Dit
huis is omstreeks 1900 verbouwd en van een nieuwe gevel voorzien,
“in sobere traditionalistische vormen en met invloeden van de
nieuwe kunst”, volgens de officiële omschrijving als
gemeentelijk monument. Daarvoor was het een eeuw lang een apotheek.
Inwendig is de oude verdiepingsbalklaag met moer- en kinderbalken uit
de 16e eeuw nog aanwezig. De rechter tuinmuur achter het huis is nog
een restant van de middeleeuwse kapel van het Sint Hieronymusklooster.
Het pand heeft twee toegangsdeuren, omdat het tot het einde van de
twintigste eeuw als apart boven- en benedenhuis bewoond is.
Het perceel grenst tegenwoordig met zijn achtertuin aan het parkje op
de nieuwe parkeergarage aan de Phoenixstraat. Vroeger, vanaf 1929,
stond daar de Elout van Soeterwoudeschool. Kloosterresten Net als het hele
rijtje van Oude Delft 147 tot en met 161 heeft het erf waarop dit pand
staat ooit deel uitgemaakt van het Sint Hieronymusklooster dat hier in
het begin van de vijftiende eeuw werd gesticht. Achter de bebouwing aan
de Oude Delft lag de kapel van het klooster. Na de stadsbrand van 1536
moesten de kloostergebouwen opnieuw worden opgebouwd. Een deel van de
percelen is daarbij, uit geldgebrek, verkocht aan particulieren.
Het huidige Oude Delft 153 bestond destijds uit twee achter elkaar
gelegen woningen. In 1553 blijkt de voorste van die twee bewoond door
Gerrit Janszoon Snijder (kleermaker).
Het achterste huis grensde aan de zuidelijke muur van de kloosterkapel,
het voorste huis aan het koor van het klooster. In 1561 kreeg de
eigenaar van het voorste huis toestemming een afdak tegen het koor van
de kapel te maken, op voorwaarde dat hij alles weer zou afbreken als de
rector van het klooster dat wenste.
Vier jaar later eiste het klooster van de eigenaresse van het achterste
pand, Annegen Diric Bugge, ontruiming van haar bouwsels achter het koor
“op onze kerckmuyr”. Kort daarna verkocht zij het huisje
aan de eigenaar van het voorste huis, Andries Andrieszoon. Sindsdien is
er slechts sprake van één pand. Bij de heffing van de
tiende penning in 1561 bleken beide panden verhuurd, aan de dames
Gretgen Adriaans en Pietergen Berendrecht.
|
|
|
|
Braun en Hoogenberg.
Hieronymusklooster aan de
Oude Delft, 16e eeuw. |
Detail Kaart Figuratief. Links
van de brug is een poortje.
Derde van links OD 153. |
Situatie in 1832. |
Nu sluit OD 153 aan op de nieuwe
parkeergarage. |
Sloopvergunning voor kapel
In 1578 kreeg Cornelis Janszoon Pik een sloopvergunning voor de kapel
van het inmiddels opgeheven klooster. Daarin worden de zuidmuur en het
koor met zoveel woorden genoemd. De muur mocht slechts tot de onderkant
van de vensters worden afgebroken, zodat de rest nog bruikbaar bleef
voor Wouter de Wielmaker die op dat moment de sacristie (‘mette
trappen’) aan de westzijde van de kapel bewoonde. Die muur
bevindt zich nog steeds aan de noordzijde van de tuin van Oude Delft
153. Ook de trapopgang van de sacristie is nog zichtbaar. De andere
restanten van de kapel mochten benut worden door de buurtbewoners. Zo
gebruikte houthandelaar Pieter Joostenszoon van Ruyven (van 157) een
deel van het karkas voor zijn houtopslag en had de stadsklok- en
geschutsgieter, mr Hendrick van Trier, er zijn werkplaats.
