Dit
pand, dat nu het achterdecor is van het stadskantoor van Delft, is in
1892 gebouwd in opdracht van de advocaat en bankier mr. Willem Freek
van der Mandele. Zijn twaalfjarig neefje Karel van der Mandele mocht de
eerste steen leggen. Later zou deze neef als mr. dr. Karel Paul van der
Mandele (1880-1975) in Rotterdam furore maken als directeur van de
Rotterdamsche Bank. Hij richtte de economische universiteit op en was
de grote financiële organisator van de wederopbouw van de
gebombardeerde havenstad. Het leverde hem onder meer het
erevoorzitterschap op van de Rotterdamse Kamer van Koophandel en
Fabrieken. Ontwerper van het huis was architect G. van der
Kaaden, die het gebouw rijk geornamenteerd heeft in neorenaissance
stijl. Om dat huis destijds te kunnen bouwen, werden twee oudere
huizen, een grotere nummer139 en een kleinere 137, afgebroken.
Waarschijnlijk hadden de bouwer en zijn architect daar toch enige
wroeging over, want voor de aankleding van de gevel hebben ze veel
ontleend aan de ornamentboeken van de 16de eeuwse Antwerpse architect
en kunstenaar Hans Vredeman de Vries. Diens stijlboeken zijn tot aan
het eind 19de eeuw gebruikt. Faillissement
Lang heeft Van der Mandele niet van zijn
nieuwe huis genoten. Op dinsdag 15 september 1901 klapte de bank (de
firma Van der Mandele en Zoonen) , die hij samen met zijn halfbroer
Willem Karel Samuel (ook wethouder en dijkgraaf) dreef, in elkaar. Het
was een dramatisch faillissement. Het was het gevolg van de veel te
ruime kredieten die de bank aan de ambitieuze distilleerderij en
gistfabriek Van Meerten had verstrekt. Die eigenaar van die fabriek,
Lambert van Meerten, had zelf ook net een soortgelijk nieuw paleis op
de Oude Delft laten zetten (no. 199, nu museum). Na dit faillissement
moest W. F. van der Mandele kleiner gaan wonen op het Noordeinde en
sleet hij zijn verdere leven als ambtenaar van de burgerlijke stand.
Eerste steenlegger neef Karel Paul stelde alle schuldeisers schadeloos.
Weeshuis
Van 1926 tot 1968 was dit gebouw het laatste onderkomen van het oude
Weeshuis van Delft. Tevens had de Fundatie van Renswoude (zie Oude
Delft 49 en 95) hier een fraaie regentenkamer. Na de Tweede
Wereldoorlog liep het aantal wezen sterk terug. De overblijvende wezen
werden doorgaans ondergebracht in pleeggezinnen of woonden buitenshuis
op kamers. Het weeshuis had haar functie verloren. Daarom werd er in
1951 een 'Tehuis van werkende jongens' van gemaakt, een eufemisme voor
jongeren met opvoedingsproblemen thuis. Het gebouw werd
daarvoor vrij grondig verbouwd. Daarbij werd ook de wat ouderwets
aandoende regentenkamer verplaatst naar de eerste verdieping, en
gemoderniseerd. Uiteindelijk kwamen de regenten in de
jaren’60 van de vorige eeuw tot de conclusie dat het gebouw
toch niet geweldig geschikt was voor dit doel en besloten ze een geheel
nieuw gebouw aan de Bieslandsekade neer te zetten. Het pand aan de Oude
Delft werd verhuurd aan de gemeente Delft, die er kantoorruimte van
maakte. Gevelsteen
Van de twee huizen die voor 1892 op deze plek hebben gestaan, hebben we
nog wel een beeld, dankzij een oude foto en een tekening die daarnaar
is gemaakt. Omstreeks 1875 werd het grootste daarvan bewoond door de
advocaat mr. Samuel Hartogh Heijs (Delft 1808 - Delft 1878),
hoogheemraad van Delfland. Het huis droeg de naam
‘de Gulden Meebael’, zoals op een steen in de gevel
viel te lezen. De gevelsteen is bij de bouw van het nieuwe pand
achteloos op het achtererf gegooid en later bij de opgravingen
voorafgaand aan de bouw van het nieuwe stadskantoor in de achtertuin
tevoorschijn gekomen. Hij siert nu het poortje naar het
ambtenarenbolwerk. Dat poortje in de gevel is overigens een creatie die
is ontstaan met de bouw van het stadskantoor in 1985. Daarvoor werd een
deel van de benedenverdieping van het pand gesloopt. |
Karel
Paul
van der Mandele, die als twaalfjarige de eerste
steen
legde. Brons: Charlotte van Pallandt. Foto Tom Haartsen
Oude
Delft 137-139 in de jaren ’60. Foto Tiemen van
der Reijken
|
Paulus
van Beresteyn
Naamgever van ‘de Gulden Meebael’ was Paulus van
Beresteyn.
Hij kocht het in 1593 voor f 6900, van de boekdrukker Albrecht
Hendriksz, die er toen nog een uithangbord aan had hangen met de naam
‘Dansick’ erop. Het was ook toen al een voor
Delftse begrippen groot huis, dat in 1600 tien stookplaatsen telde.
Van Beresteyn liet, naar de afbeeldingen te zien, in het begin van de
17e eeuw de gevel fors moderniseren en bracht daar ook de nieuwe
gevelsteen in aan. Hij bouwde er een nieuwe keuken aan, waarover hij
ruzie kreeg met zijn buurman ten noorden, Arent Vrankensz van der Meer
en diens echtgenote de bekende weldoenster Clara van Sparwoude. In 1612
kocht hij ook het huis ten zuiden (het oude 137) erbij.
Paulus van Beresteyn omstreeks 1617
geschilderd door Michiel van Mierevelt (collectie Rijksmuseum
| Volkera
Knobbert, echtgenote van Paulus van
Beresteyn, geschilderd in 1632 door Michiel Jansz van Mierevelt.
Musée des Beaux Arts in Vienna (Fr) (afbeelding
Iconografisch Bureau) |
Portret van Rembrand uit 1632 in het Metropolitan Art Museum, New York
zou Cornelis van Beresteyn betreffen.
|
Koopman
in
meekrap en kruidnagel Paulus van Beresteyn
(1548-1625) was in de begindagen van de 80-jarige oorlog als Haarlemmer
naar Delft gekomen en succesvol geworden als handelaar in meekrap, een
gewilde rode verfstof. (Vandaar die Meebael = Baal meekrap)
Hij trouwde hier een rijke brouwersdochter, Volkje Claesdr Knobbert, en
werd tevens de steun en toeverlaat van zijn schoonmoeder Maria Duyst
(niet te verwarren met de Maria van Oude Delft 151), die jong verweduwd
raakte. Zij dreef de brouwerij De Ham op het Achterom. Bij haar dood
was zij een van de meest vermogende vrouwen van Delft, mede door haar
beleggingen in landerijen, waaronder boerderij De Ham aan de
Rotterdamseweg. Haar schoonzoon zou De Ham later erven en
verbouwen, inclusief het hek dat er nu nog staat. Paulus
van Beresteyn had ook verstand van geld en behoorde tot de eersten die
kapitaal belegden in de Oost-Indische Compagnie en die naast de meekrap
ook de kruidnagelen en andere specerijen ontdekte. Voor hij in 1593
zijn huis aan de Oude Delft kocht, woonde hij op de Burgwal in het huis
“De Roode Meebael”. Ook Van Beresteyn belegde zijn
winsten bij voorkeur in land. Zo verwierf hij onder meer het buiten
Ypenburg bij Rijswijk en goederen in Middelharnis. Laatste
wil Paulus van Beresteyn was erg gehecht aan
zijn huis. In zijn testament liet hij als zijn laatste wil vastleggen
dat hij hoopte dat het huis “altoos sal blijven
aen een van heurluyden kinderen ofte descendenten om by hen bewoont te
werden”. Inderdaad is het huis bijna een eeuw lang
door drie generaties Van Beresteyn bewoond gebleven. Eerst door zijn
zoon Cornelis (1586-1638) en zijn vrouw Cornelia Hofdijck (overleden in
1667) en vervolgens door zijn kleinzoon Zacharias van Beresteyn van
Hofdijck (1623-1679), heer van Middelharnis, en burgemeester van Delft
in de jaren 1677-1679. De handel was bij deze generaties
Van Beresteyn minder in zwang. Zij hadden echter wel een bijzondere
neus voor rijke huwelijkspartners. En verder deden zij wat aan het
stadsbestuur. Zacharias huwde pas op 51-jarige leeftijd,
maar koos toen wel de rijke weduwe Agneta Deutz. Deze vrouw uit een
rijke Amsterdamse koopmansfamilie woonde enkele huizen verder op de
gracht en was eerder getrouwd geweest met de VOC- bewindhebber Gerrit
Meerman. Waarschijnlijk trok Zacharias na het huwelijk bij haar in,
want in 1674 ging hij De Gulden Meebael verhuren. Zetbaas
van de Prins
Huurder werd jarenlang burgemeester Gerardus Putmans, voor aanvankelijk
voor f 630 per jaar, later f 900 per jaar. Putmans was een nieuwkomer
in de Delftse regentenkringen. Hij was na het einde van het
Stadhouderloze Tijdperk en de moord op de gebroeders De Witt door de
Prins als vertrouweling in het Delftse stadsbestuur geparachuteerd om
daar zijn belangen te behartigen. Dat heeft hem geen windeieren gelegd.
Vrijwel alle ambten wist hij te vergaren en hij werd in korte tijd een
rijk man. Om dat te tonen schafte hij zich al vrij snel het imponerende
buiten Sion bij Den Hoorn aan. Lompe
zoon
Even terug naar de feitelijk eigenaar: zowel Zacharias als zijn vrouw
hadden nogal wat te stellen met een onbehouwen zoon uit haar eerdere
huwelijk, Johan Meerman. Hij was inmiddels student, maar kon zijn
stiefvader niet luchten of zien en maakte ook zijn moeder het leven
zuur. Hij schold in het openbaar zijn moeder en stiefvader uit voor
rotte vis en zou volgens getuigenverklaringen wel ‘duysend
guldens willen geven aan ymand die een middel wist te vinden om de
Heere burgemeester Beresteyn van Hofdijck, sijne vrouwe moeder en hun
kind (zijn jongere halfbroertje, dat jong zou overlijden)
om hals te brengen’. Ook zou hij graag komen
kijken als zijn ‘vervloekte mama’ publiekelijk op
het schavot ‘wierd gegeselt’.
Keizersgracht
Na de dood van Zacharias in 1679 liepen de ruzies zo hoog op dat Agneta
haar handen geheel van hem aftrok en een procedure begon tot aan de
Hoge Raad om hem te onterven. Agneta Deutz was ondertussen
één van de rijkste weduwen van Holland. Ze hield
Delft voor gezien en betrok in Amsterdam haar ouderlijk huis
‘De Ster’ op de Keizersgracht en beraamde daar
plannen om met haar geld na haar dood het zogenoemde
‘Deutzenhofje’ aan de Prinsengracht te stichten
voor bejaarde dienstbodes.
In 1690 werden de twee huizen op de Oude Delft door de familie Van
Beresteyn van de hand gedaan. De Gulden Meebael voor f 20.000 en het
kleinere huis daarnaast, dat verhuurd werd aan postmeester Van Twent,
voor f 3500. Een reden voor Agneta Deutz om de huizen te verkopen, in
strijd met de wens van de oude Paulus van Beresteyn, waren de kosten
van de inmiddels noodzakelijke reparaties.
Kees van der Wiel
Nadere informatie over Oude Delft 137
| Pentekening
van B.V. v. d. Berch van de voormalige
huizen Oude Delft 137 en 139 eind 19e eeuw, naar een foto
uit 1879 uit de topografische atlas van het
Gemeentearchief Delft.
Bovenaanzicht op Oude Delft 137 vanuit het
Meisjeshuis aan de overzijde. Foto T. Kerklaan,
Gemeentearchief Delft. 1986
Achteraanzicht van Oude Delft 137 tijdens de bouw
van het stadskantoor. Foto Ton Kerklaan, Gemeentearchief
Delft, 1986.
De begane grond deels weggebroken voor een
doorgang naar het nieuwe Stadskantoor.
Burgemeester Putman, huurder van OD 137, kocht
de buitenplaats Sion.
Van Sion is de toegang nog herkenbaar.
Agneta Deutz, vermoedelijk geschilderd door
Luttichuys, met entourage door M. d’Hondecouter.
Schoorsteenstuk in de regentenkamer van
het Deutzenhofje.
|