Oude Delft 194 www.achterdegevelsvandelft.nl
De Peereboom, een oud regentenpaleis NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

Het huis ‘genaempt Die Perenboom, staende aende Oude Delft over ’t Bagijnhoff’, zo wordt het huidige Oude Delft 194 al omschreven in de oudst bewaard gebleven koopakte uit 1554.
Op de Kaart Figuratief van Delft van omstreeks 1675 is het huis goed te herkennen. Dat uiterlijk was toen nog vrij nieuw. Het was het resultaat van een ingrijpende verbouwing in de jaren 1653-1655 waarbij het pand voor die tijd een heel moderne rechthoekige classicistische grondvorm kreeg, zonder ouderwetse trapgevels. De onderkant van de gevel bleef echter nog haar zestiende-eeuwse vorm behouden, blijkt uit nauwkeurige waarneming van de afbeelding. De ingang bevond zich toen in een soort nis symmetrisch tussen twee forse bolkozijnen. Ook de kruiskozijnen op de eerste verdieping daarboven lagen in gebogen nissen. (Die bogen betroffen geen ‘gewone’ ontlastingsbogen, want die komen op de kaart nergens voor en zijn ook niet in het metselwerk van de huidige gevel aangetroffen.)
Later is de gevel nogmaals gemoderniseerd. Dat viel samen met een nieuwe indeling van de begane grond. Daarbij is de ingang naar links opgeschoven en kwamen er rechts van de deur twee vensters. In 1858 werd het pand door annexatie van het buurhuis alsnog met een venster verbreed. Daardoor werd de symmetrie enigszins hersteld, al verraadt de brede tussenruimte tussen de linker vensters wel de kunstgreep. Ook de schoorsteen verhuisde niet mee naar het uiteinde van het verlengde dak. Van achteren oogt het huis als een samenvoeging van drie verschillende panden. Deels is dat schijn. Behoudens de latere annexatie gaat het van oorsprong vermoedelijk om een huis dat evenwijdig aan de gracht gebouwd is met afzonderlijke aanbouwen naar achteren.

Oudste koopbrief
De oudste koopbrief van 1554 vertelt ons dat de zusters Catrijn en Lysbeth Dirksdochter, beide weduwen, het huis de ‘Perenboom’ verkochten aan ene Willem Aertsz. Het huis moet er toen al enige tijd gestaan hebben. In het register van de Tiende Penning uit 1543 en 1553 staat het huis op naam van Aertgen Copheer en diens weduwe. Vermoedelijk was het na de stadsbrand nieuw gebouwd. Er stonden toen nog lang niet overal huizen op dit oostelijk deel van de gracht, zodat een huis evenwijdig aan de gracht hier nog mogelijk was. Ten noorden van de Peereboom lagen toen de bedrijfsterreinen van brouwerij de Witte Leeuw op de plek van het huidige Voorstraat 65. Pas na de opheffing van die brouwerij omstreeks 1620 zou achtererf daarvan met woningen worden volgebouwd.

Doctor en samenzweerder Jacques de Vos 1578-1583
In 1581 kocht Jacques of Jacob de Vos De Peereboom, deels op krediet, voor ƒ 2.000. Drie jaar eerder huurde hij het al voor 36 pond (216 gulden) per jaar.
Meester Jacob de Vos was destijds ‘stadsdoctor’ in Delft, samen met zijn bekendere collega Pieter van Foreest. De Vos was een aanhanger van de theorieën van Paracelsus, een tegendraadse stroming in de zestiende-eeuwse geneeskunde die weinig heil zag in medicamenten. De medicus en meester chirurgijn lag niet bij iedereen even goed. In de Kerkenraad van de jonge Calvinistische gemeente rezen klachten dat hij bij het genezen gebruik maakte van ‘inblaazingen der ooren, caracteren, seshoecken ende dyergelijcke superstitiën’ en dat hij ‘openlijck strijdt tegen des Heeren Woords’.
De Vos raakte bovendien betrokken bij een samenzwering tegen Willem van Oranje onder leiding van graveur Cornelis de Hooghe, naar eigen zeggen een bastaardzoon van Karel V. Samen met Jan Rattelier uit Friesland schreef De Vos een ‘oproerich ende seditieus libel’(pamflet) dat de staatsgreep publicitair moest ondersteunen. Bovendien probeerde hij met een brief aan de stedelijke schutterijen ‘de ghemeente oproerich te maken ende op de beene te brenghen ende de tegenwoordighe regierders, overheden ende magistraten van de landen ende steden te verdrijven.’ Bij het zoeken naar een drukker voor het pamflet liepen de complotteurs echter tegen de lamp. De Vos werd met zijn kornuiten op 17 februari 1583 gearresteerd. De Hooghe werd onthoofd. De Vos kwam er vanaf met verbanning uit het Gewest Holland en kon zich in Zierikzee vestigen.
Het huis in Delft kwam uiteindelijk aan zijn dochter Margrieta de Vos, en vervolgens aan zijn kleindochter Jannetje van Foxdael, die in Den Haag woonde.

Verdwaalde Vlaamse jonker 1583-na 1600
Na het gedwongen vertrek van De Vos werd het huis bewoond door jonkheer Marc van Steelant. Deze Van Steelant was aanvankelijk rentmeester-generaal (een soort opperboekhouder) van de bezittingen van Willem van Oranje in het kwartier Breda en tevens baljuw en schout van Rupelmonde, een plaats aan de Schelde niet ver van Antwerpen. Na de zware schermutselingen in het zuiden in de Tachtigjarige Oorlog trok hij met het gevolg van Willem van Oranje mee naar Delft. Daarbij schoot hij de Prins in geldnood te hulp met een lening van ƒ 10.000. Daarvoor kreeg hij de ambachtsheerlijkheid Monster in onderpand en korentienden in Maasland en het Vrouwenrecht buiten Delft bij de Oostpoort. Zes jaar later loste Prins Maurits de verpande lenen weer in voor ƒ 12.000.
Toen de belastinggaarder in 1600 de vijf stookplaatsen van de Peereboom kwam opnemen voor het haardstedengeld, lag Van Steelant inmiddels begraven in de Oude Kerk. Zijn weduwe woonde er echter nog. In hoeverre de verhuur door De Vos van zijn huis aan een vertrouweling van Oranje een zoenoffer betrof, wordt uit de stukken niet duidelijk. Curieus is wel dat het huis van de samenzweerder niet in beslag genomen is.

Caffawerker Cockqu 1620-1627
In 1627 verviel de Peereboom na het overlijden van de weduwnaar van Jannetje van Foxdael aan de Armen van Delft, vertegenwoordigd door de regenten van het Weeshuis en de Kamer van Charitate en de diakenen van de Gereformeerde Kerk. Zij verkochten het huis aan Jan van Leeuwen, die daarvoor bij de Kamer van Charitate een hypotheek kreeg.
De voorafgaande jaren was het huis verhuurd aan caffawerker Jacques Cocku. (‘Caffa’ is een fluweelachtig weefsel van zijde en damast. De vader van Jan Vermeer oefende datzelfde vak uit.) Jacques Cocku of Cocquijs kreeg in 1620 vergunning om voor de Perenboom aan de Oude Delft (‘daarinne hij woont’) een hekje of ‘glinting’ te plaatsen, drie voet (ca. een meter) voor de gevel.


Vergunning uit 1620 dat Jacques Cocku caffawerker voor het huis genaamd de Perenboom een
hekge of glinting mag plaatsen.

Nicolaas Damen van der Graft 1632-1641
Na vijf jaar verkocht Jan van Leeuwen het huis aan Nicolaes Damen van der Graft. Deze nam daarbij ook voor ƒ 500 aan spullen over, zoals een koperen kroon en twee wagenschotte (eiken) banken in de ‘sael’ beneden. Ook had hij interesse in een ‘stuck schilderij’ en het porselein. Verder nam hij een eiken ledikant, een zitstoel en een kast in een benedenkamer over en een bedstee in de keuken. Daarnaast een schoorsteen, ‘trapplanken’ en de bottelarij.
De nieuwe eigenaar eigenaar werd echter al datzelfde jaar ten graven gedragen. De Weeskamer ontfermde zich in het belang van zijn tienjarige dochter Petronella over zijn nalatenschap. Die bleek ƒ 33.230 waard, destijds een behoorlijk vermogen.

Advocaat en bouwheer Van Borselen 1641-1655
In 1641 verkocht de weduwe het huis voor ƒ 6.100 aan advocaat Cornelis van Borselen. Deze was getrouwd met Elisabet van Vliet, een zuster van Hendrik van Vliet, de schilder van kerkinterieurs die twee huizen verder op de Oude Delft woonde (het huidige 198). Van Borselen begon het huis voortvarend te verbouwen, maar kwam in 1654 te overlijden voordat het project voltooid was. Zijn kinderen verkochten het half verbouwde huis in februari 1655 voor ƒ 6.218 aan Johan Cornelisz van Bleiswijck (1618-1696), telg uit een bekende Delftse burgemeestersfamilie. De koopakte spreekt van een recente ‘timmeragie’ aan een ‘zuidelijk salet voor aan de straet’. Van Borselen had daarover afspraken gemaakt met zijn buurvrouw, omdat hij tegen haar muren en gevel aanbouwde. Hij beloofde de lichtinval in haar keuken niet te belemmeren. Dat betekent dat er ter hoogte van dat keukenraam een binnenplaatsje moest hebben gezeten tussen het voorhuis en het achterhuis van de Peereboom. Bij een recente verbouwing kwam een raam van het buurhuis in het zicht, wel dichtgemetseld.

Burgemeester Van Bleyswijck 1655-1696
Van Bleyswijck zette de verbouwing voort. Hij vernieuwde het ‘oude huys’met ‘twee nieuwe stucken’, lezen we in een belastingregister van nieuw getimmerte huizen. De verbouwing bezorgde het huis in hoofdlijnen het aangezicht dat het tot nu toe heeft, zij het dus dat onder de nieuwe opbouw de oorspronkelijke zestiende-eeuwse gevelindeling nog grotendeels in tact bleef.
Enkele weken na de aankoop van het huis kocht Van Bleyswijck ook een stuk tuin van 27 bij 38 voet (10 bij 14 meter) van zijn nieuwe achterbuurman Pieter Cocqu. Die grond behoorde ooit tot de voormalige brouwerij De Witte Leeuw aan de Voorstraat. De tuin reikte achter drie ten noorden gelegen buurhuizen langs tot de poort die het huis van Cocqu aan de Voorstraat verbond met de Oude Delft. Van Bleyswijck kreeg recht van overpad door deze poort (tussen Oude Delft 198 en 200). Dat recht geldt nog steeds. Aan deze gebiedsuitbreiding dankt het huis zijn imposante stadstuin.
Later verbouwde Van Bleyswijck nog het een en ander aan de achterzijde. In 1681 maakte hij daar een nieuw kruiskozijn in de zuidelijke muur boven zijn ‘middenkamer’. Dat raam opende boven een ‘timmeragie’ van zijn ‘neef en agterbuurman’ Michiel Cornelisz van der Dussen. Van Bleyswijck beloofde dat hij, of bewoners na hem, ‘nooijt eenige vuligheijt’ uit het raam zouden ‘gieten of werpen’ ofte ‘eenige onbuurlijkheden’ zouden plegen. Verder mocht het regenwater van zijn achterhuis ‘door de loode backen ende gooten’ in de regenbak van Van der Dussen lopen.
Vijf jaar later verbreedde hij de ‘gaelderij’ onder het genoemde kruiskozijn. Op de Kaart Figuratief zijn het (inmiddels verdwenen) achterhuis en de gaanderij (gang) daarnaartoe terug te vinden. In 1679 kocht Van Bleijswijck tenslotte voor ƒ 1.094 het buurhuis uit het faillissement van kleermaker David Jansz Watkints. Het bleef apart bewoond. In de 19e eeuw zou dat uiteindelijk bij het huis worden ingelijfd.

Theologische bespiegelingen
Toen Johan van Bleyswijck zijn intrek in de Peereboom nam werd hij net voor de eerste keer burgemeester, een functie die destijds door vier personen voor de duur van één jaar werd uitgeoefend, gekozen door de zogenoemde ‘Veertigraad’ die de stad bestuurde. In de jaren 1664-1667 werd hij opnieuw burgemeester, zelfs meerdere jaren achtereen. Daarnaast vervulde hij diverse andere regentenbanen, zoals schepen en stadsthesaurier en regent van het Gasthuis. In 1672 was het echter met zijn regentencarrière gedaan. Hij werd toen als sympathisant van de vermoorde gebroeders De Witt door de Prins uit het stadsbestuur gewipt.
Nadat hij politiek in ongenade was gevallen, wijdde Van Bleyswijck zich verder aan de theologie. Hij publiceerde diverse godsdienstige werken, zoals waaronder: Buurlijk Bagijneboek (1682), Sabath Sondagh (1693) en Moses als Godt; Schalboeck en Geestelijk Graasboeck. Deze geschriften lokten weerwerk uit van andere dienaren van Gods Woord. In financiële nood zat hij ondertussen niet. In 1674 behoorde tot de twintig rijkste Delftenaren, met een fiscaal vermogen van ƒ 152.000. Dat was ruim twintig maal de waarde van zijn huis.

Lange episode Van der Leij 1725-1795
In 1725 kocht Jacob van der Lelij het ‘aanzienlijke, sterke en weldoortimmerde huis De Peereboom’ op een veiling, samen met het huis ernaast, voor ƒ 8.000.
Mr. Jacob Van der Lelij was toen net afgestudeerd aan de Leidse universiteit en in 1720 getrouwd met Maria Magdalena van Assendelft. In totaal kregen zij acht kinderen, vier daarvan overleden reeds in de wieg. Alleen hun oudste zoon, Adriaan, wist zijn vader te overleven.
Met zijn buren had Van der Lelij een minder probleemloze relatie dan zijn voorgangers. Toen de achterburen in 1742 hun paardenstal wilden vernieuwen, die aan zijn tuin grensde, moesten de erfscheiders er aan te pas komen om de conflicten te beslechten.

Grote regentencarrière
Kort voor het paar hun diamanten bruiloft kon vieren, werd hij in 1780 weduwnaar. Uiteindelijk zou Van der Lelij de respectabele leeftijd van bijna 97 jaar bereiken, na een grote bestuurlijke carrière in Delft en omstreken. Al die tijd woonde hij in De Peereboom. Toen Van der Lelij het huis kocht was hij net enkele jaren regent van het Gasthuis en rentmeester bij het Weeshuis en tevens Baljuw van Wateringen, De Lier en Zouteveen. Bovendien was hij in 1721 en 1726 gekroond tot schutterskoning, hetgeen zijn reputatie in regentenkringen ongetwijfeld ten goede kwam. In 1730 werd hij toegelaten tot de Veertigraad, het officiële regentencollege van de stad. Daarna doorliep hij bijna alle functies in het stadsbestuur, waaronder van 1743 tot en met 1748 het schoutambt. Tussen 1753 ten 1773 wist hij zesmaal het burgemeesterschap te verwerven. Hij sloeg ook zijn vleugels uit buiten de stad: in 1758 werd hij lid van de Rekenkamer van Holland, in 1764 lid van de Raad van Holland en een jaar later van de Admiraliteit van de Maze. In datzelfde jaar werd hij ook Dijkgraaf van Delfland, een functie die hij tot zijn dood zou blijven uitoefenen. In 1781 werd hij bovendien afgevaardigd naar de Staten Generaal. In zijn ontvangstzaal in De Peereboom stonden vier stoelen met geborduurde wapens van de colleges die de hoogtepunten van zijn carrière markeerden.
Van der Lelij moet het huis hebben verbouwd. In zijn tijd kwam er achter de voordeur een entree met marmeren vloer en een gestuukt plafond en dwars daarop een monumentale eikenhouten trappartij naar boven. Voor die operatie moest de ingang naar links opschuiven en de gevel beneden vernieuwd. De voordeur kwam toen uit het midden te liggen, met rechts twee vensters en links één.


