Het
huis dat thans op deze plek staat is na de Tweede Wereldoorlog zodanig
‘gerestaureerd’ dat het in feite nieuw is gebouwd
met in de gevel enkele uiterlijke kenmerken van de eerdere bebouwing.
Het huis hoorde ooit tot de bezittingen van het St Agathaklooster. Het
was een geheel met het buurpand aan de noordkant, nu nummer 175. Dat
noordelijke pand had vroeger een eigen ingang aan de Oude Delft.
Tegenwoordig is de voordeur te vinden in de poort, die naar het
Agathaplein gaat. Naar achteren liep het ver door in de bebouwing van
het huidige museum Nusantara. Na de kloostertijd is het lange tijd in
bezit van de stad geweest, zoals de laatste halve eeuw opnieuw het
geval is. Adel
Uiteraard was deze plek in de stad tegenover de Oude Kerk reeds vroeg
bewoond. In de 14e eeuw woonden hier Jan van IJselsteijn en zijn vrouw
Fije van Alkemade. Jan was een nazaat van Gijsbrecht van Amstel, Heer
van IJselsteijn. Hij verkocht zijn huis in 1404 aan de zusters van Sint
Aagten, via een tussenpersoon, Jan Willem Moersz, maar hij bedong
daarbij dat hij en zijn vrouw er tot hun dood mochten blijven wonen.
Jan overleed in 1418 en zijn tweede vrouw Lijsbeth van Cranenburch in
1448. Vanaf dat moment werd het volledig eigendom van het convent, maar
het stond in feite buiten het besloten kloosterterrein.Tijdens de
Reformatie werd het bezit van het klooster in 1577 onteigend door de
Staten van Holland, die het vervolgens overdroegen aan de stad Delft.
De voormalige zusters van het klooster, doorgaans van zeer goede
familie, werden niet zomaar op straat gezet. Zij kregen toestemming tot
hun dood in het voormalige klooster te blijven wonen, in het zuidelijke
deel van het Prinsenhof complex, waar nu Nusantara is gevestigd.
 |
 |
 |
Ook
op de Kaart Figuratief loopt Oude Delft 173 helemaal door in de
gebouwen aan wat nu het Agathaplein is (en toen tuin was) |
Kadaster 1832: hier is
Oude Delft 173 onderdeel van het Prinsenhofcomplex. |
In 2004 samen met 175
een gebouw. |
Prinsessen van Portugal
In 1629 verhuisde de laatste zuster, Anna van Nassau van Merwe, een ver
familielid van Willem van Oranje, naar een ander pand, waar ze in 1640
op honderdjarige leeftijd overleed. Zij moest plaats maken voor de
ongehuwde Prinsessen van Portugal die hier woonden tot de laatste
overleed.De ‘Princessen’ waren de dochters van
Emilia van Nassau, dochter van Willem van Oranje, en de
katholieke Emanuel van Portugal, zoon van een Portugese troonpretendent
zonder geld. (Zie ook Oude Delft 167). Zij
moesten voortdurend familie om steun vragen. Emanuel verhuisde
uiteindelijk met twee zonen naar Brussel en Emilia met haar dochters
naar Genève. Daar overleed zij in 1629. Van haar zes
dochters bleef er een in Zwitserland. De andere vijf, allen
‘Prinsessen van Portugal’, te weten, Emilia Louise,
Anna Louise, Juliana Catharine, Eleonore Mauritia en Sabina Delphica,
kwamen vervolgens met een moeizame reis via Le Havre naar Nederland en
vroegen aan de Staten Generaal “met het oog op hun huidige
deplorabele situatie om het pensioen van 2500 gulden dat hun moeder tot
haar dood genoot, te mogen behouden”. Dat verzoek werd in
beraad gehouden. Maar ze kregen in ieder geval huisvesting aangeboden
in Delft, vlakbij het Prinsenhof van hun grootvader. Eleonora Mauritia
was de enige van het groepje die nog trouwde: in 1647 met George
Frederik van Nassau-Siegen. Juliana Catharine stierf als laatste, in
1680. Charitaathuis
In 1597 richtte de overheid van Delft bij resolutie een “Camer
van Charitaten” op “tot nader
opsicht en versorginge van de waere armen”. Deze
kamer werd gevestigd in het St. Agathaklooster met een ingang aan de
Oude Delft. Het gaat waarschijnlijk om de plaats waar thans de huizen
Oude Delft 173 en 175 staan. In 1614 werd de Charitaatkamer
verplaatst naar een ander deel van het voormalige klooster, met een
ingang aan de Schoolstraat.Wat de stad in de 17de eeuw en in het begin
van de 18de eeuw heeft gedaan met het complex waarop thans de huizen
Oude Delft 173 en 175 staan is onduidelijk. Wel vermeld Van Bleyswijck
in zijn geschiedenis van Delft, dat deze panden de prinsessen van
Portugal huisvestten en de beide predikanten van de Franse Gemeente
(Waalse Kerk). Deze hebben waarschijnlijk gewoond in het perceel Oude
Delft 175, dichtbij de kerk. Deftige
dames In 1738 werd het charitaathuis als
zodanig in een transactie met de Kamer van Charitate opgeheven en
werden het huis en de achtergebouwen simpelweg verhuurd, onder meer aan
ene juffrouw Lidia van Dam, aan E.W.Mannicks, aan de weduwe van Baerle,
aan dominee Tiquet en aan Willem van Willemsdorp. In 1752 kwam hier
Susanna Teding van Berkhout te wonen, de dochter van de de bekende
regent Mr. Pieter Teding van Berkhout. Na de dood van
Suzanna werd het deel van het huis, dat ongeveer samenvalt met het
huidige Oude Delft 173, in 1767 door de stad verkocht aan Carel van
Diest. Mr. Willem Hendrik Teding van Berkhout regelde als veertigraad
en havenmeester van de stad deze verkoop van het stadseigendom. Carel
en zijn vrouw bewoonden het huis tot 1794. Hun kinderen, die in
Rotterdam woonden, verhuurden het vervolgens. Hoge
militairen Van 1794 tot 1809 vinden we hier
vice-admiraal Meurer. Meurer werd in 1797 bij de zeeslag met de Engelse
vloot bij Camperduin gevangen genomen. Twee jaar later, na de mislukte
Engels-Russische inval in Noord-Holland, werd hij
‘uitgeruild’ als krijgsgevangene tegen vrije
aftocht van de Engelse troepen. De gebouwen achter, aan
het Agathaplein, die eigendom van de stad waren gebleven, werden in
deze tijd een militaire kazerne. Het huis voor aan de straat werd na
het vertrek van de vice-admiraal tot 1818 verhuurd aan de Krijgsraad
van de Schutterij.In 1818 werd het pand verkocht aan plateelbakker
Jacobus van Putten, die destijds heel veel huizen in Delft bezat en
zijn bedrijf had in de Drie Klokken op de Korte Geer. Op die plek is nu
nog het kantongerecht gehuisvest. Wellicht heeft hij zelf ook aan de
Oude Delft gewoond, maar toen hij in 1854 overleed was het huis
verhuurd aan de arts Jan Soutendam, die sinds 1827 een grote
armenpraktijk in Delft had. Zijn zoon zou de eerste stadsarchivaris van
Delft worden. Hendrik de Veer
Van 1848 tot 1860 een nieuwe huurder: Jacob Cornelis Verheije van
Sonsbeek, 2e luitenant bij de artillerie. Hij was getrouwd met Adriana
Diederika van Frankenberg en Proschlitz en had een voornaam huis
nodig.Na hem komt de predikant Hendrik de Veer, die in 1864 ook de
eerste directeur van de Delftse Hogere Burger School zou worden. Hij
bleef dat tot 1871, en stapte toen over naar een heel andere functie:
hoofdredacteur van de landelijke krant Nieuws van den Dag, die nog lang
heeft bestaan maar ten slotte is opgegaan in de Telegraaf. De Veer
verwierf ook bekendheid als schrijver. Vanwege zijn benoeming vertrok
hij naar Amsterdam, waar het Nieuws van den Dag werd gemaakt.
Dodelijke baksteen
Aan de Oude Delft verschijnen dan een kapitein der infanterie,
Philippus Constantijn Evers, een koopman, Hendrik Kleijn van Willigen,
en weer een kolonel der infanterie, Clement Boudewijn van der Breggen.
Hendrik Kleijn van Willigen kwam ongelukkig aan zijn einde toen hij
voor zijn huis getroffen werd door een baksteen die van de Oude Kerk
afwoei. Samen met zijn broer Pieter was hij de oprichter van de Boek-
en Handelsdrukkerij De Delftsche Post.Al deze bewoners waren huurders
van wisselende huiseigenaren die het huis vanuit de verte bestierden.
 |
 |
 |
In Delftsche Couranten van 1870 tot 1900
adverteert Gräfe voor zijn fotografisch atelier en drukkerij,
voor zijn stoommachines, en om mee te delen dat hij zijn schoonzuster
als ‘fotografiste’ heeft ontslagen. |
Fotografisch
Atelier
Van 1888 tot 1898 was in dit pand het fotografisch atelier gevestigd
van Frederik Christiaan Philip Gräfe, fotograaf en boek- en
steendrukker. Hij had het huis gekocht. Gräfe begon
aanvankelijk als geweermaker in de smidswerkplaats aan de Zuiderstraat.
Via de fotografe Emma Kirchner, een zus van zijn eerste echtgenote,
ging hij zich richten op de fotografie en druktechniek.
In 1871 begon hij een fotoatelier dat hij uitbouwde tot drukkerij. In
1880 wist hij de titel van hoffotograaf te verwerven met het recht om
het wapen te voeren van Prins Frederik der Nederlanden. Reden: hij had
de Prins bij het 200-jarige bestaan van de Artillerie-inrichtingen in
Delft een foto aangeboden. In 1888 verplaatste hij zijn zaak van de
Zuiderstraat 136 naar de Oude Delft 173 en mocht hij een fotografietent
plaatsen in de tuin achter het huis.In 1898 vertrok Gräfe naar
Amsterdam. Zijn zaak werd overgenomen door de Firma Pestman en Co, die
ook vrij snel daarop naar Amsterdam vertrok, waarna Gräfe in
1900 weer terugkwam uit Amsterdam en tot aan zijn dood in 1905 opnieuw
dit pand betrok. De weduwe van Gräfe verkocht het huis in 1937
aan de rijwielfabrikant Leendert Rook. Vervolgens kwam het huis in
handen van de meubelmaker Hendrik Ouwerling. In 1952 werd het weer
eigendom van de Gemeente Delft en samen met Oude Delft 175 ingrijpend
verbouwd tot kantoorpanden. |

Oude Delft 173 en 175 in 1961, voor de grote
verandering. 
De rechter trapgevel is nu Oude Delft 173.
Gravure of ets door P.C. la Fargue in 1760. (Collectie
Kunsthalle Hamburg) 
Beide panden, gezien vanaf de Heilige Geestkerkhof.
Een nieuw complex in oude stijl. De voordeur van 175
is naar de poort rechts verhuisd. 
De beide panden gezien vanaf de Oude Kerk. Verweven
met de gebouwen van het vroegere Agathaklooster. 
Emilia van Nassau. Na haar overlijden in Genève,
keren haar dochters terug naar Nederland en krijgen
huisvesting in OD 173. 
Predikant Hendrik de Veer, later de eerste
directeur van de Delftse HBS. 
Linksboven Frederik Gräfe. Blad uit het Album met
studenten van de Indische Instelling. Hij werd fotograaf. 
1871. Een foto (albumindruk) van Gräfe.
Binnenwatersloot met Korenbeurs. 
Een ansicht uit 1919 met op de achtergrond de
huizen Oude Delft 173 en 175. |