het
‘Rechtsherstel’ van ontvreemd onroerend goed.
Brouwerij De Dubbelde Passer
Van oorsprong was ook hier ooit een brouwerij gevestigd, zoals bij veel
panden op de Koornmarkt. Nog steeds schijnen in de kelder van het
huidige gebouw overblijfselen te zijn van oude tongewelven die
vermoedelijk ooit zijn gebouwd als de oude bierkelders. Ook de zijmuren
zouden wel eens aanzienlijk ouder kunnen zijn van de 19e eeuwse
voorgevel.
 |
 |
In
de zestiende eeuw was ook Koornmarkt 4 een bierbrouwerij. Bier was een
populaire drank omdat water onbetrouwbaar was. Bierdrinkster Malle
Babbe is een soort symbool van de vrolijke drinkers geworden.
(Schilderij Frans Hals, Staatliche Museen Berlin) |
Omstreeks
1561 was hier de brouwerij van Gherrit Adriaensz., die bij de heffing
van het haardstedengeld in 1600 de naam De Dubbelde Passer bleek te
voeren. Brouwersknecht Claes Arentsz gaf toen drie haardsteden, twee
brouwketels en drie eesten aan. Wie de eigenaar was, vermeldt het
belastingregister niet. Tien jaar eerder was dat Maritgen Cornelisdr,
de weduwe van Pieter Reyersz van der Burch. Dat blijkt uit een
koopbrief van het pand ernaast op de hoek van de Breestraat (vroeger
Breed Steeg). Dat hoekpand heeft voor 1560 wellicht een tijdje deel
uitgemaakt van de brouwerijgebouwen, die ook naar achteren een heel
eind in de Breed Steeg en de Gasthuys Steeg zullen hebben doorgelopen.
Dezelfde weduwe die hier in 1590 de scepter zwaaide, was in 1600
eigenaresse en bewoonster van de kleine mouterij De Drie Lelyen aan de
Oude Langendijk (met 1 eest). Dat een vrouw een bierfirma runde was in
die tijd niet zo opmerkelijk. De naam van haar nering was dat wel.
Diezelfde huisnaam, De Drie Lelyen, dook later ook op voor het pand aan
de Koornmarkt. Een verklaring is daar vooralsnog niet voor.
In 1610 werd de brouwerij nog onder de naam Dubbelde Passer verkocht
voor 9850 gulden, waarvan voor het ‘groot en cleijn
brougetou’ 2717 gulden moest worden gerekend.
 |
 |
 |
Detail Kaart Figuratief. Drie
huizen met groot in het midden Koornmarkt 4 |
In 1832 hoorde ook het hoekpand in de Gasthuissteeg erbij. |
Ook tegenwoordig is er nog
een uitgang naar de Gasthuissteeg. |
Tingieter
In 1629 was het definitief gedaan met de brouwerij. Tingieter Mathijs
Arentsz van der Linde kreeg toen toestemming om zijn
‘huisinge en mouterije De Drie Lelijen’ aan de
oostzijde van de Koornmarkt af te breken en daarvoor in de plaats twee
nieuwe ‘huisgens’ in de Gasthuys Steeg en twee in
de Breed Steeg te mogen bouwen. Aangenomen mag worden dat hij vooral de
bedrijfsgebouwen aan de achterzijde wilde slopen en het voorhuis aan de
gracht grotendeels heeft laten staan als woning of bedrijfsruimte voor
zijn tingieterij. Of hij dat bedrijf hier ook daadwerkelijk heeft
uitgeoefend is niet zeker. Hij bezat heel veel onroerend goed in Delft,
waaronder de restanten van de oude brouwerij de Roscam op het Achterom
(Zie Achterom 47).
Na hem hebben zijn dochter Catharina en schoonzoon Hendrick Holthuysen
het huis bewoond. Holthuysen was van beroep korenhandelaar en kwam uit
Rotterdam.
Kousenwinkel
Na de korenkoper werd het huis in 1685 eigendom van Reijnier van Sant,
die vermoedelijk een van de eerder genoemde huisjes aan de
Gasthuissteeg bij het huis trok, zodat het pand sindsdien steeds een
achteruitgang naar die steeg heeft. Voor een grachtenpand van
dergelijke omvang was het beroep van Van Sant, plateeldraaier --
werknemer in een plateelbakkerij die borden, potten en vazen maakt --
opmerkelijk. Dat leek voor niet veel mensen met dat beroep weggelegd.
Zijn vrouw dreef echter in hetzelfde pand ook een kousenwinkel.
Weeskinderen
In 1695 zouden Van Sant en zijn vrouw, Geertruid Pieters Maasland, zes
weken na elkaar overlijden, met achterlating van een aantal jonge
kinderen. Met hulp van hun dochter Anna beschreef daarom notaris Philip
de Bries de hele kousenwinkel om alles in de verkoop te doen.
De waarde van de winkelinventaris en onbetaalde rekeningen bedroeg 1172
gulden en 90 cent. Onder de klanten die nog in het krijt stonden
hoorden ook Margrietje in de Gasthuys Steeg en Susanna in de
Breedsteeg. Op beiden was alleen ‘pro memorie’ nog
iets te vorderen.
De inboedel en meubels in huis brachten bij verkoping 670
gulden op. Daartoe behoorden ook twee psalmboeken met zilveren sloten,
twee zilveren zoutvaatjes en drie gouden knopen. Verder was er een
rotting met zilveren beslag die de moeder als speciaal aandenken
vermaakte aan haar oudste zoon Johannes.
Inhalige notaris
Dat het huis boven de stand van de familie was, bleek uit de flinke
schuldenlast die er op rustte. Daarenboven had Van Sant nog
500 gulden geleend van de man die als voogd optrad voor de weesjes. Na
verkoop van het huis en afwikkeling van de boedel bleef er bar weinig
over. Het wekt de indruk dat de weeskinderen aardig werden uitgekleed
door de voogd die zich over hen ontfermd had. Ook de notaris droeg daar
zijn steentje aan bij door alles in schandalig groot schrift uit te
meten. Hij werd immers per pagina betaald.
Na de openbare verkoop ging het huis voor 2130 gulden naar
Bartholomeus van Berckel, de man die wij later als brouwer in de
Gekroonde P aan de Voorstraat tegenkomen, en die tot grote welstand zou
stijgen. In 1695 kon hij echter van de koopprijs van dit huis maar 730
gulden contant betalen. De rest moesten de wezen te goed houden.
Veel heeft Van Berckel overigens niet op het huis verdiend, want toen
hij het acht jaar later, in 1703, verkocht aan Dirck Boogaert, bracht
het maar 1400 gulden op. De huizenprijzen waren in de 18e eeuw
duidelijk niet meer wat ze geweest waren. Het huis heette toen
overigens nog wel steeds De Drie Lelyen, en had een vrije uitgang in de
Gasthuissteeg.
 |
 |
 |
Mooie beelden van de Koornmarkt rond 1900, met ook het moderne ziekenhuis van toen.
(Ansichtkaarten collectie Prooper) |
Apothecersaffaire
Deze huisnaam kwam niet meer voor toen Gasthuisapotheker Johannes
Neomagus het kocht in 1736. Als apotheker woonde hij tot dan toe intern
in het Gasthuis, net als zijn voorgangers. Toen hij echter in 1736
wilde trouwen met Geertruid de Vroom, kreeg hij van de regenten gedaan
dat hij in een eigen huis mocht wonen, zij het wel op roepafstand.
Neomagus was tussen 1734 en 1780 meerder malen bestuurder van het
apothekersgilde, Collegium Medico Farmaceuticum. Ook speelde hij een
actieve rol als officier in de schutterij eerste quartier, tweede
Groene Vendel.
Neomagus had een slechte verstandhouding met zijn buurman, de
gasthuispredikant Engelberts. Hij klaagde onder meer over de huiselijke
ruzies bij zijn buren. Op een gegeven dag was er volgens de apotheker
zo’n “leven bij den dominee in huis dat het is ofse melkanderen de kop sullen kreygen”, schreef hij aan de regenten.
Vijzel
In 1763 werd hij uit zijn functie als gasthuisapotheker ontheven. Zijn
zoon Johannes was toen al enige jaren apotheker in de zaak van zijn
vader. Uit trots voor het behalen van zijn apothekersdiploma had hij
hem beloond met het laten gieten van een vijzel met de tekst
“Ik ben gegoten voor Johannes Neomagus Anno 1758”.
In 1770 overleed de zoon echter al op 33-jarige leeftijd. Neomagus
senior was toen genoodzaakt opnieuw de leiding in de apotheek op zich
te nemen. En dat zal hem niet makkelijk zijn gevallen. Te meer niet,
omdat hij eerder had verzocht om een tweede knecht, omdat "hij van weegens zijn zwak gesigt buyten staat was, den apotheecq na behoren te kunnen waarneemen".
De oude Neomagus overleed in 1784. Bij die gelegenheid werd de hele nagelaten boedel beschreven (zie hieronder).
Op 2 september 1784 werd het huis geveild als zijnde: "Een groot hecht,
sterk en weldoortimmerd huis en erve, waarin de apothecarsaffaire is
gedaan en nog werd gecontinueerd, aan de oostzijde van de coornmarct
met een vrije uitgang in de gasthuissteeg”. Koper werd zijn
kleinzoon Johannes Neomagus (1761-1838). Deze had binnen twee maanden
na het overlijden van zijn grootvader in allerijl zijn meestersproef
afgelegd om de zaak op 23-jarige leeftijd te kunnen overnemen. Voor het
huis moest hij 1700 gulden betalen en voor de apothekersinventaris, die
door twee collega-apothekers was getaxeerd, 700 gulden. (Zie: De nagelaten apothekersboedel van Johannes Neomagus uit 1784)
Kleinzoon failliet
De "apothecarsaffaire" van deze jonge Neomagus werd geen succes. Op 10
oktober 1791 berichtte de courant dat er een curator was aangesteld
over “Johannes Neomagus en Elisabeth Crab, egtelieden, dat
zij geen middelen weetende om hunne boedel langer staande te houden, om
tot voorkominge van meerdere executiekosten en om alle hunne
crediteuren best mogelijk genoegen te geeven, hunne gemeene boedel te
abandonneren en ten behoeve van de gezamentlijke schuldeisers over te
laten". Neomagus vetrok naar Overschie, om later in Delft terug te
keren als drogist. |

In de Gasthuissteeg is de achterzijde van Koornmarkt
4 goed te zien. Het huis torent boven de buren uit.

De galerie die hier tegenwoordig is, heet niet voor
niets De Zaal (foto www.dezaal.nl)

Toen het pand in 1888 werd verkocht heette het
Veritas en had het een tuin met waterput.
De advertentie uit de Delftsche geeft
een goed beeld van de indeling.

Brouwer Bartholomeus van Berckel kocht het pand van
arme wezen, die niet eens de volle koopsom kregen.

In
de achttiende eeuw woonde de apotheker Neomagus
van het Gasthuis in dit
pand. Het Gasthuis lag nog geen honderd meter verder aan de Koornmarkt.

De vijzel die Johannes Neomagus in 1758 liet gieten
uit trots voor zijn zoon toen die zijn apothekers-
diploma haalde. (Koninklijke Musea voor
Kunst en Geschiedenis te Brussel.)

Apotheker met een fornuis om stropen in te koken.

Neomagus
was bestuurslid van het Collegium Medico Pharmaceuticum, dat in De Waag
vergaderde.
Deze gevelstaan zit in de achtergevel van De Waag.

Plateeldraaiersknecht Reijnier van Sant bleek na zijn
overlijden zilveren zoutvaatjes te hebben. Hij zou boven
zijn stand hebben geleefd. Deze exenplaren dateren
van 1763 (Foto Museum Bredius). |