www.achterdegevelsvandelft.nl

De travaljes van Van Lent (vooraan) en Brokx aan de Lange Geer. Ansichtkaart, 1901. Foto G.B.H. Niestadt. (Collectie Stadsarchief nr 50768)
Travalje, nuttig werktuig en hinderlijk obstakel

NB: Klik op de afbeeldingen voor een vergroting.

Om een paard rustig te kunnen beslaan is het dienstig het dier vast te zetten in een zogenaamde hoefstal of travalje, een open hok uit een raamwerk van flinke houten balken en metalen stangen. De smid Willem Harmensz krijgt op 8 mei 1585 van de ‘heeren Burgemeesteren’ toestemming zo’n travalje op te richten op de kade tegenover zijn smederij aan Lange Geer. Op 25 oktober 1681 krijgt een nazaat van zijn opvolger vergunning de dubbele travalje op te knappen en haar bovendien te voorzien van een ‘overdek’, een afdak. Dat ‘dubbel’ houdt in dat er twee paarden tegelijk, naast elkaar, in beslagen kunnen worden. Het stadsbestuur stelt de voorwaarde dat de kap aan de straatzijde terughoudend wordt gebouwd zodat ‘de passagie vande wagens aldaer passerende’ er niet door wordt belemmerd.
Zo’n hoefstal is voor een hoefsmid uiteraard een aantrekkelijk bezit. Het is dan ook geen verrassing dat de ‘Dubbelde Travailje’ steeds opduikt in de omschrijving bij latere verkopingen. Als in de negentiende eeuw het kadaster wordt ingevoerd, krijgt de hoefstal een eigen nummer. Dit zal gevolgen hebben, zoals hieronder blijkt.


Mijne Heeren Burgemeestern consenteren Willem Harmansz smit wonende int Zuijteijnde te mogen stellen voor sijn huijsinghe op te plaetse bij de Delft een travaille int lengte zuijden en noorden Ende dat tot wedersegghen, actum den 8e Meij 1585. [De tekst van de vergunning voor het plaatsen van de travalje. Stadsarchief 1 - 4620, folio 61.]

Hutjes aan de gracht
In diezelfde negentiende eeuw breidt de smid Frans Simonis of een der Brokxen het afdak boven de travalje uit met houten wanden tot aan de grond, aan vier zijden, zodat een wonderlijke houten iglo ontstaat, met raampjes. De travalje heeft daardoor minder te lijden van de elementen en de smid kan zijn werk beschut uitvoeren. Bovendien kan hij er gereedschappen in achterlaten. Ook bij de ándere smederij aan de Lange Geer, bij nummer 4-6, wordt de daar sinds 1687 aanwezige travalje eerst van een afdakje en in de negentiende eeuw van zo’n houten keet voorzien.
In ansichtkaartenboekjes als ‘Delft verleden tijd’ en ‘Delft, zo was het’ worden deze bouwsels in bijschriften bij oude prentbriefkaarten van de Lange Geer bodehuisjes genoemd, ‘waarin beurtschippers goederen voor verder vervoer opsloegen’, maar hun werkelijke functie heeft dus betrekking op paardenschoeisel.

Gebruik van stadsgrond op recognitie
Al in de jaren zestig van de negentiende eeuw wordt er gemopperd op de aanwezigheid van de hoefstallen. In zijn vergadering van 27 september 1867 buigt de Gemeenteraad zich over een ingekomen klacht aangaande misstanden op de openbare weg. Men zou graag strengere handhaving van de plaatselijke verordeningen zien. Als voorbeelden worden de verkeersproblemen aan de westzijde van het Noordeinde en de beide zijden van de Koornmarkt genoemd. Op de Burgwal staan soms honderden rijtuigen op straat, zodat er geen doorkomen aan is. De overlast die de hoefstallen aan het Noordeinde en aan de Lange Geer geven vormen een doorn in het oog.
Dat het druk is op de genoemde grachten kan de Raad wel beamen, maar dit is nu eenmaal het gevolg van een bedrijvigheid die de gemeente Delft ten goede komt en het is een situatie die er honderd jaar geleden ook al was. Zo wuift de Raad de klachten over het ongemak en oponthoud op straat luchtigjes weg. Maar wat de hoefstallen betreft zijn de raadsleden het volledig met de klagers eens: die moeten weg, al zal dat wel neringdoenden tegen de haren in strijken. De overheid staat op dit punt echter wel volledig in haar recht, aangezien het bij die travaljes ‘gebruik van stadsgrond op recognitie’ (vergunning) betreft, meent zij.


De Lange Geer, circa 1780. Tussen de bomen de afdakjes van de travaljes bij de smederijen Lange Geer 4-6 (vooraan) en Lange Geer 18 (erachter). Op de achtergrond de Nieuwe Kerk. Detailuitsnede uit een opticaprent van het Armamentarium. Gravure I.L. Stelzer naar een tekening van I. van Haastert. Uitgave G.B. Probst. (Collectie Stadsarchief nr 64572)
Weg met de travaljes, te beginnen met die aan het Noordeinde
Twee jaar later komt het onderwerp op 9 september 1869 weer in de raad ter sprake. Nu naar aanleiding van het overlijden van de hoefsmid Theodorus van Rutte. Hij is de eigenaar van de travalje die voor Noordeinde 37-39 staat, al sinds 1620. Smid Harmen Willemsz, vermoedelijk de zoon van de hoefsmid Willem Harmensz van Lange Geer 18 werd toen ‘tot wederopzeggen’ vergunning verleend voor dat bouwsel tegen betaling van een recognitie van één gulden ’s jaars. De verwachte veilingverkoop van Van Ruttes smederij lijkt de Raad een uitgelezen kans om voorgoed met het ding af te rekenen. B en W zorgen ervoor dat in de koopvoorwaarden bij de veiling-Van Rutte wordt opgenomen dat de grond onder de travalje weer volledig in stads handen komt. Wie de smederij bij de veiling koopt, is verplicht de hoefstal zo spoedig mogelijk af te breken.

Het kadaster kan zovéél opschrijven!
De kogel is daarmee door de kerk, maar de afbraak van de resterende Delftse hoefstallen verloopt minder eenvoudig. In 1873 zegt het Gemeentebestuur toe een onderzoek in te stellen naar de eigendom van de grond onder de travaljes.
Acht jaar later, tijdens de vergadering van 21 oktober 1881, doet een raadslid maar eens navraag naar de resultaten van dat onderzoek. Hij kan zich niet herinneren daarover ooit iets terug gehoord te hebben. De kwestie blijkt lastig: de grond waarop de travaljes staan staat bij het kadaster op naam staat van particuliere eigenaars, de smeden dus, hoewel de gemeente nooit het eigendom op de grond heeft overgedragen. B en W voorzien daarom juridische problemen en hoge kosten als zij de gewenste afbraak wil realiseren. Een raadslid reageert echter: ‘Dat de grond op het kadaster verkeerd staat aangetekend, levert voor mij geen bedenking op. Bij het kadaster kan men zovéél opschrijven, maar daaruit vloeit nog geenszins een recht van eigendom voort.’

Huiverig
In 1887 dient een aantal bewoners van de Lange Geer een verzoek in bij de Commissie van Fabricage, voorloopster van Gemeentewerken, om de travaljes af te breken. De Commissie stemt geheel in met het verzoek van de bewoners en beveelt B en W aan om via de weg van minnelijke schikking te proberen de eigenaars van de hoefstallen tot medewerking te bewegen.
Pas in 1895 komt het onderwerp weer aan de orde. Een raadslid vraagt zich af of er bij de aanstaande bestrating van de Lange Geer geen gelegenheid zou zijn tevens de daar nog aanwezige ‘hoefbeslagplaatsen’ op te ruimen. De burgemeester antwoordt: ‘Het opruimen van bedoelde hoefstallen is reeds sedert jaren een wensch geweest, ook van ons college; de aangewende pogingen om tot eene oplossing te geraken mochten tot heden niet slagen.’ Het college blijkt huiverig voor ingewikkelde toestanden en schrikt terug voor de financiële consequenties.

De hoefstal van Vuurman
Aan het begin van de nieuwe eeuw wil de gemeente Delft het gehele gebied van de Wateringsevest in handen krijgen en een beter aanzien geven. Ze heeft er al een vijftal huisjes laten afbreken, maar de travalje van de meester-smeden W. en C.H. Vuurman staat nog overeind tegenover hun werkplaats, links om de hoek van het Noordeinde. Die staat daar al sinds 1639. In het besef dat de grond volgens het kadaster eigendom is van de smeden zijn B en W met hen in overleg getreden en hebben te horen gekregen dat ze bereid zijn de grond aan de gemeente te verkopen en de hoefstal te slechten. In de Gemeenteraad ontspint zich over dit voorstel nog een rommelige discussie: Leidt al dat afbreken wel echt tot verbetering van de omgeving? Kunnen we toch niet beter eisen dat de smeden de hoefstal opruimen zonder de grond aan te kopen? Maar uiteindelijk neemt de gemeente in februari 1905 voor duizend gulden het grondbezit van de Vuurmannen over en stelt daarbij de eis dat de verkopers ervoor zorgen dat de travalje erop binnen een maand na de verkoop verdwenen is.

