Volgens de
gevelplaquette op het pand Oude Delft 147 zou Pieter van Foreest in
dit kleinste huisje van Delft gewoond hebben. Een mededeling die het
toeristisch goed doet. Maar volgens het Huizenprotocol - de
stedelijke eigendomsregistratie tussen ongeveer 1585 en 1800 - was
hij eigenaar van het aan de zuidzijde ernaast gelegen Oude Delft
145. Het kleine huisje boven de poort naar het voormalige klooster
St. Hieronymusdal was een huurhuisje van de stad, dat in elk geval
sinds de 17e eeuw een aanbouw is van het andere buurpand Oude Delft
149.
Van Foreest, afkomstig uit Alkmaar, was 37 jaar lang de door de
Vroedschap van Delft aangestelde stadsdokter. Hij werd bovendien
later lijfarts van Willem van Oranje. In de internationale
literatuur wordt hij wel de ‘Dutch Hippocrates’ genoemd, naar de
invloedrijke Griekse arts en filosoof. Hij promoveerde in het
Italiaanse Bologna en publiceerde minstens dertig wetenschappelijke
werken.
Zeven begrafenissen
Van Foreest kwam in 1558 naar Delft waar toen een ernstige
pestepidemie heerste. Via de Haagpoort ging hij naar de Oude Delft
– naar het huis, waarin nu het hoogheemraadschap Delfland is
gevestigd – en zag onderweg een en al narigheid. Zelf doet hij
daarvan verslag: “Voordat ik de Oude Kerk gepasseerd was en
bij het huis van Jan Jansz. de Huijter, een beroemd man en
familielid van mijn echtgenote, was aangekomen, kwam ik zeven
maal een lijkstoet tegen. Ik zag dat het kerkhof zo overvuld was
met lijken, dat dit opgehoogd was tot aan de muur die het
kerkhof omsluit”.
Het was een droevige en verwarrende tijd. Sommigen dachten dat
syfilis bescherming tegen de pest bood. De stad moest daardoor
hard optreden tegen seksuele uitwassen. Velen waren besmet. Van
Foreest ontwikkelde een pestpoeder bestaande uit twintig
ingrediënten. Nadat hij eerst een aderlating had toegepast, diende
hij de patiënten dit poeder toe. Ze gingen er hevig van zweten. Op
de pestbuilen en zweren legde hij gedurende drie dagen een pap van
uien en witte mosterd. Op deze wijze genas hij vele patiënten. Als
door een wonder werd hij zelf niet besmet. De ziekte sloeg in
Delft hard toe en maakte tussen de 5000 en 6500 slachtoffers, één
derde van de Delftse bevolking.
 |
 |
 |
Een anoniem portret van de
lijfarts van Willem van Oranje. |
Pieter van Foreest door de
beroemde graveur Hendrick Goltzius (collectie GAD) |
Observaties en
behandeling, een van de vele boeken door Van Foreest. |
Sluizen open
De oorzaak van de pest zocht Van Foreest mede in het stilstaande
water van de grachten. Hij haalde het stadsbestuur over om de
sluizen open te zetten en zo het water te verversen.
Hij legde zich ook toe op de behandeling van scheurbuik. Dat kwam
toen veel voor bij de arme bevolking, en trouwens ook bij
zeelieden, die tijdens hun lange reizen geen vers voedsel met
vitamine C kregen. De Delftse stadsdokter ontwikkelde een speciale
stroop voor deze ziekte die in grote hoeveelheden in het land werd
verkocht.
Van Foreest was een vroom mens die zichzelf beschouwde als een
werktuig van God. Hij was zeer kritisch over kwakzalverij en
schreef daar een boek tegen.
Een kamertje erbij
De betaling van Van Foreest door het stadsbestuur voor zijn
geneeskundige hulp liet overigens te wensen over. Hij kreeg een
jaargeld van 40 gulden! Daarom overwoog hij in 1575 naar zijn
geboortestad Alkmaar terug te keren. Alkmaar had hem een mooi
aanbod gedaan. Maar na zijn beklag werd zijn jaargeld verhoogd tot
70 gulden en kreeg hij nog enkele gunsten. Zo verhuurde de stad
hem “sijn leven lang gedurende een cleijn camerken staende
boven de poort van Sint Hieronymus convent”, het huidige
Oude Delft 147. Probleem is alleen dat het kamertje boven de poort
bouwkundig nu een uitbouw is van Oude Delft 149 en niet van Van
Foreest’s huis 145. Wellicht was er vroeger ooit een ander
kamertje. Het toeristische verhaal heeft dus wel wat haken en
ogen.
In 1583 kreeg Van Foreest nogmaals een salarisverhoging. Binnen de
Delftse gemeenschap bekleedden hij en zijn vrouw diverse functies.
Hij werd in 1574 “toesiender van het St. Aechthen Convent”. Hij
trad daardoor tevens op als de lijfarts van Willem van Oranje.
Lijkschouwing Willem van Oranje
In 1584 was hij een van de lijkschouwers, die de vermoorde prins
Willem van Oranje onderzochten. Zijn letterlijke verslag brengt
ons heel dicht bij deze ingrijpende gebeurtenis, meer dan 400 jaar
geleden:
“Meester Peeter Forestus ende Mr. Cornelis Busennius,
docteuren in de medicynen der stede van Delft, gevisiteert
hebbende het lichaam van syne excellentie, hebben verclaert, dat
den scheut is ingegaen, aen deslincke syde, drie wingheren
beneffens den tepel van de borste…”,
Vertaald in gewoon Nederlands gaat het als volgt:
“Wij ondertekenden hebben op verzoek van de Staten-Generaal
der Nederlanden, zijn lichaam onderzocht, en constateerden dat
een klein schot was ingeslagen en een flinke wond veroorzaakt
had in het linker gedeelte van de borstkas, vlak onder de tepel
en daarvan drie vingers verwijderd ter linkerzijde; dat de
vijfde rib, de long, het vlezige deel van het middenrif en het
spiergedeelte doorboord waren en dat tevens een niet gering
gedeelte van de maagingang was afgescheurd en dat als gevolg
hiervan een doorgang was ontstaan naar links, als het ware
grenzend aan de wervelkolkom tussen de zevende en de achtste
rib, waarbij beide ribben zwaar gekwetst waren, met twee
openingen vlak naast elkaar, de éne iets groter dan de andere”.
“Dat intussen de aderen, slagaderen en ook het merendeel der
belangrijke interne zenuwen door de schok waren open gereten, en
dat zich van hieruit de borstkas snel met bloed vulde. Korte
tijd hierna riep hij tot tweemaal toe met enkele woorden de naam
des Heren aan, alvorens dood ineen te zakken”. Enz.
In 1595, na 37 jaar trouwe dienst in Delft, nam hij afscheid en
ging terug naar Alkmaar. Het stadsbestuur liet hem gaan met een
simpel bedankje voor bewezen diensten. Van Foreest overleed in
1597.
Regenten en advocaten
Het huis van Van Foreest is vermoedelijk vlak na de stadsbrand in
1536 gebouwd. Wie er vóór hem woonde is nog onbekend. Hij verkocht
het aan Barnardt van Lodensteijn. Deze verhuurde het in 1600 aan
Guillaume Vermeij. Vervolgens werd Gerrit Wouterszoon van der
Velde de huurder en later de eigenaar.
Na hem kwam Nicolaes van der Mast (1585-1669), die er samen met
zijn vrouw Catarina van der Graaf (1588-1679) woonde. Nicolaes was
onder andere gecommitteerde college van de Admiraliteit op de Maze
en bovendien schepen. Na het overlijden van zijn vrouw werd het
huis in 1680 verkocht aan de advocaat Jan Bogaerd en diens
echtgenote Catarina van Ophoven.
Dominee met baronesse
Deze Catarina deed het huis in 1702 na het overleden van haar man
van de hand. Ze kreeg er 7400 gulden voor. De nieuwe eigenaresse
was Geertruid Graswinckel, weduwe van Mr. Reijer Reijerszoon van
der Burch. Ze was toen al 75 jaar en had een groot deel van haar
leven aan de Voorstraat gewoond, in de voormalige brouwerij de
Drie Ackren, eigendom van haar schoonvader. Maar dat grote pand
wilde ze kennelijk liever kwijt, want het werd in 1703 te koop
gezet. Haar laatste jaren, tot haar dood in 1708, sleet zij
vermoedelijk aan de Oude Delft. Zij was onder meer ‘moeder’ van de
Oude Mannen- en Vrouwenhuis.
Na haar dood bleef het huis enige generaties in handen van de
familie Van der Burch. Of ze er ook zelf woonden, is zeer de
vraag. Ze hadden ook nog een ander huis aan de Oude Delft. In
1750, toen Willem van der Burch de eigenaar was, bleek het te zijn
verhuurd aan de predikant Sebald Godfried Manger, die er met zijn
vrouw Baronesse Eva Justina van Schweinitz woonde. Zij hadden vier
kinderen en hielden er twee ‘meyden’ op na. Willem overleed, en
niet veel later, in 1754, ook zijn dochter Maria Catarina . Haar
erfgenamen verkochten het pand voor 4500 gulden aan de dominee.
Verschillende huisbazen
Sebald Manger overleed in 1795. Daarna zien we verschillende
eigenaren en huurders. Christiaan Sigismund Kreisig verhuurde het
aan dr W. van Greeven. Volgende eigenaren waren J.C.S. Blommaers,
notaris Leendert Cornelis van Staveren, commies ter
Stadssecretarie Jacob Johannes Molenbroek en Willem Karel van der
Mandele, advocaat en kassier, die reeds enkele panden in dit deel
van de Oude Delft bezat.
Uiteindelijk wordt het huis in 1903 verkocht door Sophie
Antoinette Kok, weduwe van de apotheker Josephus Anthonius
Straman. Zelf woonde zij op Oude Delft 159, dat zij overigens
tegelijkertijd verkocht.
Foto-atelier
Vanaf 1899 had de fotograaf Johan Frederik Stanislas Otto op Oude
Delft 145 zijn atelier. Aanvankelijk was hij huurder, maar in 1903
kocht zijn vader, de industrieel Johannes Franciskus Otto, het
pand en liet het opknappen. Hij verkocht het daarna door aan zijn
zoon. In 1906 deed deze zijn fotoatelier over aan de fotograaf
Charles Johannes Abraas, die er werkte tot 1916.
In 1917 kocht de N.V. Algemene Telephoon Maatschappij, voorheen
Ribbink van Bork en Co, het pand aan, had misschien grote plannen,
maar zag er van af. Al twee jaar later werd het overgedaan aan de
Gemeente Delft, die er het kantoor van de Gemeenteontvanger in
huisvestte. Tegenwoordig heeft het pand een bestemming als Bureau
Vluchtelingenhulp.
|
NB: Klik op de afbeeldingen voor een vergroting.


Van Foreest zag dat het Kerkhof bij de Oude Kerk
was opgehoogd om alle pestslachtoffers te
kunnen begraven.

Het huis rechts van het rechterpoortje was in de
16e eeuw eigendom van Pieter van Foreest.

Boven de poort een moderne plaquette van Pieter
van Foreest, gemaakt door de beeldhouwer Richard
de Vrijer. Van Foreest huurde de poortkamer.

Na de moord op Willem van Oranje heeft Van Foreest de
lijkschouwing verricht en het lichaam gebalsemd. Schilderij door
Christiaan. Jansz. van Bieselingen
(Coll. Museum Prinsenhof)

Het grafmonument van Willem van Oranje
in de Nieuwe Kerk in Delft

De familie Reijer Reijerszn Van der Burch met moeder Geertruyd
Graswinckel, die als weduwe op dit adres woonde. Geschilderd door
Cornelis de Man in 1670 (collectie Rijksmuseum). Reijer werkte als
commies bij het Generaliteits-magazijn dat op de achtergrond
zichtbaar is.

Fotograaf Johan Otto fotografeerde in 1903 een bijna
droge Oude Delft. De gracht liep leeg door een
overstroming in de Kethelpolder. (Collectie GAD)

Een historisch opname door fotograaf Abraas, van
de opgraving van de doodskist van Naundorff, 1904.
|