Rijk weeskind Maria Duyst van Voorhout
In 1620 kwam het in handen van Pieter Duyst van Voorhout. De familie
Duyst van Voorhout was een voornaam patriciërsgeslacht dat in de
loop der eeuwen in Delft tal van regentenfuncties heeft vervuld. Pieter
zelf was commissaris huwelijkse zaken, secretaris van de Weeskamer en
vader van het Meisjeshuis. Hij overleed in 1657 en vererfde het huis
aan zijn broer Johan Duyst van Voorhout.
Johan was maar liefst acht keer burgemeester, de laatste keer in 1652.
Hij was toen hij 70 jaar oud. In 1637 en 1643 werd hij ook
Gecommitteerde van de Hoog Mogende Heeren der Staten-Generaal. Toen hij
in 1660 overleed, kwam het huis in handen van het familielid mr.
Hendrick Janszoon. Ook deze Hendrick was een belangrijk magistraat in
Delft. Hij was onder meer schepen in 1672 en burgemeester in 1674. Zijn
vrouw Cornelia Doublet was de dochter van George Rataller Doublet, lid
van de Hoge Raad en bevriend met Constantijn Huijgens. Zij stierf in
1665.
De twee nog levende dochters van het gezin bleven als wees achter toen
ook hun vader in 1674 overleed. In 1684 stierf een van deze zusjes en
bleef de in 1662 geboren Maria Duyst van Voorhout, 22 jaar, als
enig erfgename achter. Zij zou zich ontpoppen als een grote weldoenster
voor het lot van de slimme talentrijke wezen die het moesten stellen
zonder familiekapitaal. Zij had dat in ruime mate. Op 92-jarige
leeftijd zou zij puissant rijk en zonder nageslacht overlijden.
Fonds voor wezen
Zij is twee keer getrouwd geweest. Op 19-jarige leeftijd ( in 1681)
huwde zij Dirck van Hoogeveen, veertigraad van de stad Leijden. Hij
overleed twee jaar later. Kort daarna trouwde ze opnieuw, met Frederik
Adriaan, Baron van Reede, Vrijheer van Renswoude. Het paar kreeg een
dochter, die slechts 14 maanden oud werd.
De baron van Reede was lid van de Ridderschap van Utrecht en
afgevaardigde naar de Staten-Generaal. Tot 1730 woonde het echtpaar in
Den Haag. Maria hield van het Haagse societyleven. Maar zij was niet de
gemakkelijkste, ook niet voor haar man, zoals Huijgens opmerkte: “dikwijls begon ze te querellen eer hij se ter deegh gekust had”. Ze was ook bevriend met Anthonie van Leeuwenhoek.
Vanaf 1730 woonde ze in Utrecht. Toen zij in 1754 stierf, bestemde zij
1,5 miljoen toenmalige guldens voor een fonds voor ‘onbemiddelde,
bekwame en verstandige wezen’ in Den Haag, Delft en Utrecht. Dit
fonds moest speciale opleidingsinstituten oprichten om hen kennis bij
te brengen en ze zo een kans te geven in de maatschappij. In Delft werd
hiervoor in 1759 een fraai pand gebouwd, de Fundatie van de Vrijvrouwe
van Renswoude, dat onderdak bood aan leerlingen die onderwijs en kost
en inwoning verkregen. (Zie ook Oude Delft 49.)
Waarschijnlijk heeft Maria alleen als kind op Oude Delft 151 gewoond.
In 1674 was Jacob Jacobszoon Thierens bewoner van het pand. Hij was
ontvanger der gemeene middelen over Delft en Delfland en overleed in
1708. Daarna kwam mr. Caspar Casparsz van Kinschot in het pand, dat
overigens nog eigendom was van Maria. Van Kinschot was gecommitteerde
in de Hollandse Rekenkamer en Hoofdingeland van Delfland. In 1749
treffen we de zusters Magdalena en Maria Conjart op dit adres. Zij
hielden er een Franse kostschool. In dat jaar verkocht Maria Duyst het
huis aan Maria van der Elst.
Empire-restyling
De nieuwe eigenaresse woonde, net als Maria Duyst, in het Utrechtse
Renswoude. Haar man was daar dominee, en niet van plan om naar Delft te
verhuizen. In 1755 verkochten de echtelieden het huis voor 4000 gulden
aan collega-predikant Jean Louis Maizonnet, van de Franse Gemeente
(Waalse kerk). Ruim zeventig jaar lang zou het in bezit van de familie
Maizonnet blijven. In deze periode is het ingrijpend verbouwd en
grotendeels aangepast in Empire stijl. De steeg naast het huis is in
het pand opgenomen en tot een lange gang verbouwd. De patio er achter
is later ook bij het pand getrokken, waardoor het een diepte van meer
dan 30 meter heeft gekregen.
In de negentiende eeuw werd het huis bewoond door notaris Hendrik van
Duyl en daarna door de chirurgijn en gemeenteraadslid Abraham Antonie
Küller. Hij was van Duitse afkomst. Bij zijn overlijden in 1899
liet hij het huis na aan zijn zoon Abraham, die gemeenteontvanger van
Delft was en op Oude Delft 117, naast de Kloksteeg woonde. Nummer 151
was op dat moment verhuurd aan notaris Eelman.
In 1902 werd het voor 8200 gulden verkocht aan de koopman Joseph
Dobbelman, die er ging wonen. Rond deze tijd werd de voorgevel
aangepast en het achterhuis van een verdieping voorzien.
In 1924 werd Albert van Tricht de nieuwe eigenaar en bewoner. De
eigenaren na hem hadden het pand alleen voor de verhuur.
Teloorgang en wederopstanding
Na de oorlog werd er een café-restaurant gevestigd: ‘le
Bourdon, vervolgens een kroeg ‘de Bourdon’ en tenslotte, in
1975, een discotheek. De twee ramen in de benedenverdieping werden
daarbij vervangen door een ‘grote etalageruit. Bij deze laatste
bestemming zijn alle scheidingswanden verwijderd en werd de
binnenplaats volledig volgebouwd.
Het uitgewoonde en verloederde pand kwam in de tachtiger jaren in
handen van de huidige bewoners, die na een grondige restauratie en
verbouwing het huis weer het cachet hebben gegeven dat past op deze
chique locatie in het hart van de Oude Delft.
Achter de tuin van het huis stond van 1928 tot 1987 een school op het
binnenterrein tussen de Phoenixstraat en de Oude Delft: de christelijke
Elout van Soeterwoudeschool, voordien Prins Willemschool genoemd. De
school werd in 1987 gesloopt om plaats te maken voor een parkeergarage
en binnentuin van het toenmalige stadskantoor. Een losstaand
bijgebouwtje van de school bleef echter behouden en is sindsdien
eigendom van de bewoners van Oude Delft 151. |