Onzindelijk gebruik 
In het voorjaar van 1906 komt een voerman in problemen als hij met zijn wagen vanaf de Lange Geer moeizaam tegen de hoge Hoogbrug op wil rijden. Hij kan het travaljehuisje van smederij Van Lent (Lange Geer 4-6) daarbij niet ontwijken en rijdt het finaal tegen de vlakte.
Daarop sturen enkele omwonenden een ingezonden brief naar de Delftsche Courant (2 maart 1906):

Geachte redactie,

Ondergetekenden verzoeken beleefd een plaatsje in uw veelgelezen blad, en betuigen U bij voorbaat hunnen dank.
Eene ontsiering en een gevaarlijke toestand is laatst, ’t was dinsdagavond, tegen wil en dank opgeruimd. Wij hebben op ’t oog de hoefstal bij de brug aan de Lange Geer.
Meermalen reeds is erop gewezen door bewoners van den omtrek (’t is ook door feiten bevestigd), hoe gevaarlijk het daar is voor personen, met het oog op voertuigen, die de brug op en af moeten. Wij zwijgen nog van de ontsiering van een der voornaamste entrée’s onzer stad; en van het onzindelijke gebruik, dat er van gemaakt wordt [namelijk dat er tegen het houten huisje geürineerd wordt].
Nu ligt dat ding tegen den grond; zouden de bevoegde autoriteiten nu niet kunnen voorkomen, dat het weder opgebouwd werd? En zou ook onze ijverige Verfraaiingsvereeniging ‘Delfia’, die reeds zooveel heeft gedaan voor de versiering der stad, niet eens een woordje kunnen meespreken, opdat die ellendige toestand daar niet weder bestendigd wordt?
Wij hopen, dat dit ons schrijven moge strekken tot verbetering.

Achtend,
Eenige bewoners der Lange Geer.


Het Noordeinde gezien vanuit het zuiden, circa 1780. Tussen de bomen is de travalje te zien, nabij de nu eveneens verdwenen Wateringse Poort. Detailuitsnede uit een opticaprent van het Noordeinde en de Lutherse Kerk naar een tekening van I. van Haastert. Uitgave G.B. Probst. (Collectie Stadsarchief nr 64729)



















Smederij D. Scheepmaker & Zonen aan de Wateringsevest, opvolger van de smeden W. en C.H. Vuurman. De fotograaf staat op de plaats waar tot 1905 een travalje stond. Nu ligt er asfalt met tramrails. Uitsnede uit een foto van W.L. van der Poel, 1960-1962.
Meester-smid Van Lent, eigenaar van de getroffen travalje, schrijft in mei dat jaar aan B en W dat hij bereid is afstand te doen van zijn rechten op de grond, die bij het kadaster op zijn naam staat en wel wil afzien van het herbouwen van de travalje, indien de gemeente Delft die van hem koopt voor ƒ 1.200. Dat bedrag zegt hij nodig te hebben om zijn smidswerkplaats zo aan te passen dat hij de paarden binnen kan beslaan.

Volstrekt geen rechten
B en W leggen de brief van Van Lent voor aan de Raad, erbij betogend dat de gemeente rechtens niet kan worden verplicht tot het geven van een schadevergoeding, omdat aan een eenmaal verleende vergunning geen recht kan worden ontleend tot het voortdurend behouden ervan. B en W ontkennen dus Van Lents eigendomsrecht en stellen zijn brief met aanbod voor als een verzoek om schadevergoeding. Uit een oogpunt van billijkheid zijn ze wel bereid énige schadevergoeding te verlenen, maar 400 gulden lijkt hun in dit geval passend genoeg.
Een raadslid meent dat er zijns inziens wel degelijk sprake is van eigendomsrecht van Van Lent. De voorzitter ontkent dit ten stelligste en betoogt dat er slechts sprake is van een eenvoudige vergunning die vervallen is en dat Van Lent volstrekt geen rechten heeft. Hij vervolgt dat in 1684 een vergunning tot het plaatsen van een travalje is verleend door de toenmalige Burgemeesteren en Regeerders van Delft, maar dat deze vergunning door B en W in 1906 is ingetrokken, omdat deze in strijd is met de belangen van het publiek verkeer. De voorzitter blijkt er een paar jaar naast te zitten, want pas eind 1687 heeft meester-smid Gerrit van Noorden toestemming gekregen een ‘Travaelje’ aan de Lange Geer bij de Hoogbrug te plaatsen, mits daardoor ‘de passagie vande wagens niet belet en werde’, en in 1701 mocht hij er ook een tweede travalje aan vast bouwen, zodat ook daar een dubbele travalje kwam te staan.
Een ander raadslid vindt dat er geen cent aan Van Lent moet worden toegekend, omdat koetsier van de firma Moll de travalje omver heeft gereden en daarvoor al ƒ 160 aan Van Lent heeft uitgekeerd. Hij vervolgt: ‘Als Van Lent thans nog van de gemeente voor 8 c.a. [centiare] grond ƒ 1.200 vraagt, weegt hij dien grond tegen goud op. De gemeente wil hem ƒ 400 schadevergoeding geven, maar dit is precies ƒ 400 teveel.’
Uiteindelijk wordt Van Lent bij raadsbesluit van 13 juli 1906 een tegemoetkoming toegekend van ƒ 400, wegens ‘het gemis van een hoefstal gestaan hebbende aan de Lange Geer’. De hoefsmid gaat ermee akkoord.

De hoefstal van Brokx aan de Lange Geer
In de Delftsche Courant van 24 september 1906 klimmen ‘eenige bewoners der Lange Geer’ weer in de pen. In hun brief tonen ze zich dankbaar voor de ‘schoone verbetering’ die het verdwijnen van Van Lents travalje heeft gebracht, maar zouden graag zien dat de andere hoefstal aan de Lange Geer bij nummer 18 dat voorbeeld zou volgen. In 1907 dienen C.M. Verbeek en 28 andere bewoners daarvoor bij de gemeente een verzoek in. B en W treden daarop in overleg met de eigenaar, meester-smid J.P. Brokx. Hij blijkt bereid afstand te doen van zijn hoefstal tegen een vergoeding van ƒ 1.500. Net als eerder Van Lent zegt hij dat geld nodig te hebben om zijn huis zo te kunnen verbouwen dat hij daarin zijn werk als hoefsmid kan voortzetten. Het voorstel wordt in de Gemeenteraad afgewezen, omdat de Raad niet kan instemmen met Brokx’ voorwaarde. De hoefstal blijft dus staan.

Laatste hoefstal geruimd
Vijf jaar later vragen de Gebroeders Brokx in 1912 de gemeente toestemming hun travalje te mogen opknappen. De gemeente weigert de vergunning en staat de Gebroeders slechts toe een paar voor de passage hinderlijk uitstekende punten van de hoefstal af te zagen en gladde hoekijzers aan te brengen.
De Brokxen gaan daartegen in november dat jaar in beroep, aangezien ze ook de achterwand, het dak en de zijwanden van het hoefstalhuisje willen herstellen. De Gemeenteraad wijst het beroep van de Gebroeders Brokx af op grond van een bijkomend argument: de bedoelde herstelling is in strijd met de woningwet (hierbij verwijst de Raad naar een beslissing van de Hoge Raad van 2 mei 1910).
Om uit de impasse te komen stelt een raadslid voor de Brokxen ƒ 800 te geven en daarvoor de travalje op te ruimen. Bij stemming zijn er evenveel stemmen voor als tegen. Bij een herstemming tijdens de volgende vergadering begin 1913 wordt het voorstel alsnog aangenomen en de Gebroeders Brokx gaan hier uiteindelijk mee akkoord. De hoefstal wordt kort daarop afgebroken en daarmee verdwijnt de laatste travalje uit het straatbeeld van Delft.






Dubbele travalje met kap van de hoefsmid A. de Looff te Koudekerke (Walcheren). Ansichtkaart uit het eerste decennium van de afgelopen eeuw. (Collectie auteurs)




Deze panden aan het Noordeinde huisvestten ooit een smederij. Op de plaats van de geparkeerde auto’s stond tot 1870 een travalje. Uitsnede uit een foto van W.L. van der Poel, 1960-1962. (Collectie Stadsarchief nr 117771)



 


Lithografie van een paard onder behandeling bij een hoefsmid, getekend door Theodore Gerricault, 1822 (Collectie Rijksmuseum)

Geraadpleegde bronnen
  • Verslag der Handelingen van den gemeenteraad van Delft, 1865 -1912
  • Notariële akte 906-313 nummer 209 en 213 (scan 50 en 57, 11 en 18 nov 1869), veiling-Van Rutte
  • Notulen Commissie voor Fabricage, vergadering 5 augustus 1887
  • Notariële akte 908-139 nummer 29 (scan 60, 11 febr 1905), koopcontract Vuurman
  • Website Stichting Vrienden van de travalje (travalje.eu)
Plaats en kadasternummer in 1832 Vroegste vermelding
Travalje Lange Geer 18  (E483bis) Vergunning 1-4620 fo. 18 (8 mei 1585)
Travalje Noordeinde 37-39 (B111) Vergunning 1-4620 fo. 181 (1 apr 1620)
Travalje Wateringsevest 25-29 (B29) Vergunning 1-4620 fo. 257 (10 nov 1639)
Travalje Lange Geer 4-6  (E296bis) Vergunning 1-4621 fo. 24 (23 nov 1687)


Terug naar verhaal Lange Geer 18

Geplaatst: 22 mei 2025
 
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft