Rechtsonder
in de gevel geeft een klein steentje met de inscriptie JJP 1850 op het
eerste gezicht een logische datering voor dit pand. De lijstgevel is
naar de mode van die tijd, evenals het stoepje met de palen en het
smeedijzeren hek. Wel zijn de ramen op de benedenverdieping sindsdien
een keer gemoderniseerd. Het enige ongemakkelijke aan de strakke gevel
zijn de vensters op de zolderverdieping vlak onder de lijst. Ze zijn
verhoudingsgewijs te klein en te onhandig om naar buiten te kijken,
want ze reiken niet verder dan kniehoogte. Bij recente
renovatie van het huis werd in de zomer van 2014 op de balklaag aan de
zoldering van de eerste verdieping een opvallende kleurrijke
beschildering uit het begin van de zeventiende eeuw ontdekt met onder
andere jachttaferelen en een edelman met kousenbanden. Zoals vaker
vertelt de gevelsteen in de voorgevel ons dus meer over de ouderdom van
die gevel dan over de leeftijd van het huis erachter.
Op een gevelsteen uit 1850 zijn
de initialen JJP te lezen. | Raadselachtige gevelsteen |
Halverwege het huis
is een binnenplaats met daarin een opvallend halfcirkelvormig
trappenhuis. Daarachter volgt een achterhuis, waaraan later een
zijvleugel is aangebouwd, die achter het buurhuis Oude Delft 66 ligt.
Onder in die zijvleugel ontdekken we een tweede gevelsteen, nu met
inscriptie “M vd C 22 - 8 -1817”. Het achterhuis,
waaraan die vleugel is vast gebouwd, heeft echter op de eerste
verdieping een balkenplafond van moer- en kinderbinten dat rust op
zandstenen consoles met daarin uitgehakt twee verschillende
familiewapens. Dat achterhuis moet onmiskenbaar uit de 16e eeuw
stammen, en de aanbouw dus uit 1817. Onderweg naar
dat achterste deel van het huis passeerden we al een tussenkamer
waarvan de vloer drie treden hoger ligt dan de gang en de voorkamer,
omdat zich onder dit deel van het huis een kelder bevindt met een
tongewelf en roodstenen plavuizen. Die kelder zal daar ook al sinds de
16e eeuw of nog eerder hebben gelegen. In een verkoopadvertentie
uit 1862 wordt ze aangeprezen als een ‘gewelfde
water- en vorstvrije kelder’. De binnenzijde van de gangmuur
boven de kelder is bovendien zo dik, dat ze sterk lijkt op een oude
buitenmuur. Vermoedelijk is die gang dus ooit een oud poortje geweest.
Achterhuis van de schout
De oudste vermelding die we in de geschreven archieven van het huis
hebben kunnen vinden, dateert van 1555, in een koopakte van het huis
aan de Koornmarkt erachter (op de plek van het huidige Koornmarkt 87).
De achterbuur aan de Oude Delft was toen een achterhuis (in 1567
‘schuyere’) van het buurhuis “De
Harp” aan de Koornmarkt (85) en eigendom van Vranck
Bertelmeesz van Diemen, de toenmalige schout van Delft.
Mogelijk had hij hier aan de achterzijde ook de stallen voor zijn
paarden. In de akte was bovendien sprake van een gemeenschappelijke
poort naar de Oude Delft. Gemeenschappelijk, dat wil zeggen samen met
brouwerij de Slang, de buren aan zijn andere zijde op de Koornmarkt
(nr. 89). Het perceel van die brouwerij liep, zoals van de meeste
brouwerijen in die tijd van de Koornmarkt, tot achter aan de Oude Delft
door. Wellicht was dit poortje de huidige gang van Oude Delft 68.
Erfgenaam Hendrick moest vluchten
De schout vererfde zijn huis aan de Koornmarkt aan zijn zoon Hendrick
van Diemen, evenals zijn zetel in het stadsbestuur, de zogenoemde
Veertigraad. Bij het begin van roerigheden van de 80-jarige oorlog
gokte deze Hendrick echter kennelijk op het verkeerde paard. Hij moest
de stad in 1570 ontvluchten - naar Leiden. Toen hij na de
machtsovername in 1572 weer terugkwam, werd hem voor drie jaar de
toegang tot het stadsbestuur ontzegd, maar in feite lag hij er
sindsdien voorgoed uit.
Wapen van Van
Diemen, wapenkaart leden van de Veertigraad ‘zedert den Jaare
1476’ | Ook
financieel ging het hem moeizamer dan de vorige generaties. Toen Van
Diemen in Delft terugkeerde, vestigde hij zich in het (mogelijk
vernieuwde) achterhuis aan de Oude Delft en verhuurde aanvankelijk het
grote ouderlijk huis aan de Koornmarkt, dat hij later zou verkopen. Op
het huis aan de Oude Delft moest hij een forse hypotheek nemen.
Duidelijk is wel dat het familiewapen van de Van Diemens, een gele ster
en een rood veld, totaal niet lijkt op één van de
wapens op de stenen consoles uit die tijd. |
Vervlochten Van
Diemens huis aan de Oude Delft telde in 1600 vier stookplaatsen, zoals
zijn dienstmaagd Aechtken de belastinggaarder liet weten. Volgens de
logica dat veel percelen aan de Koornmarkt vroeger tot aan de Oude
Delft doorliepen, zou men kunnen verwachten dat ook het huis Oude Delft
66, recht achter “De Harp”, oorspronkelijk tot het
grondgebied van de Van Diemens zou hebben behoord. Wellicht was het
ooit met Oude Delft 68 een geheel, vooral omdat ze zo in elkaar
vervlochten lijken. Maar dat blijkt niet het geval. Reeds
vanaf herbouw na de stadsbrand stond op die plek een van de weinige
zelfstandige kleinere huisjes aan de Oude Delft, bewoond door een
mandenmaker. Bij de optekening van het haardstedengeld werd er wel nog
een tweede achterhuis genoemd dat bij “De Harp” op
de Koornmarkt “respondeerde”. Het was door de
nieuwe eigenaar van het regentenhuis aan een mandenmaker verhuurd.
Vermoedelijk betrof dat het achterste deel van “De
Harp” dat via het poortje tussen de huidige nummers 66 en 64
op de Oude Delft was te bereiken.
Het
zesde of zevende huis vanaf de Pepersteeg kan het huidige OD 68
zijn. | In
1832 is het perceel behoorlijk groot. | Op
het kaartje van nu is een flink stuk ingeleverd. |
Originele
Kadasterweergave 1823. |
Engelsen
Begin 17e eeuw woonde in het huidige Oude Delft 68 de lakenkoopman
Guillaume Vermij, waarschijnlijk van Vlaamse afkomst. Hij ging in 1631
failliet en moest het huis gedwongen verkopen. In de jaren
’20 van de 17e eeuw woonden er enige tijd onbekende Engelsen.
Vermoedelijk heeft het huis daaraan de naam “De Beurs van
Londen” te danken, die het twee eeuwen zou houden. In 1623
werd er ene Engelsman met de naam Thomas vanuit de Beurs van Londen in
de Oude Kerk begraven. Twee jaar later vinden we in de boedel van de
overleden wijnkoper François van den Bosch op de hoek van
Peperstraat en de Koornmarkt een onbetaalde rekening van ‘een
Engelsman uit de Beurs van Londen’ die inmiddels was
vetrokken naar Bergen op Zoom.
Waarschijnlijk hebben zij ook de onlangs ontdekte beschilderingen op de
balken aangebracht, want die doen nog al on-Nederlands aan.
| |
| |
De recent ontdekte beschilderingen op de
balken. |
Mogelijk waren die Engelsen in Delft terechtgekomen vanwege de
lakenhandel. In 1621 waren namelijk de Merchant Adventures in Delft
neergestreken, een compagnie van kooplieden die van de Engelse koning
het monopolie hadden gekregen op de uitvoer van ongeverfd Engels laken
naar het vasteland. Van 1621 tot1629 hadden zij in Delft hun
stapelplaats. De stad had daarvoor een deel van het Prinsenhof
beschikbaar gesteld. In hun kielzog kwamen meer Engelse kooplieden naar
Delft. Een ander optie is dat de Engelsen ingehuurde militairen waren.
Het vertrek van de Engelsman naar de vestingstad Bergen op Zoom kan
daarop wijzen. Van Lodensteijn
Na het faillissement van Vermij in 1631 viel het huis in handen van de
regent Jacob Cornelisz van Lodensteijn. En na het overlijden van zijn
weduwe in 1648 in handen van hun dochter Machteld die gehuwd was met
Pieter van Lodensteijn, een zoon van een neef van Jacob die recht
achter dit huis op de Koornmarkt was opgegroeid in de Witte Lely (op de
plek van huidig Koornmarkt 87). Waarschijnlijk heeft het echtpaar De
beurs van Londen bewoond tot Pieter een goede carrière bij
de Admiraliteit van de Maze kon maken in Rotterdam. Scheurselmeester
In de tweede helft van de 17e eeuw werd het huis vervolgens gekocht
door ‘scheurselmeester’ Abraham van Blijvenburch.
Een scheurselmeester was een chirurgijn die zich had gespecialiseerd in
buikoperaties. Kennelijk betaalde dat specialisme goed, want bij het
familiegeld in 1674 is hij met ƒ18.000 veruit de meest
vermogende chirurgijn van Delft. Van Blijvenburch was op zijn oude dag
kinderloos, maar had wel een getrouwd nichtje in huis genomen, aan wie
hij het huis na zijn dood vermaakte. Na haar dood kwam
het huis in handen van meester steenhouwer Herman Knollenburg, die
omstreeks 1730 aan dit stuk van de Oude Delft vijf huizen op een rij
verwierf. De verhuur van dit pand was voor hem echter een zorgenkind.
Ondanks een kamer met goudleer behang stond het geruime tijd leeg,
waarna hij het maar ging vertimmeren. Uiteindelijk vond hij vlak voor
zijn dood dominee Onderdewijngaart als huurder. Ook voor de volgende
eigenaren bleef het echter sukkelen met de verhuur. In 1749 bleek het
huis bij een belastingregistratie opnieuw onbewoond. Vier jaar later
werd het voor ƒ 2100 verkocht aan de weduwe Elisabeth Wibbert.
De koopakte uit 1754 vermeldt dat het huis toen ook al achter het
buurhuis (Oude Delft 66) om doorliep naar opzij en daar via de
gemeenschappelijke poort een uitgang naar de straat had. |