Tiende
penning Dat de drie huizen OD 191, 193 en
195 zo lang, namelijk tot 1671, bij elkaar zijn gebleven zou wel eens
het gevolg kunnen zijn geweest van een gemeenschappelijke
bouwgeschiedenis. Die veronderstelling kunnen wij tegenwoordig toetsen
en zelfs onderbouwen dank zij de publicatie (in 1999) van 'Het eerste
kohier van de tiende penning van Delft (1543)', een belastingregister.
Bij het bestuderen van de geschiedenis van woonhuizen gebruiken wij het
Huizenprotocol, dat omstreeks 1645 werd opgezet. Met het Kohier van de
tiende penning kwam er nog een overzicht van het huizenbestand, maar
dan rond 1543, kort na de grote stadsbrand van 1536. Beide documenten
vormen als het ware een rondwandeling door alle straten en langs alle
grachten. Wij wilden ontdekken wat er gebeurd is tussen
die ene vermelding in 1543 van Aelbrecht de grootwerkmaecer en de drie
vermeldingen in 1645 van Aeffgen Wouters. Ergens tussen 1607-1609 heeft
de vermoedelijke bouwheer van OD 193, Barnard Gerritz., het achterland
erbij gekocht. Maar ooit moet er één groot
perceel geweest zijn, met ter plaatse van 195 één
huis of boerderij, waarvan de eigenaar ook Gravenhuur en
Hoffshoendergeld, twee oude belastingen, moest afdragen.
De noordelijke grens van dit geheel heeft gelegen langs de scheiding
van het naastgelegen perceel Huis Lambert van Meerten, dat in de 16de
eeuw deel was van de grote bierbrouwerij het Claverblat.
De zuidelijke grens zal mogelijk langs de Schoolstraat hebben gelegen,
want wij mogen veronderstellen dat in een verder verleden ook de grond
onder het hoekhuis bij de Schoolstraat en zelfs de ondergrond van de in
1776 gesloopte Latijnse Scholen deel zijn geweest van dat ene grote
perceel. Welgestelde dame
Afgezien van Barnardt Gerritz. waren omstreeks 1640 de eerste eigenaren
van OD 193 Greytgen en Lysbeth Willemsdr. Daarna komt
Aeffgen Woutersd. Zij moet een zeer wel gestelde dame geweest zijn,
gezien het feit dat zij ook haar buurhuizen koopt. Na haar overlijden
gaan alle drie die huizen via haar zuster Annetge in 1664 naar de
weeskinderen Darius, die ze zeven jaar later lieten veilen.
Het middelste, nr. 193, werd toen aangekocht door Cornelis
Teunis Braber. De opeenvolgende eigenaren daarna zijn Joan Buchon en
zijn zuster Maria Bouchon (weduwe van Anthony v.d.Post),
Marcus du Ferro, Daniel van Zeventer, en Johanna Elisabeth Wiegman
(weduwe van Jan Vink). Goed te zien
Omstreeks deze tijd schilderde I. van Haastert (1753-1834) het doek van
de Oude Delft bij de Oude Kerk, dat zich in de collectie van het
Prinsenhofmuseum bevindt. Nr. 193 is goed te zien. Rechts op de
voorgrond het smalle poortje tussen OD 195 en 197. Dan de gevel van OD
195, met op de begane grond al een modern groot schuifraam. Voor
dergelijke aanpassingen was OD 193 waarschijnlijk te klein. Dat bleef
daarom in een originele vorm bewaard als één
ruimte, met alleen een spiltrap naar de verdieping. Wel is ten slotte
ook hier de pui opengebroken en voorzien van een groot winkelraam.
De weduwe Vink heeft het zo gezien. In de belastingboeken van de
Verponding 1810 staat ook zij als eigenaar genoemd, gevolgd door de
weduwe van Jan Steen, Willem Jongeleen en Johannes
van der Stap. Militaire werkplaatsen
Na 1830 komt het Kadaster en wortd dit huis genoteerd als Sectie C, nr.
58 (huis en erf groot 0,5 are), eigenaar Van der Stap, en na hem Willem
Ram sergeant te Delft. Door de hele 19de eeuw heen waren in
Delft belangrijke militaire werkplaatsen gevestigd. Ook de volgende
eigenaar Johan Leeuwenberg had als oorlogsinvalide werk gevonden in de
Artillerie-inrichtingen (thans het Armamentarium aan de Korte Geer).
Bovendien begon hij in 1820 aan het tegenover gelegen Achterom een
handel in ijzerwaren, het begin van de succesvolle onderneming
ijzerhandel Romijn. Leeuwenberg en hij zijn zoon Goverinus Johannes
handelden ook ijverig in onroerend goed.
Zij gaven in 1862 aan een andere speculant, de stukadoor Gerrit
Kneteman, toestemming om op het toch al bescheiden achtererf van OD 193
nog een torentje van twee verdiepingen te bouwen, ten gerieve van het
naastgelegen pand OD 191. Zo ontstond een situatie die nu
onder geen voorwaarde zou worden toegestaan. Tabak
en sigaren
In deze periode heeft het huis steeds wisselende bewoners gehad, tot
dat zich hier in 1889 Jan Engelen vestigde. Hij begon een handel in
tabak en sigaren, en verhuurde bovendien ook nog wel een
kamer. Zo kon hij met steun van zijn consorten Helena Maria Engelen en
haar echtgenoot Arie Langen zelf in 1897 het perceel in eigendom
verwerven en grondig laten opknappen. Dat resulteerde in een
opwaardering door het Kadaster. Waarschijnlijk is toen onder meer de
zolder bewoonbaar gemaakt.
Na Engelen houdt Wilhelmus Johannes Bernardus van der List, die op
Burgwal 39 woonde, het perceel vele jaren in bezit. In 1951 wordt
Johannes Herman Marie Groenewegen, sigarenfabrikant, eigenaar, maar
door pech achtervolgd, moet hij het huis openbaar laten veilen. Nu komt
er een winkel in tabak, eigendom van de winkelier Leendert van Heusden.
Hij en later zijn weduwe, hebben hier vele jaren gewoond. Ten slotte
werd het perceel in 1968 aangekocht door Jan Gerrit Droog, tekenaar, en
zijn vrouw Maria Adriana van Dongen. |