OudeDelft 30 www.achterdegevelsvandelft.nl

Het huis van de familie Stastok

NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

Oude Delft 30 is evenals het buurhuis nr. 28 in 1648 gebouwd door de graanhandelaren Adriaen Claesz. van Schie en Pieter Hoogerwerff. Voordien stonden op deze plek pakhuizen van de voormalige brouwerij “De Keizerskroon” (zie Koornmarkt 43). In feite zijn het twee huizen in één, want zowel de dakconstructie met gekoppelde dakspanten als de vloerbalken lopen in beide huizen door. Oorspronkelijk moeten de beide huizen aan de grachtzijde identieke trapgevels hebben gehad. Wie goed kijkt ziet dat bij dit huis de onderste trede van de trapgevel nog steeds zichtbaar is.
Achter de twee huizen is (waarschijnlijk in de achttiende eeuw) een drietal achterhuizen gebouwd, achter kleine binnenplaatsjes. Ruim een halve eeuw geleden verkeerden die in bouwvallige staat en namen veel licht weg in de huizen aan de straat. Ze zijn toen afgebroken. Resultaat is dat dit huis een beduidend kleiner achtertuintje heeft dan het buurhuis.


De plattegrond van het pand op de oudste kadasterkaart van 1825, met een binnenplaatsje en daarachter een achterhuis, rug aan rug met een tweede achterhuisje dat behoorde bij het buurpand Oude Delft 28.

De kadaster-plattegrond in 2020. De achterbebouwing is sinds 1966 verdwenen. Het tuintje van nr 30 is beduidend kleiner dan dat van nr 28.

Familie Stastok
Het leuke van het huis Oude Delft 30 is dat het beschreven staat in het boek “Camera Obscura” van de schrijver A.D. Hildebrand, pseudoniem van Nicolaas Beets (1871), een bestseller uit de Canon van de vaderlandse literatuur. Van het verhaal over de familie Stastok heeft Delfia Batavorum ooit een aparte uitgave gemaakt, met tekeningen van Hans Houtzager.
In het verhaal van de familie Stastok laat neef Pieter de auteur “waaratje” Delft zien en verstout zich om met hem een pot biljard te spelen in herberg “de Noordstar”, vermoedelijk een schuilnaam voor een uitspanning bij de toen nog bestaande Rotterdamse Poort. Ook maakt de schrijver in Delft kennis met “Keesje het diakenhuismannetje”, een verhaal dat een schrijnend beeld geeft van de armoede in die tijd.


‘Neef Pieter verstout zich een pot biljard te spelen.’ Illustratie van Karel Blombéd uit de eerste geïllustreerde uitgave van de Camera Obscura uit 1857.

‘Keesje, het diakenhuismannetje’. Getekend door Ferdinand Carl Sierig voor de 10e druk, 1877.

Het stadje ‘D’
Uiteraard is de Camera Obscura niet bedoeld als sleutelroman die op alle punten de werkelijkheid probeert te vatten, maar meer een algemene komische zedenschets van het milieu waaruit de schrijver voortkwam. Het stadje ‘D’ is met opzet min of meer anoniem gehouden om model te staan voor het (klein)burgerlijk leven in een Hollandse provinciestad.
Het verhaal is geïnspireerd op een logeerpartij omstreeks 1830 van de jonge student Nicolaas Beets bij zijn oom en tante Cornelis Scholl van Egmond en Johanna de Waal Malefijt, die toen op dit adres aan de Oude Delft woonden met hun twee zonen Abraham en Michiel. Scholl van Egmond was gepensioneerd rector van de Latijnse school in Gouda, waar hij in 1819 ontslag moest nemen omdat hij blind was geworden.
Oom Stastok is in het verhaal niet blind en het is de vraag of de echte oom van Nicolaas Beets zo’n man van de klok was en een afkeer had van stoommachines.

Pendule
Hildbrand beschrijft het huis, waarvan hij het adres niet letterlijk noemt, als een huis met een trapgevel en oude kruiskozijnen in het lood. Op zich mogelijk: de restanten van de trapgevel zijn in de voorgevel immers nog steeds aanwezig. Het huis had verder slechts één zijkamer naast de voordeur met twee schuiframen. Ook dat klopt. Het was de kamer die door tante elke donderdag “gedaan werd” en waar nooit iemand mocht komen. De jonge Beets wordt bij zijn oom en tante ontvangen in de ‘achterkamer’ waar zij allervriendelijkste, nietszeggende gesprekken voeren. Ook beschrijft het verhaal een “tuinkamer” waar de familie met een kopje thee de avond passeert. Wellicht lag die kamer één hoog. Of de bronzen olifant en de pendule met negerslaafje uit zijn beschrijving van het interieur er ooit hebben gestaan is maar de vraag.

Rector van vader op zoon
Het echtpaar Scholl van Egmond bewoonde het huis in de jaren 1825-1835. Zij huurden het van notaris Jacob Vernée, die sinds 1809 eigenaar was, maar inmiddels woonde aan de Wijnhaven. Cornelis Scholl van Egmond was geboren in Delft als zoon van de rector van de Latijnse School (Zie Oude Delft 197). Na zijn studie letteren in Leiden werd hij conrector aan de Latijnsche school in Haarlem en later rector in Gouda, tot hij blind werd.
Scholl van Egmond heeft meerdere publicaties op zijn naam staan. Zo schreef hij het gedicht “Gedachten bij de overstrooming van januari 1820”. In het stadsarchief ligt nog een handgeschreven boekje met enkele toespraken en gedichten van hem.
Zijn vader heette gewoon Van Egmond. De toevoeging ‘Scholl’ heeft hij te danken aan zijn moeder Cornelia de Vechter, die de weduwe was van Huybertus Scholl, organist en beiaardier van de Nieuwe Kerk.

Studievrienden
Het echtpaar Scholl van Egmond kreeg vier kinderen: twee van hen stierven in de tijd dat de familie aan de Oude Delft woonde, de oudste zoon op 20-jarige leeftijd (1828), de jongste zoon pas 16 jaar oud (1832). Hun tweede zoon Abraham, ‘Pieter’ in de Camera Obscura, is een bekend arts geworden.
Uit de ‘Narede en opdracht’ in de Camera Obscura blijkt dat Nicolaas Beets het boek heeft opgedragen aan zijn oudste academievriend: Abraham Scholl van Egmond. De relatie tussen de twee werd nog hechter toen Abraham, inmiddels arts te Nijmegen, na de dood van zijn eerste vrouw trouwde met Maria Beets, de jongere zus van Nicolaas.
Als in 1834 de huisbaas, notaris Vernée, het huis verkoopt, trekken Scholl van Egmond en zijn vrouw op hun oude dag in bij hun zoon in Nijmegen.

Eerdere bewoners
Wat betreft de overige bewoners van het huis: De eerste bewoners huren het huis voor honderd gulden per jaar van de bouwers. Wie die huurders zijn is onbekend.
In 1697 koopt Leendert den Draak het huis. Hij bewoont het met Jannetje van der Swaan, dochter van de uitbater van de “Herbergh van zeven toelaten”.
Na het overlijden van de weduwe Jannetje in 1729 erft haar nicht Maria den Boer het huis. Zij bewoont het met haar man Cornelis van Os. Zij kregen samen vele kinderen, maar moeten er bijna evenveel op zeer jonge leeftijd begraven. Zij leven van ‘haar rente’. Zij leenden onder meer vijfduizend gulden uit aan het Oude Mannen- en Vrouwenhuis. Cornelis is verder actief als ‘generale brandmeester’.

Zindelijke inboedel van een revolutionair
Als zij kort na elkaar overlijden wordt het huis eigendom van de advocaat mr. Arnoldus van Os, een van hun twee overgebleven kinderen.
Hij blijkt een overtuigd aanhanger van de patriotten. Als in de zomer van 1787 deze beweging erin slaagt om kortstondig een greep naar de macht te doen in het stadsbestuur en elf leden van de oude regentenkliek uit de Veertigraad weet te wippen, is hij een van de nieuwlichters die hun plaats innemen. Als zes weken later de Pruisen de stadhouder te hulp komen, raakt hij die baan weer kwijt en moet hij voorlopig onder de radar zien te blijven.


In de zomer van 1787 slaan de patriotten buiten Delft een tentenkamp op van hun ‘vliegend legertje’. Daarmee dwingen ze een kortstondige revolutie in het stadsbestuur af, die Arnold van Os op de kussens brengt. Aquarel van Isaac van Haastert, Collectie Rijksmuseum.

Na de Bataafse Revolutie van 1795 (onder toezicht van de Franse troepen) komt hij weer op het toneel en wordt lid van de nieuwe ‘municipaliteit’ (gemeenteraad). Twee jaar later komt hij echter al te overlijden. De ‘zeer deftige en zindelijke inboedel’ van de ongehuwde vrijgezel wordt dan openbaar verkocht. Ze bestaat uit veel juwelen, goud- en zilverwerk, maar ook schilderijen van toen al voorname meesters als Jan Steen en Frans Hals. Ook heeft hij een grote bibliotheek met onder meer boeken van Vondel en een Atlas van Blaeu.