Aan het einde van de zestiende eeuw werd het, verenigde, pand eigendom
van ene Gerrit Leeuw. Zijn erfgenamen verhuurden dit huis met vier
stookplaatsen in 1600 aan Otto Hoijinck.
Heer van Haringkarspel, Calversdijk, Dijxhoorn, Uitjeshoorn en Sybelhuijsen
In de zeventiende eeuw was het huis eigendom van de magistraat Jacob
Huijgenszoon, Heer van Haringkarspel, Calversdijk, Dijxhoorn,
Uitjeshoorn en Sybelhuijsen, kortweg ook wel Jacob van der Dussen
genoemd. Hij was verschillende keren burgemeester van Delft, schepen en
thesaurier. In 1615 werd hij, waarschijnlijk dankzij de nodige
penningen, Heer van Haringkarspel enzovoorts. Hij overleed in 1622.
Zijn weduwe, Sophia van Santen, had echter nog lang plezier van het
huis.
Na 1650 vererfde zij het aan haar nichtje Machteld van Santen, die de
weduwe was van Barnaert Lodensteijn. Zodoende komt het huis
omstreeks 1674 in handen van hun dochter Maria Lodensteijn, van wie het
vermogen bij het familiegeld in dat jaar op ongeveer 2400 gulden werd
geschat. Dat was nog altijd tien keer het gemiddelde jaarinkomen van
een arbeider in die tijd, maar hier op de gracht was dat te midden van
de rijke regentenfamilies echter maar een zeer karig spaarcentje.
Het kwam ongeveer overeen met de waarde van het huis, dat niet veel
later, in 1685, door haar enige erfgename Constantia Hove voor 2800
gulden werd verkocht aan Arent ’s Gravesande.
Zijn erfgenamen zouden het in 1706 overigens voor ruim zesduizend
gulden verkopen aan Ewout Egmont, waarvan deze maar eenderde contant
kon betalen. De verdubbeling in prijs in twintig jaar duidt op een
forse opknapbeurt of uitbreiding in die periode.
Nog meer dames van stand
Na het overlijden van Ewout kochten de dames Cornelia van der Goes en
Anna Cornelia Spiering in 1721 het pand. De dames waren nichtjes. In
1750 bewoonden zij het huis met ‘twee meisjes’. Als in 1738
Anna overlijdt, wordt de inmiddels als Jonkvrouwe aangesproken Cornelia
officieel eigenares van het gehele pand.
Haar erfgenamen verkochten het huis in 1755 aan Bartholomeus Verbrugge.
De overeenkomst werd getekend door mr. Adriaan Corneliszoon van der
Goes, secretaris en penningmeester van Delft, procuratie hebbende van
zijn vader mr. Cornelis van der Goes, burgemeester en lid van de Raad
van Staten der Verenigde Nederlanden. De Van der Goesen mochten gezien
worden. Hetzelfde gold overigens voor de familie Verbrugge die in 1776
op haar beurt het huis weer terugverkoopt aan een andere mejuffrouw Van
der Goes: Maria Adriana. Zij was overigens de laatste Van der Goes die
het huis bewoonde.
In 1792 kocht Nicolaas van der Mandele het. Hij was toen net getrouwd
met Elisabeth Beunje. Zijn familie moest het nog gaan maken, maar in de
negentiende eeuw zouden de Van der Mandele’s in het bank- en
bedrijfsleven van Delft en Rotterdam een voorname rol gaan spelen (zie
ook Oude Delft 137-139).
Apotheek
In 1805 verkocht Van der Mandele het huis aan Johannes van Kuijk, die
er een apotheek begon. Een eeuw lang zouden de huizen Oude Delft 153 en
155 vervolgens in dezelfde handen van diverse apothekers blijven. Beide
panden werden op de begane grond onderling verbonden. Tot 1905 was de
apotheek gevestigd in het pand 153, daarna tot 1971 in Oude Delft 155.