Gouden penning geslagen ter gelegenheid van de vijftigjarige bruiloft van Jacob van der Lely en
Maria van Assendelft.

Schilderijenverzameling
Na zijn dood liet Van der Lelij een grote verzameling schilderijen, penningen, schelpen en rariteiten na. De schilderijenverzameling bevatte meer dan honderd werken, waaronder Hollandse meesters als Jan Steen, Van Goyen, Lastman, Adriaan van Ostaayen en voormalige stadgenoten als Palamedes, Leonard Bramer en de eerder genoemde Hendrik van Vliet. Een bijzondere voorliefde had hij voor kunstwerken geschilderd op koper. Daarvan had hij er zeven. Verder telde zijn collectie 73 familieportretten en diverse genealogieboeken, een hobby waarin vooral zijn gelijknamige neef uitblonk. De rariteitenverzameling betrof nogal wat wapentuig, zoals kleine kanonnetjes en versierde houwdegens en pistolen, verder onder meer een opticaspiegel en een barometer. Ook had hij dam- en schaakspelen in huis en een viool, met een muziekstandaard.

Vele huurders en een punctueel boekhouder 1796-1857
Na de dood van Van der Lelij kocht Jacob van Vredenburch het huis voor het onwaarschijnlijk lage bedrag van ƒ 875. Het huis werd echter openbaar geveild in de Doelen, zoals destijds gebruikelijk, waar het aan de hoogstbiedende werd verkocht. Kennelijk waren er geen mededingers.
Bij de koop kreeg de nieuwe eigenaar naar goed gebruik een bundel mee met alle voorgaande eigendomsbewijzen en onderlinge overeenkomsten met de buren. Deze gingen in dit geval terug tot 1554. Aangezien Van Vredenburch een punctueel man was, die alles bewaarde, zijn al die stukken heden ten dage nog terug te vinden in het familiearchief, dat in het Nationaal Archief is ondergebracht. De vondst van deze stukken bleek voor de reconstructie van deze huizengeschiedenis van groot belang.
Van Vredenburch stond bekend als een fervent patriot. Bij de eerdere mislukte patriottische revolutie van 1787 was hij al zijn bestuurlijke functies in Delft en omgeving kwijtgeraakt. In 1795 kwam echter zijn kans. Hij werd toen de nieuwe dijkgraaf van Delfland en dus opvolger van Van der Lely. Verder werd hij onder meer schoolopziener. Zijn nazaten zouden in de negentiende eeuw enkele generaties lang burgemeester van Rijswijk worden. Zelf woonde hij ook op de buitenplaats Overvoorde in Rijswijk en in Delft had hij al een pied à terre aan de Oude Delft (nr 195). Dus ging hij de nieuw verworven Peereboom verhuren. Wel verbouwde hij eerst het één en ander. Met zijn buurman aan de zuidzijde trof hij een regeling om binten van zijn nieuwe achterkamer in diens muur te mogen leggen. Ook beloofde hij enkele ramen in de zuidmuur ‘toe te metselen’. Vermoedelijk is de binnenplaats daarbij verdwenen. [Eventueel is denkbaar dat hij de interne verbouwing en de vernieuwing van de gevel heeft laten uitvoeren, die hierboven aan Van der Lelij is toegeschreven. Dat zou de lage aankoopprijs mede kunnen verklaren.]

Opnieuw burgemeesterswoning 1834-1851
Aan wie hij het huis verhuurde, is keurig terug te vinden in een kasboek van de ordelijke Van Vredenburch. Ook alle huurcontracten heeft hij bewaard. De huurders waren wisselende personen uit zijn eigen milieu. Zijn dochter Maria zette na haar vaders dood de verhuur voort.
De meest opmerkelijke huurder, die er bovendien lang bleef wonen, was mr Rutger Metelerkamp. Hij trouwde in 1834 met Maria Voet, de dochter van generaal Voet, destijds directeur van de Artillerie- en Genieschool in Delft. Ze betrokken het huis na hun huwelijk en bleven er wonen tot 1851. Het echtpaar had geen kinderen, maar wel drie dienstboden, onder wie in 1839 het 15-jarige huisknechtje Dirk Harrewijn, die al die jaren bij hen zou blijven. Verder woonde bij hen in de jonge ongetrouwde Wilhelmina Hendrica Wijnaendts, een dame uit een bekende Delftse patriciërsfamilie. Metelerkamp was hoogheemraad van Delfland en raadslid, vervolgens wethouder en tenslotte van 1848 tot 1850 kortstondig burgemeester van Delft.

Bouwlustige weduwe met acht kinderen 1857-1871
Na het overlijden van Maria van Vredenburch erfde haar dochter Anna Henrica van Hasselt de Peereboom. Zij was een 40-jarige weduwe met acht kinderen, en het eerste familielid dat in 1857 het huis zelf ging bewonen, samen met een 29-jarige onderwijzeres of gouvernante en twee dienstboden.
Zij kocht het kleinere huis ernaast (dat in 1795 apart verkocht was) er weer bij en kreeg vergunning het (deels) af te breken en bij het grote huis te trekken ‘zodat de gevel de verbreding van een raamkozijn ondergaat’. Acht dagen lang mocht zij daarvoor puin storten aan de waterkant.

Drie kadasterkaarten uit de 19e eeuw, achtereenvolgens van de eerste opmeting uit 1825 toen het pand alleen bestond uit het perceel B 628; in 1859 was het een geheel geworden met het voormalige B 629 en vernummerd tot B 1240, in de tuin bij het poortje was een koetshuis; in 1880 werden beide panden achter de gevel weer gesplitst, en de tuin eveneens.

Herhaaldelijk te koop en te huur gezet 1871-1898
Na de weduwe werd het huis van 1871 tot 1877 eigendom van een dominee, Wernhard Koch, en daarna van mensen die er een soort pension van maakten voor Oost-Indische ambtenaren op verlof. Een groot succes was dat niet, want na een jaar probeerde ze het alweer te verkopen. Het huis, voorzien van een ‘biljartzaal’, werd aangeprezen als ‘zeer geschikt voor Logement of Koffiehuis’. Er kwam echter geen aantrekkelijk bod, zodat de onderneming nog een paar jaar werd voortgezet tot zij het huis in 1880 wisten te verkopen aan kunsthandelaar Willebrordus Verdonk, die echter al op 44-jarige leeftijd overleed. Het in 1858 geannexeerde huis werd in die periode weer afgesplitst en vervolgens tot 1914 als Oude Delft 194a apart verhuurd. De entree van dit huis was wel via de voordeur van Oude Delft 194, waarna een apart gangetje naast de trap inwendig toegang gaf tot het verhuurde buurhuis.
Ook de weduwe van Verdonk zette het huis een paar maal onverrichter zake in de verkoop. Blijkens de veilingadvertentie had het toen twee kamers en suite met beschilderde plafonds en in de keuken een gemetseld fornuis en een regen- en welwaterpomp in de keuken (met ‘uitmuntend welwater’), verder een wijnkelder, een houten loods in de tuin en atelierruimte op de bovenverdieping. Bovendien was het voorzien van gasleiding (en verlichting). De geboden prijs was de verkoopster echter steeds te laag.
Na 1892 werd het een pension met vele kamerbewoners en een orgelhandel op de benedenverdieping, tot het in 1898 uiteindelijk wel werd verkocht.




Tussen 1877 en 1892 werd het huis meerdere keren vruchteloos in de verkoop gezet, met aanprijzingen de ene keer nog mooier dan de andere. Advertenties in de Delftsche Courant van resp. 12 mei 1878, 22 febr. 1885 en 6 april 1892.

Fabrikant en uitvinder Giltay 1899-1914
De nieuwe koper was Jan Willlem Giltay, die in 1888 de instrumentenfabriek P.J. Kipp & Zn had overgenomen van de familie van de apotheker-uitvinder, nadat hij er eerst een aantal jaren als bedrijfsleider had gewerkt. Giltay was op zijn beurt eveneens een succesvol uitvinder en fabrikant. Hij kreeg talloze patenten op zijn naam. Al voor hij bij Kipp werkte, experimenteerde hij met de eerste telefoons in ons land. Bij de firma Kipp leverde hij onder meer de eerste telefoontoestellen aan de Spoorwegen en voor de communicatie in Nederlands Indië. Een ander instrument dat hij over de hele wereld verkocht was de microtoom, een apparaat dat hij in 1893 ontwikkelde om plakjes weefsel voor medische preparaten te snijden. Bij diverse vindingen vond hij echter de Amerikaan Edison op zijn pad. Eén daarvan was de draadloze overbrenging van beelden met seleniumcellen, een soort faxapparaat avant la lettre. In 1907 baarde hij daarmee opzien door zijn eigen portret van Berlijn naar München te zenden. Over zijn experimenten onderhield hij contact met beroemde geleerden van zijn tijd, zoals de natuurkundigen Zeeman, Van der Waals en Kamerling Onnes.
Als hobby interesseerde Giltay zich ook voor de bouw van violen. Hij schreef een boek waarin hij de werking van het muziekinstrument natuurkundig analyseerde, waarvan ook een uitgave in het Engels verscheen.
In de voorkamer van het huis liet Giltay twee glas-in-lood ramen aanbrengen. Het ene raam verbeeldt het silhouet van Delft en het ander dat van Dordrecht, de stad waar hij opgroeide. Ze zijn gemaakt door glazenier Jan Willem Gips, hoogleraar tekenen aan de Polytechnische School (die dezelfde initialen had als Giltay).
Giltay verbond het huis met zijn fabriek aan de Voorstraat via een overdekte doorgang schuin achter zijn huis. Uiteraard had hij daarmee ook een interne telefoonverbinding. De fabriekshal die aan de tuin grensde is na een periode leegstand en verval eind twintigste eeuw in vlammen opgegaan.


De nieuwe eigenaar Giltay sloeg in 1898 aan het verbouwen. Werklieden liet daar een getuigenis
van achter. Foto van de auteur.

In 1898 kocht Giltay beide huizen achter de gevel van Oude Delft 194 en voegde die samen met zijn fabriek achter de apotheek Kipp tot aan de Voorstraat. De tuin werd toen ook weer verenigd. Kadasteropmeting mei 1900. In 1912 werden huis en fabriek weer ontkoppeld.


Het vooraanzicht van De Peereboom, zoals die er
sinds 1859 bijstaat.


De Peereboom op de Kaart Figuratief van circa 1675. Boven de oude onderpui met kruiskozijnen en ronde ontlastingsbogen op de eerste verdieping is de opbouw uit 1655 getekend, waardoor het huis destijds de grondvorm kreeg, die het nog steeds heeft. Drie huizen verder naar links het poortje, dat nog steeds toegang geeft tot de achtertuin van de Peereboom.


Bovenaanzicht van De Peereboom in 2006, met ingetekend de grote tuin achter het huis. Duidelijk herkenbaar is dat het huis aan de achterzijde uit
drie verschillende delen lijkt te bestaan.


De bundel oude koopbrieven die bewaard bleken in
het familiearchief Van Vredenburch in het Nationaal Archief in Den Haag. Ze vormden de voornaamste
bron voor de oudste geschiedenis van het pand.


Gravure van Th.Koning uit 1769 naar een tekening
van J. Buys van de onthoofding van Cornelis
de Hooghe in 1583.


Bagijnhof en de Peereboom, Delft
door Mark van Huystee, 2010


De ontlastingsboog boven een dichtgemetseld
raampje van de buren op de plek waar vroeger
een binnenplaatsje in het huis heeft gezeten.


De Peereboom omstreeks 1675 op de Kaart Figuratief.
De bovenverdieping met strakke daklijst was toen net nieuw. Aan de achterzijde zien we nog iets van een gang naar een langwerpig achterhuis op een andere plek dan de huidige achteraanbouw. Merkwaardigerwijs ook een muur die de nieuw aangekochte tuin nog afscheidt van de het achtererf.


De titelpagina van een van de vele theologische boekwerken van Johan van Bleyswijck.


Een aanplakbiljet voor de veiling van het huis in
1725 in herberg De Toelast op de Oude Langedijk.


De jeugdige Jacob van der Lely, geschilderd door Thomas van der Wilt (nu in Schloss Dessau).


De oude Jacob van der Lely (1699-1795).


De kraamkamer van Jan Steen, één van de meer
dan honderd schilderijen uit de verzameling
van Jacob van der Lelij.


Kasboek van Jacob van Vredenburch, waarin hij
zijn huurinkomsten van de Peereboom bijhield.


Cartes de visite van mr Rutger Metelerkamp en
zijn echtgenote Maria Voet, van 1834 tot 1851
bewoners van het huis.


Koperen kraantje vlak achter de voordeur, een bewijsstuk van de eerste waterleiding in het huis,
dat pas in 1892 voor het eerst in een verkoop-
advertentie aangeprezen wordt. Foto van de auteur.


Dominee Wernhard Koch (1826-1876) (foto Hermelink)


Advocaat Post Uiterweer hield hier kantoor van 1887
tot 1892. Delftsche Courant, 1 mei 1887.


Delftsche Courant, 21 febr. 1892.


Orgelhandel J. van Oel. Delftsche Courant,
30 nov. 1892.


Op de eerste rang. Algemeen Handelsblad,
10 juni 1877.


Algemeen Handelsblad, 4 september 1877.


Eén van de twee glas-in-lood ramen in de voorkamer. Deze met het silhouet van Dordrecht. (Foto Wim Weve)


Illustratie in het blad De natuur uit 1884 over de proef van J.W. Giltay voor het Fysisch Genootschap in Parijs met de zogenoemde ‘telefonische handschoen’, ofwel de ‘sprekende condensator’. Giltay was een voorloper in de ontwikkeling van de telefoon en ook van een soort faxapparaat om foto’s te verzenden.

Chirurgenwoning 1914-2011
In 1914 deed Giltay de Peereboom over aan chirurg en vrouwenarts dr. Foppe de Walle, die hier tot 1937 praktijk hield. Volgens verhalen bezocht hij zijn patiënten altijd met een Raleigh-fiets, die hij elke week door een fietsenmaker in de Baljuwsteeg liet nakijken.
De chirurgenpraktijk werd in 1937 voortgezet door dr Everwijn Verschuyl, die de eerste patiënten wist te genezen met penicilline die in de Oorlog door de Gistfabriek ontwikkeld was. Ook diens zoon was jarenlang een bekend chirurg in Delft en heeft bijna zijn hele leven in het huis gewoond. In 2011 is het huis verkocht en verbouwd.

 

Kees van der Wiel
(met dank aan Arnold Verschuyl en Wim Weve
)

Bovenstaande is een verkorte en op details aangepaste versie van het verhaal dat eerder is gepubliceerd in het Jaarboek 2001 van Delfia Batavorum.


De voordeur van de Peereboom met een opvallend ornament van twee pijlen in het bovenlicht.


De ‘oude’ Verschuyl als chirurg op weg naar zijn patiënten in het Bethel-ziekenhuis aan de overkant
van de brug.

nadere informatie over Oude Delft 194  
Geplaatst: 6 november 2017  
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft