Schoenmaker
De oudst bewaard gebleven koopakte van dit huis dateert van 1727. Het
huis werd toen door de erfgenamen van Nicolaes van Breda voor 1850
gulden verkocht aan opkoper Schalkius van der Hoogh, die in 1724 ook al
het buurpand ten noorden had opgekocht. In 1726 kocht hij ook het
hoekpand Oude Delft/Nieuwstraat om het een jaar later met aanzienlijke
winst door te verkopen. Zo had hij weer penningen paraat voor de
aanschaf van dit huis. Schalkius was houthandelaar. Zijn bedrijf lag
buiten de Ketelpoort. Waarschijnlijk was het pand aan de Oude Delft
door huurders bewoond, want Cornelia van Breda, die het huis verkocht,
woonde zelf in Nederhorst den Berg waar haar man Pieter Coenraad
predikant was. Ook Schalkius verhuurde het. In 1750 werd
het huis bewoond door de meester- schoenmaker Johannes van Rossen
(Rossum) en zijn vrouw Maria de Haas, met wie hij sinds 1746 was
getrouwd. Zij hadden een dochtertje, Cornelia Hendrina. Bovendien
woonde bij hen in Geertruy Berchem, “die sobertjes
van haer goet leeft en onvermogend is”, aldus het
register van de impost (een noodbelasting, die de belasting op
levensmiddelen moest vervangen). Na het overlijden van de weduwe van de
huisbaas in 1752 kon huurder Johannes van Rossum het huis kopen voor
slechts 950 gulden. Hij schonk het later aan zijn dochter Cornelia.
Toen zij in 1772 trouwde met Cornelis van der Lely, verkocht zij het
weer voor 1010 gulden. Nieuwe eigenaar werd Jacobus
Swaal, van wie wij verder weinig weten. Hij hield het pand acht jaar in
bezit tot hij het in 1780 voor 1750 gulden, dus met een aardige winst,
verkocht aan Jan Hendrik Koelmeijer. Wat die met het huis deed is
evenmin duidelijk. Langdurig
familiebezit
Omstreeks 1800 kwam het in handen van Ernst Koelmeijer, die getrouwd
was met Anna Snijders. Kennelijk had zij in de familie iemand die het
kon gebruiken, want ze verkopen het aan Catharina Snijders, de weduwe
van Joost Kasling (Kaseling). Zij overleed in 1816, 81 jaar oud. Ze
woonde toen in de Jacob Gerritsstraat. Het huis bleef in de familie.
Het werd eigendom van de gepensioneerde officier Salomon Brennwald, een
schoonzoon van Zwitserse komaf. Hij was getrouwd met Johanna Kasling en
woonde op de Markt. Mede-eigenaar werd Johan Laurens Happel, weduwnaar
van Gerarda Kasling. Later kwam het huis volledig op naam van Salomon
Brennwald te staan, zoals blijkt uit het kadaster van 1832. Toen
Salomon Brennwald en zijn vrouw in 1841 en 1842 kort na elkaar
overleden, kwam het huis op naam van de gepensioneerde luitenant
Salomon Johannes Brennwald. Waarschijnlijk is het sinds 1816 steeds
verhuurd geweest. Als de weduwe van de laatste Brennwald, Maria
Carolina Putto, sterft, komt het in 1900 voor het eerst weer in andere
handen. Stoffeerder
Bij de verkoop in 1900 werd het in de Delftsche Courant als volgt
beschreven:
‘Woonhuis bevattende: doorlopende gang, voorkamer
met stookplaats en kasten, achterkamer met bedstede en stookplaats,
open plaats met stenen schuurtje, keuken met kamer en zolder daarboven
en kelder, op de eerste verdieping: voorkamer met stookplaats,
achterkamer met dito, op de tweede verdieping: voorkamer met
stookplaats, achtervertrek en vliering, voorts waterleiding. Het huis
is verhuurd voor 5 gulden per week’.
Hendrica de Bruijn, de weduwe van Jan Waller, werd de nieuwe eigenaar.
Zij betaalde er 3000 gulden voor en deed het opnieuw in de verhuur.
Huurster was mej. H. Baer. Ook stoffeerder en behanger Adrianus Streng,
koper in 1907, verhuurde het weer, nu aan de kamerverhuurder H.C.
Koolschijn. Streng vertrok in 1917 naar Scheveningen en verkocht het
pand aan de buren, de firma J.Richter die haar zaak ernaast had, aan
Oude Delft 140. Richter verkocht het in 1922. Huurders waren intussen
J.A. de Ruiter en A.J.M. Lutz, die bode was op Rotterdam. Korte tijd
was het huis eigendom van de weduwe Johanna Harkink, die het in 1923
snel doorverkocht aan koffiehuishouder Antonius Hendrikus Konincks. Het
huis ging binnen die familie ook weer van hand tot hand. Huurder Lutz
mocht het nog steeds huren, zoals blijkt uit het adresboek van 1931.
Het pand werd eigendom van boterhandelaar Adrianus Konincks, en in 1953
van Cornelia Konincks. De bewoners bleven huurders. In 1949 de
Meterhersteller 1ste klas GEB H.M. de Koning, later de goudsmid J.J.
Lander en de radiomonteur L.A. Gubbi. Het huis is nog steeds een
woonhuis. |