Oude Delft 197 in de regententijd (17de eeuw)
François van Santen, de schout van Delft, maakte er een vesting van NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

Destijds werd de stad Delft bestuurd door een Veertigraad bestaande uit een schout, vier burgemeesters, zeven à acht schepenen, en andere functionarissen zoals een thesaurier, weesmeesters en havenmeesters. Deze functies werden onderling verdeeld binnen de Veertigraad, die werd samengesteld uit en door burgers met groot vermogen en groot aanzien.
Wie een carrière als regent ambieerde moest ter verhoging van zijn prestige allereerst zorgen dat hij over als een indrukwekkende residentie beschikte, het overtuigende bewijs van zijn fortuin.

De familie Van Santen had zich al voor de grote stadsbrand van 1536 een vaste plaats onder de regenten verworven. Zij leverde meerdere heren tegelijkertijd. Beukel Jansz van Santen bijvoorbeeld was stadsbestuurder samen met zijn zonen Cornelis, Beukel en Gerrit, vrijwel ononderbroken tot 1653.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Nu een rococogevel, vroeger een soort vesting
voor de schout.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Zo moest OD 197 er uit hebben gezien ten tijde
van schout Van Santen.

 


Een ordebewaker kan niet zonder
een vervoermiddel.


Van Santen maakte een stal op zijn eigen
binnenplaats. Het ging maar net.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
De schout was ook betrokken bij terechtstellingen
zoals deze op de Markt bij het stadhuis.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Een schout had niet altijd een leuke reputatie. Schout Christiaan van der Goes, een voorganger van
Van Santen, werd de ketterjager genoemd.
(Collectie Erfgoed Delft Museum Prinsenhof)

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
De Dordtse schout Jan van Drenckwaert liet dit
schilderij maken door de kunstschilder Jan van Cuyck,
die hij gevangen had gezet wegens ketterij. De schout
is hier afgebeeld als Koning Salomo. Van Cuyck
schilderde het in de gevangenis, kort voordat de
schout hem in het openbaar liet verbranden.

Schout van Delft
Ongetwijfeld koesterde ook François Willemsz van Santen grote ambities toen hij in 1625 werd opgenomen in de Veertigraad. Het duurde even voor hij passende huisvesting had gevonden. In 1627 kon hij een complex – het noordelijke deel van het huidige Oude Delft 197 --  aankopen waaraan eerder Elisabeth de Conink en Baerthout Paspoort hadden gebouwd en vertimmerd.
François was sinds 1626 schepen. Toen de regerende schout in 1629 plotseling overleed, stond hij onmiddellijk klaar om dat ambt over te nemen. Hij zou tot aan zijn dood in 1675, dus 46 jaren lang, de schout van Delft zijn.
De schout was de eerste onder de regenten, omdat hij namens de landsheer het hoogste gezag ter plaatse vertegenwoordigde. Alle andere regenten, zowel burgemeesters als schepenen, moesten in zijn handen de ambtseed afleggen.

Aanklager
De schout was een soort aanklager in strafbare kwesties, hij was voorzitter van de vierschaar die de beslissing over een op te leggen straf nam, en de uitvoerder van het vonnis. Als bewijs voor een overtreding gold vooral de bekentenis, en er stonden de schout martelwerktuigen ten dienste om die bekentenis af te dwingen. Als er boetes moesten worden betaald kreeg hij een deel van het geld. Gevangenisstraffen waren niet gebruikelijk. Wel, na schelden en vechten, met een steen aan je voet door de stad moeten lopen, onder begeleiding van een stadstrompetter. Het was van belang dat het publiek zag hoe er werd gestraft. Iemand die een wagen met twee paarden stal, werd publiekelijk opgehangen op de Markt.
Van de schout werd verwacht dat hij bij eventuele calamiteiten snel ter plaatse kon zijn. Er moest hem dus altijd en onmiddellijk een paard ter beschikking staan. Vervolgens  kon het nodig zijn dat hij zijn hand legde op personen en/of zaken, waarbij een snel transportmiddel gewenst was. Er moest dus in of bij zijn residentie voldoende ruimte zijn voor een paard, gerij en personeel.
Verder kon de schout moeilijk altijd met iedereen vriendelijk omgaan. Hij moest steeds bedacht zijn op vijandige reacties. Bij alle glorie,  moest zijn woning de indruk geven van een onneembare vesting.

Koetshuis op eigen grond
De nieuwe residentie van Van Santen voldeed aan geen van deze eisen. Vraag was hoe daarin te voorzien. Een handicap in 1629 was allereerst dat François niet kon beschikken over het huis en erf van zijn zuidelijke buurman Maerten Claesz.
Die situatie liet hem bij het bouwen van een stal en koetshuis op eigen grond maar weinig keuze. Alleen de ruimte die nog open was tussen de grote keuken achter en het ervoor gelegen perceel van buurman Maerten, kwam in aanmerking. Het kon maar net, en alleen als de ruimte voor stalknecht en foerage erboven zouden worden gemaakt. Zo geschiedde.
François haalde de bestaande turfzolder boven de keuken weg. Het keukengebouw werd oostwaarts uitgebreid met een aansluitende paardenstal. En over dat het geheel heen kwam een verdieping voor huisvesting van knecht en/of keukenmeid, en opnieuw  gedekt door een nu veel grotere turf- en foerage zolder.
Nog tot in 1960 was die turfzolder via toen allengs in onbruik geraakte stortkokers verbonden met de benedenruimte.

De zolder zelf was alleen toegankelijk vanaf de verdieping, via een stijl zoldertrapje. Dat kan niet de oorspronkelijke situatie zijn geweest. Er moet ook een opgang zijn geweest van af de begane grond. Ravelen (dwarsbalkjes) laten in de tekening van alle balklagen zien waar wij die trap moeten zoeken, namelijk daar waar, tussen de stalruimte en de keuken, nu boven een servieskast met kleine ruitjes een lege ruimte is.
Ook later, toen dit nieuwe dienstgebouw volledig geïntegreerd werd in het grote huis, zal het lang in gebruik zijn gebleven. Een trapje waarlangs het huispersoneel zich onzichtbaar door het huis kon bewegen. De glazen servieskast die nu in de keuken aanwezig is moet derhalve een betrekkelijk late, 19de eeuwse innovatie zijn geweest. Voordien werden fraaie serviezen in pronkkasten opgesteld in eet- of huiskamers.

Veiligheid
Meer moeite moet het van Santen gekost hebben om ook de veiligheid van zijn residentie te verzekeren. Het geheel lag van achteren redelijk afgesloten, maar erg  open naar de straat toe. Daar moest een open poort blijven om koets en paard toegang te geven, terwijl er onmiddellijk naast de eigen poort een open poort van de buurman was. Die situatie werd pas verbeterd nadat François in 1636 ook dat buurhuis had verworven.
Opnieuw kunnen lege doken, die wij als littekens in het balkenstramien van het huis zijn tegengekomen, ons op weg helpen. Zij laten zien dat er toen voor langs de straat over het nieuw verworven eenkamerhuis en de beide poorten heen een verdieping is gebouwd. Blijkbaar heeft van Santen onmiddellijk een goed afsluitbaar poortgebouw laten optrekken, voorzien van een verdieping en een zolderkap. Over de voorgevels zijn geen details bekend. Ze zullen in een vroege Renaissance stijl zijn opgetrokken.

Geheime gang
Het mysterie van een 'geheime gang', die wij in de kelder van het oude zaalhuis ontdekten, en die op een ondergrondse vluchtweg leek, hebben we ontraadseld.
Het blijkt een heel kort tunneltje te zijn. Al heel spoedig buigt het gewelf omhoog. En dan staat daar een rechte muur, de fundering van een in de 18de eeuw toegevoegde bouwmuur. Voor die tijd eindigde het tunneltje daar om via een trapje of hellinkje in de grote keuken uit te komen. Oorspronkelijk was de kelder alleen  toegankelijk via een luik onder de voorzaal. Pas nadat van Santen het buurhuis had gekocht, kon een nieuwe verbinding naar de keuken ontstaan.
Tussen het nieuwe poortgebouw en het achtergelegen dienstgebouw met keuken en koetshuis, bleef ten slotte een bescheiden achterplaatsje open. Op dat plaatsje, kon veel later de grote staatsietrap worden ingepast.

Nico Roorda van Eysinga
Ontleend aan zijn studie Stadspaleizen aan de Oude Delft

terug naar Oude Delft 197