Ruzie
met de buren Met de volgende buurman van
Koornmarkt 77, burgemeester Michiel Jansz Camerling, had Duyst een
minder prettige relatie. In 1559 kreeg hij met Camerling een stevige
ruzie over diens ‘timmeragie’ tegen zijn muur.
Duyst had het niet zo op stadsbestuurders die hij al eens wegens
corruptie had aangeklaagd. En hij was evenmin gecharmeerd van
de grote brouwers die volgens hem met hun bierwalmen en het geklop bij
het maken van hun biertonnen het woongenot op de beste grachten van de
stad behoorlijk verpestten. (Lees meer over de kruistocht van Duyst
tegen de bierbrouwers) In het conflict
met zijn buurman-burgemeester werd hij door de bevoegde schepenen
aanvankelijk in het gelijk gesteld. De buurman kreeg de opdracht het
bouwsel af te breken. Deze legde zich daar echter niet bij neer en ging
verhaal halen bij het Hof van Holland. Na vier jaar eindigde het
conflict met de uitspraak dat de muur van Duyst geen gemeenschappelijke
muur was, maar dat de buurman er een eigen muur naast mocht plaatsen.
Ook moest hij voor eigen goten zorgen. Wel mocht hij een privaat
plaatsen tegen de oostgevel van de grote keuken van Duyst. Regent-kooplieden
Vanaf 1578 werd het huis driekwart eeuw lang bewoond door de
kooplieden- en regentenfamilie Hoogenhouck. Vader Maerten Jansz
Hoogenhouck was, net als zijn voorganger, graankoopman en in 1598
burgemeester. Daarnaast was hij regent van het Gasthuis.
Nadat zijn weduwe Catharina van der Dussen overleden was, nam in 1618
hun zoon Jacob het huis over, inclusief alle schilderijen en meubels.
Dat betrof ledikanten, kisten, kasten, banken, buffetten en tafels en
ook in de voorkamer 'zijden muren boven het beschot' (duur wandtapijt,
dus), bij elkaar ter waarde van ¦ 1.100. (Het hele huis werd
getaxeerd op ¦ 7.500) De zolders van het huis waren
op dat momant verhuurd, evenals het pakhuis, waarvan toen reeds sprake
was. Dat laatste was verhuurd aan de Compagnie op Guinea (West-Indische
Compagnie). Jacop was bij deze Compagnie later ook bewindhebber. En nog
weer vele jaren later werd hij schepen en weesmeester van de stad en
een aantal jaren thesaurier. Na de dood van zijn weduwe in 1650 werd
het perceel in drieën gesplitst. Op het achtererf aan de Oude
Delft werden twee nieuwe huizen gebouwd. De woning aan de Koornmarkt
behield daarbij wel een poort naar de Oude Delft, die het
gemeenschappelijk had met het huis Hamburg (nu Koornmarkt 79).
Arts
Koornmarkt 75 werd na de opdeling van het erf eigendom van de arts
Antony Vockestaert. Hij had zijn medische kennis opgedaan in Padua,
waar één van de modernste medische opleidingen
van die tijd was gevestigd. Hij was tevens stadsbestuurder. In 1672
moest hij die bestuurlijk carrière echter
beëindigen toen hij als aanhanger van Johan de Witt door de
nieuwe Prins Willem III van de kussens werd gewipt. Achter het huis
stond een grote waterput, waarvan ook achterbuurvrouw Maria van
Groenewegen (van nu Oude Delft 56) gebruik mocht maken.
Op het perceel van dit huis rustte in 1723 nog altijd een 'Gravenhuur'
van vier stuivers per jaar, een middeleeuwse erfpacht voor de graaf uit
de begintijd van de bebouwing van Delft. De betaling was daarvan drie
jaar achterstallig. In 1723 werd die schuld voldaan en tegelijk voor 22
jaar ineens vooruit betaald, waarmee de heffing voor altijd werd
afgekocht, blijkens een kwitantie, die hiernaast is afgebeeld.
Dichtgemetselde ramen
Toen in 1727 de buren van Koornmarkt 77 gingen verbouwen, werden alsnog
twee ramen in de zijgevel van nr 75 dichtgemetseld. Het betrof een
kozijn in de achterbovenkamer, die in eerdere akten
‘keuken’ werd genoemd, en één
in een ruimte die in 1727 als bottelarij dienst deed. Geen
inkijk van de buren Het grootste deel van de
achttiende eeuw werd het huis bewoond door de familie Van der Goes, en
in hoofdzaak door mr. Cornelis van der Goes en zijn vrouw Christine
Vockestaert. Van der Goes was commies van de Stapel- en
Generaliteitsmagazijnen (Armamentarium, waar nu nog het Legermuseum
is), Ontvanger van de Gemene Middelen, burgemeester van Delft, en
verder lid van de Raad van State en bestuurder van de Admiraliteit van
de Maze. In Amsterdam had hij met een zwager een pakhuis
op de Brouwersgracht. Voor het vermaak in de zomer was er een
‘speeltuin’ (buitenhuis met tuin) aan de
Rotterdamseweg, genaamd de Pots Boogaart. Halverwege de eeuw bewoonde
hij het huis aan de Koornmarkt met vier kinderen en vijf
personeelsleden. Ook had hij een grote verzameling boeken. Later erfde
zijn dochter Maria het huis. Zij eiste in 1776 van haar achterbuurman
dat hij de scheidingsmuur van hun tuinen hoger zou optrekken. zodat hij
niet langer bij haar naar binnen zou kunnen kijken. 1792
Rotterdamse Courant. Advertentie voor de veiling van een welgereguleerd
huis. Gewilde waterput
In 1792 viel het huis in handen van metselaar/aannemer Alexander de
Vroom. Het was één van de grootste huizen van de
gracht. Het telde vijf 'spatieuse' behangen benedenkamers, twee
kelders, twee binnenplaatsen en zes bovenkamers. Ook de waterput achter
het huis was nog steeds in gebruik. De achterbuurman, kostschoolhouder
Bernardus van Aalst, kreeg van De Vroom toestemming om daaruit water
voor zijn pupillen te pompen. De nieuwe eigenaar ging echter een deel
van het huis als pakhuis inrichten voor zijn bouwbedrijf. Vandalistische
verbouwing
In 1844 werd het pand gekocht door stadschirurgijn en vroedmeester
Marinus Sebastiaan Gutteling, die getrouwd was met Wilhelmina Klein van
Willigen, de dochter van een rijke boterkoopman. Hij liet het huis
grondig verbouwen. Daarbij moet een prachtig versierde oude gevel van
vlak na de stadsbrand van 1536 of misschien zelfs nog deels van
daarvoor tot puin gehakt te zijn. Zie nevenstaand krantenbericht uit
het Delftsch Weekblad van 1844. Het ging om een gebeeldhouwde gevel met
ridders en jonkvrouwen en wapenschilden, vermoedelijk van de destijds
voorname familie Duyst van Voorhout. Ook het poortje tussen Koornmarkt
75 en 77 verdween
daarbij achter de nieuwe gevel. Aan de andere kant van het huis had
Gutteling boven een spreekkamer en een dienstbode- of
‘domestieken’-kamer met ramen in de zuidelijke
zijgevel. De buren van Koornmarkt 73 mochten bij hun verbouwing in 1856
de lichtinval van die ramen niet beletten. Blijkens de
verkoopadvertentie uit 1877 had het huis beneden een kamer met
beschilderd behang en een ingebouwde spiegel boven een marmeren
schoorsteenmantel. Onder het huis lagen twee, vermoedelijk zeer oude,
kelders en nog een afzonderlijke wijnkelder. Waterprofessor
Tussen 1877en 1900 vinden we hier prof. Nicolaas Henket, een geliefd
docent Weg- en Waterbouwkunde aan de Polytechnische School. Hij was
niet alleen een expert op het gebied van waterwerken en spoorbruggen,
maar tevens adviseur inzake drinkwatervoorziening. Ook bij zijn eigen
huis was de tijd van de welwaterput in de achtertuin voorbij. Henkets
portret is in houtskool ook te vinden in de mergelgrotten van de Sint
Pietersberg in Maastricht, als dank voor zijn inspanningen bij het
temmen van het riviertje de Jeker. Fabrikant
In 1900 verkocht Henket het huis aan Wouter Braat, die samen met zijn
broer Willem directeur was van de Braat (metaal-) fabrieken, onder meer
bekend van de vele hekken, woning- en tuinornamenten en (later) stalen
ramen. Zij bouwden de Braat-fabriek aan de Engelse straat bij de
Hooikade. Ze waren zoons van de oprichter F.W.Braat. (Zie ook OD 130 en
134). Wouter was getrouwd met Adriana Elisabeth Hoogendoorn en woonde
met haar op dit adres. Hij schonk de oude koopbrieven van het huis aan
het Delftse archief. Hanzebank
Vanaf 1922 wordt het pand langere tijd voor heel andere doeleinden dan
`wonen´ gebruikt. In dat jaar komt er allereerst een filiaal
van de Hanzebank, een kredietbank voor de RK middenstand, die met steun
van het bisdom Haarlem in het leven was geroepen. Dit initiatief was
geen lang leven beschoren. De bank kwam aan het eind van de jaren
twintig in financiële moeilijkheden en sloot zich toen aan bij
de Nederlandsche Middenstandsbank. |