(Paul
Tetar van Elven was kunstschilder en leraar handtekenen aan Koninklijke
Academie in Delft) In het
logement en koffijhuis van Dirk Schaap aan het Marktveld (achter het
stadhuis op de hoek van de Waagsteeg) kocht Paul Tetar van Elven op 7
januari 1864 uit de veiling van de nalatenschap van Hendrik Pieter
Kleyn van Willegen het pand Koornmarkt 67. Het werd ingezet op
ƒ 12.000 en afgeslagen op ƒ 5.375
gulden. Tetar is dan eigenaar van ‘een seer hecht, sterk,
goed onderhouden en gunstig gesitueerd huis met een tuin daarachter,
voor een inhoudgrootte van drie roeden en 34 ellen’
De eerste aanleg van dit huis dateert,
zoals bij zoveel Delftse binnenstadshuizen, van kort na de grote
stadsbrand in 1536. Dat wil niet zeggen dat een vroegere bebouwing op
deze plaats in de vlammen verloren ging: bij restauraties in de directe
omgeving zijn nauwelijks brandsporen gevonden. Bekend is dat na de
brand premies werden gegeven voor het neerhalen van houten huizen bij
herbouw in steen. Mocht daar in dit geval sprake van zijn geweest, dan
zijn, zeker voor het voorhuis, niet de middeleeuwse perceelscheidingen
aangehouden. Uit de jaren 1461-1465 zijn zogenaamde tijnsboekjes
bewaard gebleven, waarin zorgvuldig de tijns (de huur of grondlast) van
de bebouwde erven, die verschuldigd was aan de Graven van Holland, werd
opgetekend. Perceelbreedten uit die jaren zijn daaruit nauwkeurig af te
leiden. Wijziging in de breedten was mogelijk wanneer meerdere percelen
in het bezit van één eigenaar waren.
Gotisch
woonhuis
De zestiende-eeuwse eikenhouten jukken in de kapconstructie van het
pand Koornmarkt 67 duiden op een van oorsprong groot gotisch woonhuis,
waarnaast, aan de linkerzijde, een doorgang naar een achtergelegen
bebouwing liep, in de vorm van een steeg. Reeds vrij vroeg is het
voorste gedeelte van deze doorgang vanaf de eerste verdieping overbouwd.
Voor 1600 werd de Koornmarkt tot de rijkste buurten van de stad
gerekend. Daar waren veel brouwerijen gevestigd die voor de stad een
belangrijke bron van inkomsten betekenden. Aan de westzijde van de
gracht liepen de erven der huizen aan de achterkant vaak door tot aan
de oostzijde van de Oude Delft. Vanwege de brouwerijen mochten deze
huizen hun afvalwater niet op de Koornmarktgracht, de ‘Nieuwe
Delft’, lozen maar in de achtergelegen Oude Delft. Zelfs
tegenwoordig loost de keuken van het museum nog naar de Oude
Delft-zijde, waaruit de conclusie getrokken kan worden dat al voor het
opheffen van het loosverbod voor- en achterliggende bebouwing in een
hand waren. De noodzaak van de eerder genoemde steeg langs het huis
kwam daardoor te vervallen. Wanneer de notaris Johannes Fijcq
in 1674 het huis van zijn vader overneemt, wordt deze steeg bij het
huis getrokken waardoor een nieuwe voorkamer ontstaat. Hij laat het
plafond van deze kamer beschilderen met trompe-l'oeil cassetten, met
daarin tussen bladranken vogels in de open lucht.
Van
der Dussen
In 1709 verkoopt de weduwe Fijcq het pand voor ƒ 1.600 aan
Jacob van der Dussen, secretaris van de stad Delft, en
zijn broer Arent, rentmeester van Delfshaven. Uit de archieven valt op
te maken dat ze met de zusters Maria Agatha en Arnolda Cornelia van
Kinschot huwen. Zowel Arent als de vrouw van Jacob sterven echter
spoedig. Beide huwelijken waren kinderloos. Arents vrouw,
Arnolda Cornelia, hertrouwt met Jacob Briell, oud-burgemeester van
Brielle. Wanneer Jacob van der Dussen in 1715 overlijdt, krijgt zijn
ongetrouwde zuster Cornelia het vruchtgebruik van het huis. Na haar
overlijden, in 1720, blijkt het pand te worden getaxeerd op ƒ
5.500. Uit deze meer dan drievoudige waardevermeerdering in
slechts elf jaar tijd mag worden afgeleid dat in deze periode een zeer
ingrijpende verbouwing heeft plaatsgevonden. De linker
voorkamer is gesplitst in een zijkamer en een gang met voordeur. Deze
gang leidt naar het eveneens verbouwde achterhuis, waarin een nieuwe
tuinkamer en de keuken. Geen geringe onderneming zal het optrekken van
de nieuwe voorgevel zijn geweest met ramen, daklijst en een deels
nieuwe kapconstructie, geheel naar de mode van de tijd. Uit de
boedelscheiding blijkt dat ook de inrichting kostbaar is geweest.
Speciaal vermeld worden de ‘behangsels’,
waarschijnlijk wandbespanningen en gordijnen van trijp. Wanneer de
dochters van Jacob Briell in 1746 het huis geheel in eigendom krijgen,
worden die behangsels nogmaals genoemd en getaxeerd op ƒ
300. Omstreeks 1800 wordt de voorgevel nog een
keer gemoderniseerd: de togen van de ramen van de begane grond en de
verdieping worden dichtgezet met snijwerk en de kleine ruitjes
vervangen door grotere. Een slaapkamer wordt rond 1860 boven de
eetkamer gebouwd. |
Koornmarkt
67
Antieke gevelsteen, ingemetseld in het huis.
Zitkamer aan de voorzijde.
De eetkamer.
Achterkamer met interieur uit ander Delfts pand.
|
Tetar
en interieur Tetar zelf heeft zich, naast
noodzakelijke voorzieningen, voornamelijk bezig gehouden met het
interieur. De wandbespanningen, in de voorkamer negentiende-eeuws
gestempeld en in de achterkamer achttiende-eeuws geschoren velours,
heeft hij van nieuwe omlijstingen laten voorzien. De dessus de
porte-schilderingen in deze kamers zijn van zijn hand. Prof. A. F.
Gips, Tetars opvolger aan de Polytechnische School, beschilderde voor
hem het plafond van de voorkamer, als een ode aan de door hen zozeer
bewonderde schilders uit het verleden. Tegenwoordig
heeft het huis niet geheel dezelfde plattegrond als in de tijd van
Tetar (zie de plattegrond
onderaan de tekst). Op de plaats van de hal bevond zich een gang, met
aan weerszijden een smalle en een bredere binnenplaats; de bredere met
het gemak en voorraadhokken voor kolen en turf.
De gang leidde naar het achterhuis, waarin zich op de begane grond de
tuinkamer en de keuken bevonden, op de verdieping (onder de kap) een
dienstbodekamer en de kleinere opslag van kolen en turf voor
keukengebruik.
De trap, die nu in de hal uitkomt, had een kwartslag naar de gang in
het voorhuis.
Na
Tetars pensionering en vertrek uit Delft in 1894 werd het huis verhuurd
tot 1926. Kort na het overlijden van mevrouw Pitlo-van Duuren, Tetars
tweede vrouw, werd in 1926 volgens de aanwijzingen in haar testament de
Stichting Museum Paul Tetar van Elven in het leven geroepen, met het
doel Tetars Delftse woning als museum in te richten. De
afhandeling van de nalatenschap was voor het Stichtingsbestuur niet
eenvoudig. Het kapitaal werd aangetast door veel achterstallig
onderhoud aan diverse nagelaten panden in Scheveningen. Ook werden vele
familieleden van Tetars tweede echtgenote begunstigd met
vruchtgebruiken en lijfrentes. De opening van het museum
vond plaats op 23 juni 1927. De financiële situatie was echter
zo precair dat in de notulen van een bestuursvergadering omstreeks 1930
vermeld wordt, dat de voordeur van het museum nodig een verfje kan
gebruiken, maar dat dit maar moet worden uitgesteld tot het volgend
jaar. In de tweede helft van de jaren dertig ontstond bij
de Delftse burgerij de behoefte aan een Kunstzaal. In die tijd wilde
ook de Spaarbank aan de Oude Delft, achter het museum gelegen,
uitbreiden. Het curatorium van de Stichting meende op beide verlangens
te kunnen inspelen en een plan werd bedacht dat met gesloten beurzen
kon worden uitgevoerd. De tuin werd opgeofferd en de tuinkamer en
keuken werden gesloopt, teneinde plaats te maken voor een ruimte die
geschikt was voor exposities en ontvangsten. Dit resulteerde in een
grote hal en een expositiezaal met daarnaast een kleine
conciërgewoning. Helaas functioneerde de
tentoonstellingsruimte slecht; door de glazen kapconstructie kon de
temperatuur's zomers zeer hoog oplopen en was het 's winters te koud,
zodat de ruimte op den duur alleen nog als berging werd gebruikt.
Gelukkig deed zich in 1971 de gelegenheid voor een functie aan deze
ruimte te geven. Toen namelijk kwam het museum in het bezit van het
interieur van een rijk achttiende-eeuws Delfts pand, dat door sloop
verloren dreigde te gaan. Het voornaamste vertrek uit dit interieur,
afkomstig uit Wijnhaven 9, bleek uitstekend te passen in de onbruikbare
expositieruimte. Naast deze fraaie kamer bevatte het pand aan de
Wijnhaven nog andere aantrekkelijke ornamenten, zoals een halbank en
stucplafonds, die voor zover mogelijk ook in het museum zijn toegepast.
Het is daarom aardig, nu in Wijnhaven 9 geen sporen van het
rijke achttiende-eeuwse verleden meer te vinden zijn, daar iets over te
vertellen.
Huis
de Swaen en de ‘paarse kamer’
In 1724 liet Dr. Johan van Til (ook Van Thilt genoemd) het pand
Wijnhaven 9, vanouds huis 'de Swaen' genoemd, na aan zijn dochter
Hilgonda Magtilda, die in 1725 huwde met Mr. Guillaume van Bleijswijck.
Guillaume, bewindhebber bij de Oostindische Compagnie, oefende meerdere
belangrijke ambten uit: hij was onder andere havenmeester, schepen en
burgemeester van Delft. Zoals op een gevelornament te lezen
is, liet het echtpaar Van Bleijswijck in 1732 het diepe pand uitgebreid
moderniseren. In het achterhuis, waar een trappenhuis met lichtlantaarn
werd aangebracht, bleven de decoraties betrekkelijk eenvoudig, maar in
het voorhuis werd een bouwmeester aan het werk gezet met
bewonderenswaardig gevoel voor vormen en verhoudingen. Opvallend is,
vooral in het stucwerk, de rijke afwisseling in Lodewijk
XIV-ornamenten; het plafond in de 'grote saal' - met de voorstelling
van Aurora op de zegekar - is onder de in Delft bewaard gebleven
stucplafonds ongeëvenaard. In de vrij smalle gang
was niet veel ruimte voor decoratie. Het daar aangebrachte plafond en
de bank zijn dientengevolge bescheiden maar verfijnd uitgevoerd. De
wapenschilden in de stucdraperie boven de bank droegen waarschijnlijk
in reliëf de familiewapens van Van Bleijswijck en Van Til. Ze
werden verwijderd door een latere generatie. Gegevens over
de bouwmeester of stukadoor zijn tot nu toe niet gevonden, wel zijn
tijdens de sloopwerkzaamheden achter de betimmering in het achterhuis
ontwerpschetsen aangetroffen met daarbij de naam van Dirk van der Burgh.
Over de kleuren, die oorspronkelijk in het interieur werden toegepast,
valt het een en ander te vermelden. De 'grote saal' werd geschilderd in
een paarse tint, die ontwikkeld was uit rode dodekop, een reeds in de
zestiende eeuw bekend pigment. Op de gestoken ornamenten werd rijkelijk
bladgoud aangebracht. De blauwe kleur, waarin de deuren in de
gang en het snijraam boven de voordeur, ook aan de buitenzijde, waren
geverfd, werd 'Berlijns blauw' genoemd en was in die tijd zeer in de
mode. |
Zelfportret
door Paul Tetar van Elven
Aquarel
van mevrouw Tetar van Elven aan de pianola
Trap
naar de zolder.
Atelier van Tetar.
|
Geen moeilijkheden
Het verplaatsen van de 'grote saal' uit het pand Wijnhaven 9 naar de
expositiezaal in Koornmarkt 67 leverde geen moeilijkheden ten aanzien
van de benodigde ruimte. De lengtematen van beide vertrekken kwamen
nauwkeurig overeen en in de breedte kon een zeer welkome ruimte voor
kasten overblijven (met kastdeuren uit de gang van de Wijnhaven).
Omdat een tuin of binnenplaats niet beschikbaar was voor het toetreden
van daglicht, moesten de ramen uitkijken op een blinde muur van de
aangrenzende bebouwing. Groot vakmanschap vereiste het
overbrengen van het stucplafond. Bij het uitnemen werd dit in stukken
van ongeveer 50 x 50 cm gezaagd, vervolgens van zeer vele lagen witkalk
ontdaan, waar nodig gerestaureerd en tenslotte weer aangebracht op een
steengaaslaag. De toegepaste kleuren op de betimmering zijn
die, welke als eerste verflaag werden aangetroffen. De
wandbespanning is van katoen, bedrukt met een Frans Lodewijk XV-motief
van omstreeks 1730: dus wel uit de juiste tijd, maar in Holland in een
Lodewijk XIV-interieur te vroeg toegepast. De Franse mode werd hier
immers wat later gevolgd. De verleiding om de kleuren van de
wandbespanning met de verf van de betimmering te combineren was echter
te groot. Voor de op een blinde muur uitkijkende ramen
waren vitrages noodzakelijk. Bij de lichte ondergrond van de
wandbespanning werd een dofpaarse tint gekozen, geïnspireerd
door een interieurschilderij van Hendrik Pothoven, dat in het
Historisch Museum te Amsterdam te bezichtigen is. Het
schilderstuk, dat zich in de betimmering boven de spiegel op de schouw
bevond - met een allegorische voorstelling van een geleerde man in het
blauw gekleed -, kon niet verworven worden. Naast de 'paarse
kamer' zijn in het museum ook de halbank en het gangplafond, wat
ingekort, uit huis 'de Swaen' aangebracht. De trap en het plafond uit
de voorkamer werden eveneens behouden en zijn toegepast in het pand
Grote Kerksplein 4 te Dordrecht. |
Bibliotheek.
|