Het
huis met de vier vazen is wel vaker het huis met de drie vazen genoemd,
omdat vanaf de straat drie vazen op het fronton zichtbaar zijn. Hoog op
de steile sporenkap staat echter nog een vierde vaas, die alleen te
zien is vanaf de overkant van de gracht.
Het huis is een van de weinige voorbeelden van de classicistische
bouwstijl in Delft, die halverwege de 17e eeuw in de mode was. De stijl
is herkenbaar aan de vruchtenguirlandes en de zware zandstenen
kroonlijst. Aan dit opvallende uiterlijk moet vermoedelijk een speciale
architect te pas zijn gekomen, wat in die tijd lang niet voor elk huis
gebruikelijk was. Een van de mogelijke gegadigden voor dit ontwerp is
Pieter Post, een bekend classicistisch architect, die in Delft in 1660
het kruithuis aan de Schie heeft gebouwd. In 1640 was hij als beginnend
architect betrokken was bij de bouw van het Mauritshuis in Den Haag,
ontworpen door zijn leermeester Jacob van Campen. In de driehoekige
bekroning van de gevel is een fraai ovaalvormig venstertje aanwezig,
een oeil de boeuf (ossenoog), waaruit op hoogtijdagen de vlaggenmast
naar buiten kan worden gestoken. Bouwheer
Of het pand halverwege de 17e eeuw geheel nieuw gebouwd is, of dat er
sprake is van een vernieuwing van het uiterlijk van een bestaand huis
is ook niet duidelijk.
In 1643 werd het huis, samen met een daarachter gelegen pand, voor het
aanzienlijke bedrag van 9200 gulden verkocht door de arts Johan
Blanckendael aan de regent Robbrecht Dircksz van Schilperoort. Het huis
erachter werd toen gehuurd door dominee Dionysius Sprankhuysen. Vijf
jaar eerder waren beide panden nog verkocht aan een andere medicus,
Michael Eversdijk. Deze betaalde toen 4650 gulden voor het huis aan de
straat, en met het huis erachter samen 5900 gulden. Kort daarop werd
het opnieuw verkocht, toen Eversdijk in 1640 naar Amsterdam ging.
De nieuwe eigenaar was sijdelaekencoper Joris d’Acquet, die
gehuwd was met de predikantsdochter Emmerantia van der Linden. De kans
dat hij de opdrachtgever is geweest voor het nieuwe huis, is groot.
Helaas heeft hij er nooit plezier van gehad, want hij stierf al in het
jaar waarin hij het huis kocht. Zijn weduwe trouwde een jaar later met
de bovengenoemde arts Blanckendael.
Hieronymusklooster
Het
huis staat op het terrein dat oorspronkelijk toebehoorde aan het
voormalige klooster Sint Hieronymusdal, dat in 1403 op die hoogte aan
de Oude Delft was gesticht. Dat kloosterterrein wordt heden ten dage
nog gemarkeerd door de twee poortjes naast de huizen Oude Delft 147 en
159. Ze gaven ooit toegang tot de kapel en andere gebouwen van het
klooster, die achter de bebouwing van de Oude Delft lagen. De huizen
langs de gracht deden voor een deel dienst als woonhuizen voor de abt
en andere kloosterlingen van dit intellectuelenklooster. Het hield zich
vooral bezig met onderwijs en boekenproductie.
 |
 |
 |
Op
deze uitsnede uit de Kaart Figuratief zijn de twee poortjes te zien,
die naar het klooster achter Oude Delft 157 leidden. Bij het ene staat
‘16’ (net rechts van het Gemeenlandshuis), de
andere poort bevindt zich juist links van de brug naar de Nieuwstraat.
Oude Delft 157 is het tweede huis rechts van het poortje bij nummer 16,
hier nog met traditionele trapgevel. Erachter staan kleine huisjes, die
ooit bij het klooster hoorden. |
Twee poorten aan de Oude Delft
(bij de huisnummers 147 en 161) gaven toegang tot het in de 13e eeuw gestichte klooster. |
Bij de stadsbrand van 1536 liep het klooster grote schade op, waar het
zich financieel moeilijk van wist te herstellen. Van de kapel en de
huizen langs de gracht zijn na de brand wel een deel van de muren
overeind blijven staan, zo bleek bij opgravingen voor de nieuwbouw van
het Hoogheemraadschap Delfland in 1988. Na de brand is het klooster in
bescheidener vorm herbouwd en zijn er al enkele van de woonhuizen aan
de gracht wegens geldzorgen verkocht.
Met de Reformatie in 1572 werd het gehele kloosterbezit onteigend,
waarna de verschillende panden in de loop der jaren door de overheid
zijn verkocht.
Bourdonklok
Zo kocht de houthandelaar Pieter Joostenszoon van Ruijven in 1586 van
de stad het huis dat op de plek stond van het huidige Oude Delft 157,
voor 1500 gulden. Waarschijnlijk huurde hij het pand al sinds de
opheffing van het klooster, want in 1575 werd hij al door de
burgemeesters gesommeerd om een timmerage achter het huis af te breken
die hij daar zonder toestemming van het stadsbestuur had gebouwd.
Uiteindelijk werd dat bouwsel gedoogd, mits hij jaarlijks een
vergoeding van zes pond voor het gebruik van de stadsgrond zou betalen,
aldus het ‘memoriaelboeck’ van de burgemeesters.
Bij de aankoop van het huis moest hij het alsnog afbreken, maar kreeg
wel het recht om een gedeelte van de kapel schuin achter zijn huis te
gebruiken voor houtopslag. De kapel moest hij delen met geschutsgieter
en klokkengieter Hendrik van Trier, die er ook een werkplaats had. Van
Trier goot hier niet alleen kanonnen voor de Tachtigjarige Oorlog, maar
ook de beroemde Bourdonklok voor de Oude Kerk.
Lijk in huis Van Ruijven was getrouwd met
Catharina Schinkel, de dochter van drukker Herman Schinkel, die werd
onthoofd met het zwaard op het schavot op de Markt vanwege het drukken
van ketterse geschriften. Zij hebben dit huis
bewoond tot de dood van Pieter in 1627. Van Ruijven was ook
stadsbestuurder maar werd in 1618 door Prins Maurits uit zijn ambt
gezet, omdat hij in de godsdiensttwisten een aanhanger was van de
vrijzinnige Remonstranten. In 1621 ontstond een pijnlijke situatie toen
in zijn huis de Remonstrantse predikant Speenhovius uit Utrecht
overleed, die hier kennelijk verboden godsdienstbijeenkomsten hield.
Het leverde hem een boete op van 500 gulden. Na zijn dood erfde zijn
zoon Harmen van Ruijven het huis. Deze Harmen was een vermogend man,
die zelf aan de Voorstraat woonde. Aan wie hij het huis verhuurd heeft,
voor hij het in 1638 aan de eerder genoemde dokter Eversdijck verkocht, is niet bekend. |


Oude Delft 157 zoals de beeldend kunstenaar Victor Muller het ziet.

Het Hieronymusklooster op de kaart van
Braun en Hoogenberg uit het midden van de 16e eeuw.

Oude Delft 141-169, ca. 1560.
|
Snijles
In 1722 erfde Salomons kleindochter Maria Gribius het huis. Zij was de
vrouw van arts en regent Abraham van Bleyswijck. Hij is de doctor
anatomicus op de snijles die Thomas van der Wilt schilderde in opdracht
van het chirurgijnsgilde en dat nu in Museum Het Prinsenhof hangt.
Abraham was verder ook schepen, burgemeester en bevelhebber van de VOC.
Hij kocht in 1731 het buurhuis Oude Delft 155 erbij. Toen Abraham in
1761 overleed, erfde zijn zoon mr. Pieter van Bleijswijck, de
raadspensionaris van Holland uit de jaren 1772-1787 de beide
huizen. Deze had echter weinig interesse in het huizenbezit in Delft en
verkocht het twee jaar later voor 11.750 gulden aan de arts dr. Willem
van der Lely.

Boven een deur in Oude Delft 157 is deze kleurige schildering uit 1766
te zien. De drie heren symboliseren de handel. Deze voorstelling moet
aangebracht zijn toen de arts en burgemeester dr. Willem van der Lely
eigenaar was. (Foto Gemeentearchief) |
Wapenliefhebbers
Behalve medicus en stadsbestuurder -- hij werd vier maal burgemeester
-- was Willem van der Lely een enthousiast genealoog die de stambomen
van veel Delftse magistratenfamilies heeft uitgezocht en te boek
gesteld, inclusief alle familiewapens. Na de dood van Willem en zijn
vrouw heeft Pieter van Petten kort in het pand gewoond.
In 1776 kwamen Oude Delft 155 en 157 samen voor 16.000 gulden in handen
van mr. Adriaen van der Lely. Adriaen was geen rechtstreekse
afstammeling van Willem, maar verre familie. Hij was rentmeester van de
Fundatie van Renswoude. Zijn naam staat ook vermeld op een wapenschild
in de regentenkamer van het voormalige Sint Barbaraklooster, nu
bestuurskamer van Sociëteit Alcuin, en destijds het
stadsweeshuis. Verder was hij één van de
oprichters van de Oranjegezinde sociëteit
‘Standvastigheid’.
In 1802 deed hij de beide huizen over aan zijn zoon, jhr mr. Jacob van
der Lely van Oudewater, maar waarschijnlijk bleef Adriaen wonen in het
pand Oude Delft 155. Zijn zoon Jacob was onder meer secretaris van de
Raad van Adel en Commissaris Vorstelijke Grafkelder en Tombe te Delft.
In 1809 verkocht hij het huis 157 voor slechts 4500 gulden aan Bernhard
Waltman uit Amsterdam. Deze verhuurde het aan de arts Bartholomeus van
den Bogaert.
 |
 |
Oude Delft 141-169, ca. 1808. |
De situatie in 1988, vlak voor de nieuwbouw van het Hoogheemraadschap. |
Tuinenroof
In 1818 werd chirurgijn Paulus Soek de nieuwe eigenaar. Hij betaalde
4700 gulden voor het pand. Soek woonde zelf op Oude Delft 141 en zijn
droom was een imposante tuin. Daarvoor kocht hij successievelijk bijna
alle panden tot nummer 161 op om ze na annexatie van de tuin weer in de
verkoop te doen. Zoiets was eigenlijk alleen mogelijk dankzij de
rampzalig slechte huizenmarkt sinds de Franse Tijd.
In 1821 werd het huis 157, met ingekort erf, voor 5000 gulden
doorverkocht aan jhr Ada Gerardus Pompe van Meerdervoort, directeur van
het Postkantoor en lid van de Ridderschap van Holland.
De volgende eigenaar werd in 1836 de gemeentesecretaris Petrus Jacobus
van der Colff van Hoogeveen. Ook toen kostte het nog 5000 gulden. In
1882 was de prijs al opgelopen tot 16.600 gulden. Koper was toen
Cornelis van der Mandele. Het huis was toen inmiddels echter uitgebreid
met een achterhuis dat doorliep achter de panden 155 en 159. Van der
Mandele was kassier en handelaar in effecten en kwam uit een familie
van invloedrijke bankiers en industriëlen in de tweede helft
van de negentiende eeuw. Hij was getrouwd met Adriana Maria van
Meerten, ook uit een familie met veel industrieel kapitaal. De bank
waarin dat familiekapitaal zat, beleeefde in 1907 een dramatisch
faillissement. Haar man was reeds in 1895 op 53-jarige leeftijd
overleden. Hun enige dochter, Dina, was toen 19 jaar oud. In verband
met haar belangen werd daarom de hele inboedel beschreven. Er stond
onder meer een pianino in de tuinkamer. Het huis had toen ook nog een
kelder, die er vandaag de dag niet meer is.
Na de dood van haar man verhuisde de weduwe naar Den Haag. Het huis op
de Oude Delft verhuurde zij aan een Leendert Abraham Bybau, ook weer
een gemeentesecretaris. In de nasleep van het familiefaillissement
moest ook het huis aan de Oude Delft onder de hamer. Het werd toen in
1907 gekocht door mr. Rudolph van Stolk, directeur van de Lijm- en
Gelatinefabriek op de Rotterdamseweg, onderdeel van het Van
Markenconcern. Deze fabriek is inmiddels in 2004 gesloten. Hij kocht
tevens het er naast gelegen huis Oude Delft 159. |

Arts en regent Abraham van Bleyswijck is op dit schilderij
de doctor anatomicus van de snijles.
|
Hospita met hond
In 1924 werd het huis eigendom van de hoogleraar jhr prof. dr. Gerhard
Joan Elias. Hij betaalde er 24.000 gulden voor. Elias stamde uit een
bekend Amsterdams burgemeestersgeslacht. Hij overleed in 1951. Zijn
weduwe, de van oorsprong Berlijnse Viktoria Schloss, exploiteerde er
sindsdien bijna 25 jaar een bekende
“studentenkast”. Daarin bood ze onderdak aan 13
studenten. Vele studenten uit die tijd kunnen nog bijzondere
herinneringen ophalen uit de tijd dat ze bij mevrouw Elias een kamer
huurden.
Bij haar overlijden vermaakte zij twee 17e eeuwse portretten aan Museum
Het Prinsenhof. Deze twee pendanten hangen nu in de trouwzaal van het
stadhuis. Haar man was er altijd vanuit gegaan dat het zijn illustere
voorouders waren die thuis aan de muur hingen. Onderzoek heeft echter
uitgewezen het de huwelijksportretten zijn van Banning Cocq en zijn
vrouw Maria Overlander, dezelfde man die centraal staat op de
Nachtwacht van Rembrandt. De vader van Elias, die zich als
belastingontvanger wat miskend voelde, had ze in 1875 op een veiling op
de kop getikt om er zijn familietrots mee op te vijzelen en had de
geportretteerden van de naam van een 17e eeuwse burgemeester Elias en
diens vrouw voorzien.
 |
 |
De portretten van de vermeende illustere voorouders van prof. Elias. |
In 1975 is het huis gesplitst verkocht. Het achterhuis werd
aanvankelijk architectenbureau en verbonden met het pand Oude Delft
159. Het voorhuis Oude Delft 157 werd een notariskantoor. In 2002 werd
Oude Delft 157 opnieuw woonhuis en gekocht door de huidige eigenaar. |

Prof. dr. G.J.Elias

De Tijd, 24 februari 1924
|