De verkoop van de inboedel en bibliotheek van de overleden Arnold van Os. Advertenties in de Rotterdamsche Courant van 7 en 11 augustus 1798.

Gasthuisdokter en broodbakker
Na het vertrek van de ‘familie Stastok’ koopt stads- en gasthuisarts Kornelis Knollaert het huis van notaris Vernée. Maar als zijn vrouw al na een jaar overlijdt, wil hij er niet langer wonen en verkoopt het aan ene Maria van Tintelen, een oude dame die dan al een bewogen leven achter zich heeft. Ze is driemaal weduwe geworden en slijt haar laatste twee jaar in dit huis tot ze er in 1838 op 73-jarige leeftijd overlijdt.
De volgende eigenaar is meester-broodbakker Hendrik Beck, die voorheen zijn brood bakte op de hoek van de Lange Geer en de Breedstraat. Hij heeft hier acht jaar gewoond en ging het huis vervolgens verhuren, onder meer aan Willem Kempers, leraar aan de Koninklijke Academie en een advocaat, Jean Valeton. Na zijn dood in 1871 erft zijn nichtje Maria Steenbrink het huis. Kort daarop verlaat de huurster de weduwe Meijer het huis en zet haar hele inboedel te koop.

Kleermakers weduwe
De erflaatster verkoopt het huis al binnen een jaar aan kleermaker Andries Iding. Hij is een van de oprichters van “De Delftsche Coöperatieve Winkelvereeniging” lezen we in de Staatscourant van 1877.
Als hij in 1884 op 50-jarige leeftijd overlijdt, blijkt uit een kleine overlijdensadvertentie dat hij langdurig ziek is geweest. Omdat zijn drie dochters nog niet volwassen zijn (9, 12 en 14 jaar oud), komt de notaris zijn nalatenschap uitgebreid beschrijven. Bij zijn wandeling door het huis begint hij op de zolder met een afgeschot kamertje met een bedstede. Op de eerste verdieping loopt hij door een voor- en achterkamer en alkoof. Beneden is een voorkamer, een gang, een keuken en een huishoudkamer, en ook nog een alkoof met bedstede. Deze indeling is nog altijd herkenbaar. Ene J.P. Teding van Berkhout blijkt nog kamerhuur schuldig. Gelukkig zijn er verder nog wat spaarcenten in de vorm van aandelen en obligaties.
De waarde van het huis wordt geschat op 4.000 gulden. De weduwe, Guillaudina de Koning, woont er vervolgens nog veertig jaar, en verhuurt met hulp van haar dochters aan vele studenten kamers.


Het huis in 1900. Foto-album Van Haagen, Tresor Collectie TU.

Oude Delft 30 in 2012. De linker helft van de tweeling.


De huidige achtergevels van Oude Delft 28 en 30. Nr 28 met namaak 17e eeuwse kruiskozijnen, en nr 30 met 18e eeuwse negen-ruits schuiframen.


Nicolaas Beets, alias Hildebrand, (rechts) en zijn bestseller uit 1839 de Camera Obscura (links).


De uitgave van Delfia Batavorum uit 1984 met het verhaal van de familie Stastok en tekeningen van Hans Houtzager.


Pieter Stastok. Tekening Karel Blombéd, 1857.





















Kort gedichtje van Cornelis Scholl van Egmond.
































Titelblad van het proefschrift van Arnoldus van Os uit 1757.


De afzetting van elf zittende regenten, die plaats moesten maken voor aanhangers van de patriotten, onder wie Arnold van Os. Gravure van Reinier Vinkeles, collectie Rijksmuseum.


Bakker Beck op zoek naar nieuwe huurders. Delftsche Courant 19 september 1856.


De inboedel van de vertrekkende weduwe Meijer in de aanbieding. Delftsche Courant, 14 april 1872.


Kleermaker Iding verhuurt kamers aan studenten. Delftsche Courant,19 juli 1878.


O Merveille!
In 1926 overlijdt hospita Iding. De nieuwe eigenaar wordt dan Ernst Schröder. Twee jaar later wordt hij ook eigenaar van het buurhuis (OD28), dat hij erft van zijn ouders die er hebben gewoond. Beide huizen zijn nu weer even in één hand. Schröder drijft een Elektrotechnisch Handelsbureau, dat onder meer alarminstallaties aanlegt en radio’s verkoopt en repareert. Hij is getrouwd met een Duitse vrouw, Maria Elise Frieda Matthes, afkomstig uit Brandenburg. Het huis Oude Delft 30 verhuurt hij aan diverse echtparen: In de jaren 1928-1933 aan Martinus Bouwmeester, leraar Frans en vrouw en kinderen, van 1935-1945 aan de fruitkoopman Frans Prins en zijn vrouw. Vermoedelijk is de leraar Frans verantwoordelijk voor de volgende citaten, aangebracht op plafondbalken in de voorkamer op de eerste verdieping:

“Drinck ick dan bederf ick. Drinck ick niet dan sterf ick” (Jacob van Lennep)
En: “Chair de la femme! Argile idéale! O Merveille!” (Victor Hugo).



Literaire citaten op de balken op de bovenverdieping, vermoedelijk uit de jaren ’30. Foto genomen tijdens de verbouwing in 1971.

Tijdens de oorlog koopt Schröder twee huizen in de Indische buurt die de bezetter de Joodse eigenaren heeft ontnomen, blijkt uit de zogenoemde ‘Verkaufsbücher’, die enkele jaren geleden online zijn gezet. Na zijn overlijden in 1951 blijft zijn weduwe in beide panden kamers verhuren.

Muziek
In 1961 gaan de musici Erik en Els Mesman het huis bewonen. Hij is fluitist, zij violiste, beiden bij het Residentie Orkest in Den Haag. In 1966 kunnen zij als huurders zowel Oude Delft 28 en 30 overnemen uit de nalatenschap van de vorige eigenaresse. Zij besluiten het buurhuis grondig te renoveren en daar hun intrek in te nemen. Daarbij worden ook de achterhuizen gesloopt achter nummer 28 en 30.

Grondige renovatie
Oude Delft 30 verkopen zij vervolgens aan collega muzieklerares Lummerschiena Bouman, samen met haar echtgenoot Andries Dorlas, bedrijfsleider NV Meubelindustrie Oldenhuis in Groenlo. Zij gaan hier in 1971 gaan renoveren.
Een fotoboek uit die tijd geeft een beeld van de vele vernieuwingen: de gangmuur beneden is gesloopt zodat er beneden voor één grotere ruimte is ontstaan waarin ook de keuken is geplaatst; de trap is verplaatst, de achtergevel is geheel verwijderd en vernieuwd. Bij deze verbouwing zijn ook de teksten in de balken, zoals boven al beschreven, tevoorschijn gekomen (en helaas ook weer overgeschilderd). Natuurlijk is het huis toen ook aangepast aan de eisen van de tijd: zo komt er bijvoorbeeld een badkamer en centrale verwarming.


Beeld van de grondige renovatie in 1971.

Foto van de bouwtekening uit 1971.


Overlijdensadvertentie van hospita weduwe Iding. Delftsche Courant, 30 september 1926.


Kamer te huur. Delftsche Courant, 31 oktober 1936.


Het huis in delen onderverhuurd. Delftsche Courant, 16 september 1939.


Een nieuwe hobby in oorlogstijd. Delftsche Courant, 3 juni 1944.



Levendige ruilhandel in de laatste oorlogsjaren.
Delftsche Courant, 8 juli 1944 en 2 maart 1945.
Opnieuw een rector
In de jaren 1978-1980 wonen hier Johan Bruijns, informatiedeskundige aan de TU en zijn vrouw Cornelia de Kok, beiden informatiedeskundigen.
Drie jaar later worden Peter Kempen en zijn vrouw Rosemarie Laumen eigenaar. Zij werken beiden in het onderwijs. Hij is wetenschappelijk hoofdambtenaar (Germanistiek) aan de Universiteit Leiden en zij docente Duits aan de Hogeschool Haarlem. In 1983 wordt Kempen rector van het Sint Stanislascollege waar hij al eerder als leraar Duits heeft gewerkt. Hij is de eerste “lekenrector” bij deze school die in 1948 is opgericht door de paters Jezuïeten. Tijdens zijn rectoraat komt de integratie van het gehele katholieke voortgezet onderwijs in Delft en Pijnacker tot stand. Na het overlijden van zijn vrouw verkoopt hij het huis in 1996.
Sindsdien wisselt het huis nog enkele malen van eigenaar. De huidige eigenaren wonen er sinds 2011.


De woonkamer beneden achter in 1995.

De woonkeuken beneden voor in 1995, met rechts het trapportaaltje naar boven.

Het bescheiden achtertuintje van het huis.

Bewoner Peter Kempen, in functie als rector van het Stanislascollege.

Magda Meijsing en Kees van de Wiel

 
>> Zie hier voor meer informatie over bronnen, eigenaren en bewoners van Oude Delft 30
Geplaatst:  29 juni 2020  
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft