Het fraaie oude geveltje van Lange Geer 28 was
een eeuw geleden ernstig
in verval. De eigenaar, de Gereformeerde Kerk, kreeg een aanschrijving
van Openbare Werken daar wat aan te doen. Vereniging Hendrick de Keyser
had wel belangstelling om het te kopen en te herstellen, maar de kerk
vond het bod te laag. Uiteindelijk zou het nog tien jaar duren voor het
tot een restauratie kwam. Een particuliere eigenaresse liet het nog
mooier maken dan het was, met een quasi 17e-eeuwse luifel en een nieuwe
topgevel. Eeuwenlang
had het pand een dubbelganger met een nog mooiere en hogere gevel op de
plek van het huidige Lange Geer 24/26. Ooit vormden beide
panden samen de brouwerij genaamd “De
Metalen Pot”. Vervolgens
werden
beide in 1639 kantoor en pakhuis van de Kamer Delft van de
West-Indische Compagnie. Eind 17e eeuw werd het dubbelpand een
plateelbakkerij, die “de Metaale Pot" opnieuw als merknaam
omarmde. Gedurende de 19e eeuw huisde in de twee panden
ruim
honderd jaar een blokmakerij, die scheepsbenodigdheden vervaardigde.
Pas kort voor de restauratie zijn de twee huizen voorgoed van elkaar
gescheiden.
De twee gevels van de Metalen Pot op de Kaart Figuratief uit circa
1675. Vermoedelijk zat het meest representatieve deel in het
rechterpand, dat de WIC-tijd bekroond werd met een scheepje op de top.
Of het hoogteverschil tussen de beide panden zo groot was als het hier
lijkt, is gezien het gelijke aantal verdiepingen overigens wel de
vraag.
|
Dubbele
renaissancegevel
Hoewel het huis in een deel van de stad ligt
dat in 1536
niet door de brand verwoest werd, heeft de gevel van nummer 28 toch
alle kenmerken van de 16e eeuwse Hollandse renaissancestijl die huizen
van kort na de brand kenmerken, zoals de geprofileerde
overkragingsbogen op consoles boven de begane grond en geblokte
ontlastingsbogen boven de vensters daarboven, doorlopende waterlijsten
en versierde muurankers in de gevel. Achter de gevel zijn nog oude
consoles te vinden waarop een vloer van eiken moer- en kinderbinten
rust. Op de zolderverdieping ligt een afwijkende balklaag met
evenwijdig liggende eiken hoofd- en tussenbalken, waarschijnlijk om
meer gewicht te kunnen dragen.
Het tweelingpand, nu nummer 26, had volgens de Kaart
Figuratief
van circa 1675 een afwijkend uiterlijk. Het had een opvallende gebogen
halsgevel die hoger reikte dan die de huidige van Lange Geer 28.
Volgens een latere koopakte werd ze in de tijd van de WIC bekroond met
een vaantje in de vorm van een scheepje.
Dwarsdoorsnede
van Lange Geer 28, na de restauratie in 1935.
| Gevel
en kap sinds de restauratie.
|
Brouwerij
De bouwer van het dubbele pand was vermoedelijk de
bierbrouwer
Pieter Jacobsz Bom, die hier halverwege de 16e eeuw de huizenbelasting
betaalde. Mogelijk was hij een telg van de adellijke familie Bom van
Cranenburch, al voerde hij die laatste toevoeging niet. Zijn broer
Cornelis was brouwer hij Dordrecht. Een andere broer, Anthony, maakte
volgens zijn grafsteen in de Oude Kerk in de jaren 1551-’54
een
bedevaartstocht naar Constantinopel en Jeruzalem. Na de
dood van
Pieters weduwe kwam de brouwerij in handen van een lid van de in Delft
alom aanwezige regentenfamilie Van der Dussen: Bruijn Jacob Bruijnsz,
die in 1579 als brouwer ook het burgemeestersambt bekleedde. Zijn zoon
Claes Bruijnsz liet zich in 1597 inschrijven als brouwer om de zaak te
kunnen overnemen na de dood van zijn moeder. Zijn vader was al
acht jaar eerder overleden.
De brouwerij heette destijds nog gewoon “de
Pot”.
Dat werd echter al snel “de Metalen Pot” toen zijn
broer
Dirck Bruijnsz even verder op de gracht (ter hoogte van nr 50) ook een
brouwerij De Poth begon, die ter onderscheid als “de Poth met
de
Croon” of “Gekroonde Pot” door het leven
zou gaan.
Het bedrijf van Claes telde in 1600 twee ketels en twee
eesten,
zoals de meeste brouwerijen, maar beschikte verder nog over zes andere
stookplaatsen. In 1639 stopte Claes met bier. Veel van zijn
collega-brouwers waren hem daarin al voorgegaan. Hij verkocht het
dubbele huis aan de West-Indische Compagnie voor het destijds stevige
bedrag van fl 11.500.
West-Indische
Compagnie
Tot de kooplieden die bij de WIC aan de Geer hun besognes
hadden
behoorden onder meer Arent de Graeff van Koornmarkt 32, Jacob
Hoogenhouck (Koornmarkt 75),
Gerrit de Graeff (Brabantse
Turfmarkt 93),
Jan van Segvelt (Koornmarkt
111), Boudewijn de Man (Oude
Delft 126) en
Cornelis van der Houve (Oosteinde
135). Zie voor hun handel in Africa
en de West de bovengenoemde adressen op de site. Een groot
deel
van het pand zal dienst hebben gedaan als pakhuis, evenals een twee
jaar later aangekocht huis daarachter op het Achterom. Maar in een van
de twee panden was ook een fraaie vergaderkamer met goudleren behang,
waar onder meer een staande klok (horlogie) stond en een kachel, blijkt
uit de verkoopakte van 1670, toen die spullen werden overgenomen. Ook
was er een ‘comptoir’ met een groot aantal
boekenplanken
voor de administratie.
Boekhouder van de Kamer Delft van de toenmalige
West-Indische
Compagnie was Cornelis Willemsz van der Burch. Hij woonde tot 1651
recht tegenover op de tegenwoordige Korte Geer. Dat huis is eind 17e
eeuw afgebroken voor de uitbreiding van het Armamentarium. Zijn
(particuliere) boekhouding is bewaard gebleven in het Nationaal
Archief. Het betreft onder meer de verrekening van zijn deelname in 37
scheepsreizen naar Africa (vooral Angola) en West-Indië
(Brazilië en Curaçoa) tussen 1643 en 1673. Met
welke
producten hij die winsten of verliezen behaalde, komen we uit die
boeken helaas echter vrijwel niet te weten.
Wie goed kijkt kan het scheepje op de gevel van het kantoor van de WIC
aan de Lange Geer ontwaren op de panoramatekening van de stad vanaf het
westen gezien in de randillustraties bij de Kaart Figuratief van circa
1675. (Het fragment hier sterk uitvergroot.)
|
Buit
Dat het bij de WIC niet alleen ging om reguliere handel,
maar ook
om kaperij is uit de heldendaden van Piet Hein ruimschoots bekend. Ook
de Delftse Kamer liet zich op dat punt niet onbetuigd, getuige een
notariële verklaring uit 1656 van een aantal scheepsmaten van
het
schip ‘de Kater’ (onderweg omgedoopt in
‘de
Duiff’) die op hun reis voor de Kamer Delft naar Africa
tijdens
een zeeoorlog een Engels schip buit maakten. Het gekaapte schip
vervoerde 92 of 94 ‘negerslaven’. Het werd
inclusief 57
‘negers’ doorverkocht aan een Zeeuwse
slavenhandelaar. De
kapitein van de Kater die was overleden, werd door de bemanning in
Gabon begraven. Ook de overige slaafgemaakten werden daar verkocht en
de opbrengst verdeeld onder het scheepsvolk. Zeer tegen de wil van de
getuigen, beweerden zij bij de notaris. In 1671 werd de
eerste
WIC ontbonden en daarmee ook het kantoor aan de Lange Geer opgeheven.
De gangbare lezing is dat de Compagnie de gevolgen van het verlies van
Brazilië in 1654 en de dure oorlog met de Portugezen daarover
nooit meer te boven is gekomen. Uit Van der Burch’s
boekhouding
blijkt echter dat hij tot aan zijn dood in 1676 nog heel wat winsten in
de Afro-Amerikaanse handel wist te boeken.
Plateelbakkerij
De “Metale Poth” werd in 1670 verkocht
aan
aardewerkhandelaar Willem Cleffius. Deze had toen reeds belangen in
twee andere plateelbakkerijen in Delft: de ‘Witte
Starre’
aan de Oude Delft en de ‘Pauw’ aan de Koornmarkt.
Vermoedelijk was de leiding van de Metale Pot vanaf het begin in handen
van zijn zoon Lambertus Cleffius, die in 1667 de meestertitel als
plateelbakker behaalde, en het bedrijf in 1679 zou erven. Behalve
de twee huizen omvatte het bedrijf ook een grote tuin daarachter die
aan de noordkant doorliep achter naastgelegen de grutterij Abrahams
Offerande (nu Lange Geer 30). Achter dat pand stond een groot pakhuis.
Aan de andere zijde van de tuin was een oude loods die in 1674
vervangen werd door een nieuwe. Daarmee lag het bedrijf aan de
achterzijde als het ware ingeklemd tussen de concurrenten de Drie
Astonnekes aan de noordzijde (nu nr 32/34) en ‘Het
Fortuin’
aan de zuidzijde (nu nr 22). Vanuit het achtererf had het bedrijf recht
van overpad door de Messchen- of Meerminnenpoort, die het bedrijf
scheidde van Het Fortuin (het huidige toegangspoortje naar de
Zuiderkerk). Het bedrijf verkocht haar Delfts-blauwe
aardewerk,
maar ook ‘rode’ theepotten, niet alleen in heel
Nederland,
maar ook in Engeland, Parijs, Brussel, Hamburg en aan adellijke
afnemers in Bohemen.
Toen Lambertus in 1691 overleed, liet hij zes jonge
kinderen
achter. Daarom werd er een uitvoerige boedelinventaris opgemaakt. In
het voorhuis en het ‘zalet’ van de winkel stond een
uitstalling aan monsters en show-exemplaren van de productie. Op vijf
zolders en in het pakhuis lagen honderden dozijnen botergoed, kopjes,
schotels, kannen, flessen, bloempotten, wijwaterbakjes, theepotten en
‘kloekkarels’ in al dan niet afgebakken staat op
klanten te
wachten. (Zie hier de complete lijst met voorraden.)
Een
theepot van rood Chinees aardewerk, zoals de Metaale Pot ze wist na te
maken. | Twee
polychrome muzikanten, gemaakt door de Metaale Pot circa 1700-1715.
(Collectie Rijksmuseum) |
Kijkje achter de gevel
Uit de beschrijving is moeilijk op te maken in
hoeverre
woon- en bedrijfsruimten van elkaar gescheiden waren. Vermoedelijk
beperkte de woonruimte van de plateelbakker zich niet tot
één van de twee panden. In het voorhuis stonden
twee
panelen met goudleer en hingen diverse kaarten. Op een
‘gemardeld’ (gemarmerd) geschilderde tafel met
gesneden
voet stonden aardewerken bloempotten en
‘bloemflessen’ met
tuiten, tegenwoordig tulpenvazen genoemd. Ze worden als
privé-bezittingen beschreven, maar stonden waarschijnlijk in
dezelfde ruimte als de winkeluitstalling. Dat gold niet
voor het
‘zijzaleth’ aan de straat dat dienst deed als
muziekkamer
met een klavecimbel van de beroemde Antwerpse bouwer Andreas
Rücker en de klavecord, een klein soort klavier, voorloper van
de
piano. Aan de muur hing daar een ‘boerenkeukentje' van
Adriaen
van Ostade en diverse beschilderde porseleintableau’s in
ebbenhouten lijst, waaronder een landschap en een
‘zeetje’
van de plateelschilder Frederik van Frytom. Ook hingen er diverse
portretten, waaronder van de moeder van de overledene. In
de gang hing een aantal wereldkaarten en een familieportret van de vrij
onbekende schilder Ysbrand van der Laan.
Wandschildering
In een groot ‘zaleth’ waren wanden
bekleed
met een
beschilderd behang met een landschap aan weerszijde van de schoorsteen
en een ‘zeestuck’ boven de schoorsteen en boven de
deur. In
1950 meldden verschillende kranten dat in het pand Lange Geer 26 bij
het verwijderen van behang in de voorkamer de restanten van een
kunstige wandschildering op jute te voorschijn was gekomen. Wat er
vervolgens met die vondst gedaan is, blijft duister. In
ditzelfde zaleth hingen verder overigens ook nog een aantal
schilderijen waarvan
de maker niet genoemd werd. Ook in de ‘blauwe
kamer’ met
een Sackerdannen (teakhouten) tafel en kast hingen er veertien met
allerhande taferelen en in het ‘eedtzaaltje’ hingen
twee
‘keukenstukjes’, twee landschapjes en twee
‘zeetjes’. In die kamers verder veel Delfts
aardewerk, maar
ook Oosters porselein. Verder gebruikte de familie beneden
nog
een slaapkamer, een kinderkamer, een kookkeuken, een
‘botterij’ (voorraadkamer) en een achterkamertje.
Boven
waren slechts vier kamertjes, waaronder een ‘rood
kamertje’
aan de achterzijde, en dan was er nog wat zolderruimte in gebruik,
deels zowel naast als boven de bovenkamers.
Koopakte
op perkament, een zogeheten ‘charter’, van de
verkoop van de Metaale Pot in 1691. (Stadsarchief Delft, charter nr
6970)
|
Eigenaar van dubieuze reputatie
De familie verkocht in 1691 het bedrijf aan
Lambertus van
Eenhoorn, de zoon van de eigenaar van de verderop gelegen
plateelbakkerij De Grieksche A (nr 44/46). Op zijn veertigste had deze
Lambertus toen al een vrij losbandig en spilziek leven achter de rug,
wat voor zijn vader aanleiding was hem als erfgenaam onder curatele te
stellen. Hij was zelfs al een paar keer in een verbeterhuis opgenomen. Als
ondernemer wist hij zich echter te omringen met bekwame vaklieden. Voor
zijn winkel liet hij zich bij het gilde ‘bevrijden’
door de
leiding op te dragen aan een ingehuurde meester plateelbakker
(achtereenvolgens Johannis van der Wal, Cornelis van der Kloot en Ary
van der Sloot). Na het overlijden van Van Eenhoorn
verkoopt zijn
weduwe Margaretha Teckmann in 1724 de plateelbakkerij met twee
bakovens, een ‘tin asch oven’, houtschuren,
pakhuizen,
aard- schilder- en ‘geeffhuizen’ aan Cornelis
Koppens. In
het woongedeelte was toen nog steeds sprake van een goudleerkamer. Ook
nam de nieuwe eigenaar de geschilderde kamerbehangsels over. Het
zijsalet deed inmiddels dienst als compoirtje.
Kartel-directeur
Koppens speelde in de dertig jaar dat hij tot 1756 het
bedrijf
leidde, een actieve rol in het Lucasgilde van de plateelbakkers. Ook
was hij een van de directeuren van de ‘Plateelbakkerijen
binnen
Delft’, een kartel van fabrikanten dat loonafspraken met de
knechts trachtte te dicteren en gezamenlijk noodlijdende concurrenten
opkocht om ze uit de markt te nemen. Zijn leefstijl was niet erg
uitbundig. In 1749 bewoonde hij het huis met vrouw en twee dochters.
Het gezin had een inwonende dienstbode en hield er een rijpaard op na,
maar geen koetsen. Van 1756 tot zijn dood in 1770 was
Pieter
Parree de laatste plateelbakker in de Metaale Pot. Ook hij had een heel
bewogen leven achter de rug voor hij in het aardewerk ging. Sinds 1737
had hij meerdere reizen naar Indië gemaakt met de VOC en sinds
1749 was hij tevens mede-belanghebbende in bierbrouwerij De Papegaay
(Oude Delft 15-21).
Advertentie
van houthandelaar Frans van Helden in de Rotterdamse Courant van 22
maart 1796.
|
Pakhuis voor hout en sterke
dranken
Toen Parree’s weduwe in 1775 de zaak verkocht was
er al
enige tijd sprake van een ‘gewezen
plateelbakkerij’. Bij de
verkoop aan houthandelaar Frans van Helden stelde zij als voorwaarde
dat er in het pand nooit meer een plateelbakkersoven mocht worden
geplaatst.
Over wat Van Helden en de volgende eigenaar, de koopman
Lourens
Wolffers, die het in 1805 overneemt, met de panden hebben gedaan, is
weinig terug te vinden. Wolffers hield zich voornamelijk bezig met het
stoken en verhandelen van sterke drank en wellicht ook met het
foerageren van militaire troepen, een tak van sport waarin zijn
schoonzoon Guillaume de Gendt, met wie hij veel samenwerkte, het ver
schopte. Kort na de val van Napoleon ging Wolffers echter in 1814
failliet en moest al zijn onroerend goed, waaronder deze pakhuizen,
gedwongen verkopen. Vermoedelijk is in die tijd het nodige van de
bijgebouwen op het achterterrein gesloopt.
Blokmaker
met negen kinderen
Koper in 1814 werd blokmaker Hendrik de Koning (1783-1864),
die
allerhande scheepsbenodigdheden maakte en daarnaast handelde in
steenkolen. Het was een vrij groot bedrijf met in 1822 zes werknemers.
Bovendien had De Koning negen kinderen. Gedurende
drie generaties zou het bedrijf op deze locatie een eeuw lang actief
blijven. In de loop van die eeuw, of wellicht al daarvoor, is de
zuidelijke helft van het dubbele huis (het huidige nr 24/26), dat
ondertussen vooral een woonbestemming had, deels afgebroken en
ingrijpend verbouwd. In plaats van de hoge - inmiddels weinig gebruikte
- zoldering en (vermoedelijk bouwvallige) krulgevel kreeg het een
nieuwe zolderkap en een bescheiden lijstgevel met schuiframen en
beneden opvallend grote vensters. Al kan dat laatste ook een verdere
modernisering uit het eind van de 19e eeuw zijn, toen in 1889 in de
grote tuin van het pand de Gereformeerde Zuiderkerk aan het Achterom
werd gebouwd.
Toen Hendrik de Koning in 1864 overleed, was ook
één van zijn negen kinderen inmiddels overleden.
Die
dochter had echter zeven kleinkinderen nagelaten, van wie er twee
minderjarig in het weeshuis verbleven. Daarom werd ook Hendriks
nalatenschap uitgebreid beschreven.
Houtdraaierij
en kolenhandel
Op de houtzolder lagen voorraden hout en
stokken, verder
stond er een draaibank en lag er een trekzaag. Ook in de
werkplaats beneden stond een draaibank en een schaafbank, twee ijzeren
bankschroeven en zeven schuifpompen. Verder lag er een groot
aantal zagen,
schaven, boren en vijlen. In de poort naast het huidige nr 24/26
bevonden zich 32 vaarstokken. In de schuur in de tuin vinden we een
partij
gewaterd hout, evenals in de stal. Verder lag er nog een partij
wilgenhout en een partij sparren in de tuin. In de wagenschuur stond
een paardenkolenwagen en een handkolenwagen. Op een werf
aan de
stadsvest vlakbij de inmiddels afgebroken Rotterdamse Poort lagen in en
om een grote en kleine loods partijen kolen uit het Ruhrgebied,
(Belgisch) Brabant en Engeland. Te oordelen naar de bedragen die
daarmee gemoeid waren, was de kolenhandel inmiddels van meer betekenis
voor het bedrijf dan de houtdraaierij. Het woongedeelte in
nr 26
was aanzienlijk minder luxe ingericht dan in de voorgaande eeuwen. De
chiqueste kamer lijkt een grote tuinkamer te zijn geweest met een
cilinderbureau (waarin geld bewaard werd), een schrijflessenaar,
diverse kasten en een fauteuil en dertien stoelen. Halverwege de begane
grond was een ‘donkere’ kamer met een bedstede, die
verder
dienst deed als eetkamer. In de keuken was een dubbele welwaterpomp en
een grote regenbak.
De
firma De Koning met hun nieuwe onderpui uit 1889. (Uitsnede uit een
foto van Herman Kouwenberg, omstreeks 1890. Stadsarchief Delft)
|
Splitsing
De houtdraaierij en kolenhandel werden overgenomen door
zoon
Willem de Koning (1806-1892), die het bedrijf in 1882 overdeed aan zijn
zoon Hendrik jr (1853-1911). Dat jaar komt het tot een splitsing van de
twee panden. Willem trekt zich op zijn oude dag met zijn vrouw terug in
nummer 26. Hendrik gaat met het bedrijf verder op nummer 28. De poort
naast nr 26 naar de tuin blijft bij het bedrijf horen. Ook mag Hendrik
het water uit de pomp in het huis van zijn ouders met een leiding
aftappen. De doorgangen tussen de twee panden moeten worden
dichtgemaakt voordat het pand andere bewoners krijgt. De ouders
behouden het recht om via het pakhuis van hun zoon naar de tuin te
gaan. Dat recht was echter niet overdraagbaar op volgende eigenaren van
nummer 24/26.
|
| Links het perceel van blokmakerij De Koning op
de oudste kadasterkaart van circa 1825 en rechts een veldschets van de
landmeter van de nieuw gebouwde Zuiderkerk op het verkochte achtererf
in 1889 en de in 1882 formeel gesplitste panden 24/26 en 28.
|
Kerkelijk
bezit
In 1887 verkoopt Willem de grote tuin achter
de twee
huizen aan de Gereformeerde Kerk, die er twee jaar later de Zuiderkerk
bouwt.
De beide huizen aan de Lange Geer blijven in het bezit van
de
familie De Koning, tot na de dood van de weduwe van Hendrik. Nummer
24/26 wordt na de dood
van Willem gesplitst in en boven- en benedenhuis die
elk apart worden verhuurd. In 1916 komt alles te koop. Via een
beleggersduo komen ook de huizen in handen van de kerk, die van de
poort een toegang naar de kerk maakt en alles gaat verhuren. De huurder
van de winkel op nummer 28, houtdraaier Gijsbert Hoogendoorn, wordt
daarbij tevens koster van de kerk. Na vijf jaar wordt hij opgevolgd
door borstelmaker Matheus van den Engel. In 1923 komt er
een
aanschrijving van de Openbare Werken om aan het pand dringend
herstelwerkzaamheden te verrichten. Het dak lekt op meerdere plaatsen.
Er moeten veel pannen en daksparren vervangen worden. Als reactie
trakteert het kerkbestuur de koster direct op een huurverhoging vanwege
de hoge kosten die het ziet opdoemen.
Moeizaam restauratietraject
Bovendien probeert de kerk naarstig een koper
te vinden
voor het bouwvallige pand. Dat blijkt minder makkelijk dan gedacht. Een
poging het aan de Vereniging Hendrick de Keyser te slijten voor fl
5.200 mislukt. Uiteindelijk wordt het pand vier jaar later ondershands
voor fl 4.500 verkocht aan aannemer Hendrik Esser. Die doet er al met
al ook weinig aan. Een verbouwingsplan met een nieuwe winkelpui wordt
door de schoonheidscommissie afgewezen. Na vijf jaar doet
hij
het huis in 1932 weer over een andere eigenaar die er wel in wil
investeren. Na veel gesoebat krijgt zij een kleine subsidie van
Provincie en Gemeente. In 1935 is de restauratie onder leiding van
architect Gebben eindelijk een feit. Ondertussen heeft een familielid
van de eigenaresse er drie jaar eerder al een kruidenierszaak geopend,
die het tot halverwege de jaren vijftig volhoudt
Potterij
’t Luifeltje
Nadat het pand in 1957 is verkocht, begint de
nieuwe
eigenaar Van Bergen er een winkel in baby-artikelen. Later drijft zijn
dochter hier tot de eeuwwisseling opnieuw een pottenbakkerij
“’t Luifeltje” (tegen alle oude
voorwaarden in).
Tegenwoordig is er een digitaal marketingbureautje gevestigd.
Etalage-bordje
van potterij ’t Luifeltje. (Foto Jaap Hoekstra)
|
Wereldwinkel
en kunstgalerie
Lange Geer 26 wordt vanaf 1892 58 jaar bewoond
door
kleermaker Marinus van Doorne en zijn familie, tot in 1950 het behang
er af gaat. Eind vorige eeuw zit
er kringloopwinkel Doelgericht en
daarna tussen 1995 en 2005 een Wereldwinkel. Tot 2011 was
hier galerie De Kunstkop van kunstenaar René Jacobs
gevestigd.
Kees van der Wiel
|
| NB:
Klik op de afbeeldingen voor een vergroting.
Lange
Geer 28 (links) en 24/26 (rechts) in 2022. (Foto van de auteur)
Een fraaie versierd muuranker op een console aan de voet van de
‘geprofileerde overkragingsbogen’. (Foto
Monumentenzorg Delft)
De
eiken balkenvloer van de zolderverdieping. (Foto Wim Weve)
Gesneden
eiken console onder de vloer van de eerste verdieping. (Foto Jaap
Hoekstra)
Het
familiewapen van Bom van Cranenburg. De brouwer van de Pot noemde zich
overigens gewoon Pieter Bom.
Adressering
van een gevouwen brief aan de boekhouder van de West-Indische
Compagnie, Cornelis van der Burch.
Op
een gravure uit 1742 getiteld “Gezigt op Delft van de Schie
te zien” naar een tekening van Cornelis Pronk lijkt vlak
achter de Rotterdamsepoort de Metalen Pot te zijn afgebeeld toen het
nog twee identieke trapgevels had. Fragment van de gravure. (Collectie
Stadsarchief)
Houtgravure
van slaafgemaakten op een slavenschip. (Illustratie bij een artikel uit
1860 in het Amerikaanse blad Harpers Weekly dat pleitte voor
afschaffing van de slavernij.)
Het
dubbele pand van de Metalen Pot met tal van houtschuren en pak- en
schilder- en drooghuizen daarachter op de Kaart Figuratief van 1675,
kort nadat het een plateelbakkerij geworden was. (Nr 50 was de
Meerminnepoort, die vanaf het Achterom toegang gaf tot het bedrijf.
Daarnaast een pakhuis dat de WIC in 1641 aan het bedrijf toevoegde.)
Een
advertentie in de Opregte Haerlemse Courant van 18 augustus 1678,
waarin de Metale Pot haar unieke rode theepotten aanbeveelt.
Verkoopadvertentie voor de Metaale Pot in de Opregte Haerlemse Courant
van 29 maart 1691, na het overlijden van Lambertus Cleffius.
Een
bloempiramide gemaakt door de Metaale Pot omstreeks 1700. (Collectie
Rijksmuseum)
Bericht
in Trouw, 3 november 1950.
Een tekening van het uithangbord van de Metaale Pot in het
“Merken(boek) van de mr plateelbakkers binnen
Delft” uit 1764. (Stadsarchief Delft, 1-1732)
Zittende
Delfts-blauwe Boeddha, gemaakt door de Metaale Pot omstreeks 1700.
(Collectie Rijksdienst Cultureel Erfgoed)
Een
bord uit een serie van twaalf, met voorstellingen van de tabakshandel,
gemaakt door de Metaale Pot. (Schenking van het Douwe Egberts Museum
aan Museum het Prinsenhof)
Theebus,
gemaakt door de Metaale Pot in de periode 1695-1720. (Collectie
Rijksmuseum)
Hendrik
de Koning was kennelijk een muziekliefhebber. Rotterdamse Courant, 23
februari 1830.
Verkoopadvertentie
in de NRC van 16 december 1864.
Delftsche
Courant, 3 november 1878.
Delftsche
Courant, 27 mei 1911.
Verkoopadvertentie
in de Delftsche Courant van 19 augustus 1916.
Lange
Geer 28 te koop, blijkt uit raambiljet uit 1916 of 1924. (Fotograaf
onbekend)
Delftsche
Courant, 14 juni 1935.
Bericht
in de Delftsche Courant van 18 maart 1935.
|