Punsch en slemp
Op 16 maart 1849 adverteerde Van Kuyk in de Delftsche Courant dat hij
zijn apotheek per 1 april overdeed aan de heer D.J. Cockuyt. Deze
Diederic Cockuijt adverteerde op zijn beurt dat hij in de
apothekerswinkel tevens een handel in drogisterijartikelen en verfwaren
wilde beginnen. Ook hij gebruikte beide panden 153 en 155.
Al na vier jaar deed hij de zaak over aan Petrus Paling. Deze overleed
echter een jaar later, op 44-jarige leeftijd. Zijn weduwe hield het
bedrijf vervolgens enkele jaren draaiende met ‘provisors’.
Met Sinterklaas 1856 had zij, in een advertentie in de Delftsche
Courant, “de eer hare begunstigers en stadgenoten te berigten,
dat zij weder ruim voorzien is van puike roode en witte aalbessenwijn,
benevens syroop van punsch, slemp en limonade- syroop etcetera.”
In 1861 deed mevrouw Paling haar apotheek over aan Arnold Lodewijk
Oversluijs, die overigens volgens het adresboek van 1857 op dat moment
reeds in het pand Oude Delft 153 woonde, en daar ook een kamer
verhuurde aan de student V.A.L. van Lawick. Na de koop nam hij direct
aannemer De Ronde in de arm om de zaak op te knappen.
Photografisch etablissement
Als apotheker experimenteerde Oversluijs met de nieuwe, opkomende
fotografie. In 1864 adverteerde hij dat hij een ‘Photografisch
Etablissement” had, waar Delftenaren zich konden laten
portretteren. Hij moet een niet onverdienstelijk fotograaf geweest
zijn, want in 1869 ontving hij, blijkens berichten uit de Delftsche
Courant, een bronzen medaille op een fototentoonstelling in Groningen.
Een jaar later liet de krant zijn lezers weten dat hij de Koningin een
portret van haar zoon Prins Alexander had aangeboden en daarvoor een
dankbetuiging had ontvangen.
Nieuwe gevel
Na de verkoop van Oude Delft 153 aan Pieter Boer in 1905 werd het huis
grondig gemoderniseerd. Er kwam onder meer een nieuwe gevel. Pieter
Boer was elektricien en vestigde in dit pand een installatiebureau.
Vervolgens kwam het in handen van de N.V. Fries-Groningse
Hypotheekbank, die het splitste in een boven- en benedenhuis. Deze
woningen werden gedurende een groot deel van de twintigste eeuw apart
verhuurd. Na de verkoop aan de familie J.A. van der Leeuw, wordt het
huis weer als een geheel bewoond. De deur naar de bovenverdieping is nu
afgesloten; uiterlijk heeft het huis echter nog steeds twee
toegangsdeuren.
Vanaf 1997 werd het huis twee decennia bewoond door de volgende
generatie Van der Leeuw, die het uiteindelijk verkocht aan de huidige
bewoners, die het grondig hebben gemoderniseerd.
|
|
De Bourdon uit 1570 in de toren van de Oude kerk, gegoten door Hendrick van Trier. Hij werkte in de voormalige Hieronymuskapel. |
De
klok van het stadhuis, ook gegoten door Van Trier. Adrianus van Oosten
maakte deze foto in 1943, voordat de Duitsers de klok meenamen en
omsmolten. (Collectie Gemeentearchief) |
|
In 1906 liet Pieter Boer de gevel moderniseren.
Hij had in dit pand een installatiebedrijf.
Uitzicht op achtergevels van de Oude Delft en op de
Oude Jan. Waar nu de Phoenixparkeergarage is,
stond vanaf 1929 de Elout van Soeterwoudeschool.
(Collectie Gemeentearchief)
Nu een gezellige tuin, vroeger kloosterterrein.
Achter deze tuin lag zeventig jaar lang de Elout
van Soeterwoudeschool.
De tuinmuur is een restant van de 15e eeuwse Hieronymuskapel, die hier stond.
Ook de trapopgang naar de sacristie is nog zichtbaar.
|