Grafelijke Bovarie?
Ir. J.J. Raue heeft in zijn boek over de ontwikkeling van Delft in de
middeleeuwen deze plaats aangewezen als de plek waar achter de
bebouwing de grafelijke Bovarie (stallencomplex, cq boerderij) zou
hebben gestaan. Het inmiddels overbouwde steegje tussen Koornmarkt 62
en 64 zou de toegang naar deze Bovarie zijn geweest. Dat
gebouwencomplex moet inderdaad ergens op deze hoogte tussen de
Koornmarkt en de Brabantse Turfmarkt hebben gelegen. De stallen stonden
in 1316 onder toezicht van ene Albrecht. De restanten (muurresten) die
Raue nog meende waar te nemen in een tuinmuur aan de noordzijde van het
achtererf van Het Truweel, lijken niet erg overtuigend. Burgemeester-brouwer
zonder onderscheid
In 1600 brouwde hier Arent Jacobsz (1557-1642) zijn bier, met twee
brouwketels en vier eesten. Hij had zich 26 mei 1584 als brouwer laten
inschrijven. Voordien was zijn vader Jacob Arentsz in 1578 de brouwer.
Arent gebruikte later de achternaam Van der Graeff . In 1621 liet hij
zijn gevel opknappen. Inmiddels was hij behalve brouwer, ook
burgemeester. Kort tevoren lieten hij en zijn vrouw, Sara Bosschaert,
zich deftig portretteren door de hofschilder Van Mierevelt.
Arent Jacobsz van der Graeff was een belangrijk man in het
stadsbestuur. Tot ergernis van de scherpslijpers in de
godsdiensttwisten rond het Twaalfjarig Bestand had hij echter
‘weinig onderscheijd’ in de religie en was hij geen
lidmaat
van de nieuwe calvinistische kerk. Desalniettemin wist hij zich te
handhaven.
Omstreeks 1632 deed hij het Truweel over aan zijn zoon Aelbrecht en
verhuisde zelf op zijn oude dag naar brouwerij De Pauw aan de overzijde
van de gracht (ter hoogte van het huidige Koornmarkt 21).  |
|  |
Portretten
van Arent van der Graeff en Sara Bosschaert, geschilderd in 1619 door
Michiel van Mierevelt. (Collectie Museum Prinsenhof). | Portret van mr. Willem Vlaardingerwout uit 1733
met fraaie pruik geschilderd door Harmanus Serin. In particulier bezit. |
Dichtliefhebbers
Halverwege de 17e eeuw nam
Pieter Lievensz de Bocq het roer over in de brouwerij. Hij ging zijn
bedrijf ’t Truweel met de Croon noemen. In 1659 had hij onder
meer problemen met een biersteker in Alphen, die niet wilde betalen.
Het bedrijf liep toen al vrij diep naar achteren door, zoals op de
Kaart Figuratief van omstreeks 1675 is te zien.
Vanaf circa 1692 werd de brouwerij eigendom van de familie
Vlaardingerwout, te beginnen met Robbert Vlaardingerwout (1670-1740).
Robbert was luitenant bij het Oranjevendel van de schutterij en vriend
van de dichter en medeschutter Hubert Poot. In 1716 maakt deze voor
zijn luitenant een glorieus vers ter ere van diens zilveren bruiloft
met zijn geliefde Adriana van Edenburg. In 1723 schreef hij een
rijmwoord op de promotie van zoon Willem aan de Leidse Universiteit.
Waarschijnlijk is Robbert ook de man van de eerder genoemde
verbouwingen, want de kieren in balken boven de eerste verdieping
bleken bij een recent vondst dichtgestopt met reepjes krant uit onder
meer 1725.
Mr. Willem Vlaardingerwout (1702-1782) zou omstreeks 1730 de brouwerij
van zijn vader overnemen. Willem trad ook in de voetsporen van zijn
vader, als kapitein van het Witte Vendel van de Schutterij. Verder werd
hij Schout van Hof van Delft en kwam hij in het stadsbestuur, eerst als
weesmeester en schepen, en tenslotte als burgemeester. Bovendien werd
hij gekozen in de commissie van toezicht op de Rekenkamer van Holland.
Vanwege deze carrière droeg hij dan ook fraaie pruiken en
hield
hij er in en bij zijn huis aan de Koornmarkt een aardige woonstijl op
na met een inwonende meid, knecht en naaister en een chaisse met twee
luxe paarden. Daarnaast had hij uiteraard twee paarden voor de rosmolen
van zijn brouwerij.
Consortium Na de dood
van Vlaardingerwout
kwam het Truweel in 1785 te koop met de twee belendende panden, de
Hollandse Tuin (nu Koornmarkt 66) en het Vergulde Klaverblad (nu
Koornmarkt 62), die beide inmiddels deel waren van de brouwerij.
Het bedrijf werd gekocht door een consortium van kapitaalkrachtige
Delftenaren en andere geldschieters, onder wie burgemeester Abraham van
Schuylenburg, de natuurkundige prof. Jan Hendrik van Swinden te
Amsterdam (de man die ons en Napoleon aan de moderne meter hielp), en
zijn broer Philip van Swinden, advocaat te Den Haag. De firma ging
werken onder de naam Firma Van Hoeke en Van Swinden & Co en
kwam
onder leiding van Pieter Simeon van Swinden, die ook het woonhuis bij
de brouwerij betrok. Onder dit gesternte hield de brouwerij het opnieuw
bijna een halve eeuw vol. Ondanks alle Napoleontische oorlogen werd het
Delftse bier nog altijd gretig gedronken, al was het over het algemeen
niet meer zo ver van huis als vroeger.
‘Donder en blixem’
In 1817 deed
commissaris Van Schuylenburg in de aandeelhoudersvergadering zijn
beklag over het gedrag van de onderdirecteur/boekhouder Abraham
Graswinckel die de klanten te ‘zuur’ zou
behandelen
en de knecht van de commissaris met ‘donder en
blixem’ had
bedreigd.
In 1830 zou deze Graswinckel, samen met de Delftse tabak- en
koffiehandelaar Drayer en de graanhandelaar Perk de brouwerij
overnemen. Ze hielden hem nog gaande tot 1848. Daarna ging de kaars
definitief uit. De huizen werden apart verkocht. Directeur Graswinckel,
die in zijn leven 18 kinderen te voeden had, kocht zelf uit de
failliete boedel de Hollandsche Tuin voor 14.200 gulden. Het Truweel en
een groot deel van de achterliggende bedrijfsgebouwen gingen naar
timmerman L.B. Denie, die het daarna in partjes doorverkocht. Daarbij
werd D. Schaap de nieuwe eigenaar van het Truweel.
Achitectenbureau en thuiszorg
In de tweede
helft van de 19e eeuw werd het huis bewoond door de klokkenist en
muziekmeester Pieter Kersbergen en vanaf begin 20e eeuw door zijn zoon,
de architect Cornelis Kersbergen. Deze heeft tientallen woningen in
Delft op zijn naam staan.
Van 1938 tot 1991 deed het pand dienst als uitvalsbasis voor de
thuiszorg, eerst van de christelijke wijkverpleging
‘Rehoboth’, en later van de Stichting Maatzorg. Die
gebruikte ook de bovenverdieping van het naastgelegen pand Koornmarkt
66, dat via een doorgang op de verdieping toegankelijk was. Daarbij
werd destijds het interieur drastisch verbouwd, waarbij vele oude
elementen zijn verdwenen.
Restauratie In 1955
volgde een nieuwe
verbouwing, waarbij ook de voorgevel werd gerestaureerd. Daaraan ging
een forse discussie vooraf. In 1948 had een architect twee plannen
gemaakt voor het “restaureren” van de voorgevel,
die beide
door de welstandcommissie en de Rijksdienst Monumentenzorg als te wilde
fantasieën naar de prullenbak werden verwezen. (zie
afbeeldingen.)
De lijstgevel bleef wat hij sinds de 18e eeuw was, en de vensters
kregen weer een onderverdeling in zes ruitjes zoals bij die tijd paste.
(En niet de kruiskozijnen met kleine ruitjes die er daarvoor ooit
zullen hebben gezeten.)
In 2001 is het huis van binnen opnieuw ingrijpend verbouwd,
waarbij
er een kantoor en appartementen in zijn aangebracht. Op de verdieping
werden die appartementen ruim opgezet, met weinig binnenwanden, om het
daglicht maximaal in het huis te kunnen toelaten. Daarmee verdween de
ondersteuning voor de balken die een forse overspanning hebben. Om
doorbuiging te voorkomen werden muurstijlen aangebracht met houten
korbelen (schuine steunbalken) en sleutelstukken, een zestiende-eeuwse
constructie die van oorsprong op deze plek nooit eerder heeft gezeten.
|