Dit
huis met twee ver naar voren springende hoekrisalieten (gevelvleugels)
ziet er voornaam uit en is het enige pand in Delft dat zeven ramen
breed is. Het heeft “Amsterdamse allure”. De
afgelopen twee eeuwen deed het dienst als overheidskantoor, weeshuis,
militaire academie, hoofdgebouw van de hogeschool en tegenwoordig als
representatief centrum van Unesco-IHE, het internationaal Institute for
Water Education. De bouwer
en eerste eigenaar Willem Hooft van het imposante gebouw stamde uit een
aanzienlijk Amsterdams regentengeslacht. In 1717 kocht hij de brouwerij
‘de Cimbel’ (met erven, koethuis en woonplaatsen)
die op deze plek stond, en liet alles afbreken voor zijn
“droomhuis”, dat hij in 1720 kon betrekken. Geld moet rollen
Financieel ging het de bouwer Willem Hooft niet helemaal naar wens. Hij
liet het huis na drie jaar op naam van zijn vrouw zetten, maar toen zij
in 1732 overleed moest hij er uit, want hij was niet haar erfgenaam
omdat ze op huwelijkse voorwaarden waren getrouwd.
Een jaar later kocht Di(e)derik van Durven het huis voor de toen lieve
som van 43.000 gulden. Hij was toen 56 jaar oud, een nogal ziekelijke
man. In brieven klaagde hij over zijn “debile lichaamsgestalte”.
Durven (zijn naam wordt soms met ‘van’ geschreven,
maar meestal zonder) werd in 1729 gouverneur-generaal van Nederlands
Indië en heeft daar fortuin gemaakt. Hij maakte het daarbij
echter behoorlijk bont, want na twee jaar werd hij ontslagen wegens “verregaande corruptie en ongebonden en onbetamelijk levensgedrag”. Dat laatste betekende dat hij met Indische dames op stap ging, waar hij “somtijds wel een zoopje mede dronk”.
Terug
in Nederland begon hij een proces tegen de VOC voor schadevergoeding en
eerherstel. Het werd een langdurige kwestie. Toen Durven in 1740
overleed was er nog geen uitspraak gedaan. Zijn dochter Yda Anna Durven
bleef in het huis wonen.
Zij huwde in 1748 met Nicolaas Kraaijevanger die bij haar introk. Yda
overleed in 1766, maar Nicolaas Kraaijevanger bleef tot aan zijn dood
in 1796 in het huis wonen. Hij was de laatste particuliere bewoner van
het pand. Over een periode van ruim 75 jaar woonden er na elkaar drie
“gezinnen” in dit statige huis dat qua uiterlijk
ook wel iets weg heeft van een landhuis.
 |
 |
 |
Op de Kaart Figuratief staan op de zuidelijke hoek Smitssteeg Oude Delft nog drie huizen. |
In 1832 tekende het Kadaster een heel groot perceel doorlopend tot aan de singelgracht. |
Ook nu is dit pand onderdeel van een veel groter geheel. |
Brouwerijen Hartshoorn en Rosbel
De oudste concrete gegevens over bewoning van deze plek dateren van
1466. Er werden hier toen twee huizen beschreven op de hoek van de
Smitssteeg en het Oude Delft als onderpand in een zakelijke transactie.
Vanaf omstreeks 1500 woonden hier naast elkaar de broers Jan en Hendrik
van der Burch. Ze komen net als hun broer Joost op de Koornmarkt uit
het kerkdorp ’t Woudt naar de stad om hun geluk in het
bierbrouwen te beproeven.
Met de grote stadsbrand van 1536 brandden beide huizen af en na de
herbouw komen hier de namen van de brouwerijen de Hartshoorn en de
Rosbel (ook wel Cimbel) uit de archieven boven water. De afstammelingen
van Van der Burch bleven tot 1717 hun bier brouwen in de Rosbel of
Cimbel.
De andere brouwerij De Hartshoorn kwam in andere handen, onder meer die
van Adriaen Graswinckel, en werd uiteindelijk in 1630 opgekocht door de
buurman van de Rosbel. Het bedrijf werd toen verbouwd tot woonhuis en
door de familie Van der Burch verhuurd.
Zwart schaap
Adriaan Graswinckel kwam uit een bekende Delftse brouwersfamilie, maar
zijn levenswandel vormde een beetje een smet op het familieblazoen. In
1602 werd hij brouwer in de Hartshoorn, met hulp van zijn vader.
Zijn moeder voorzag al problemen toen zij in 1610 haar testament
opmaakte. Zij maakte toen een voorbehoud voor haar zoon mocht hij: „deur eenich ongeluck van coopmanschap off ander quaet avontuier in eenich verloop quaeme te geraecken".
Inderdaad raakte hij in 1617 in moeilijkheden door een vechtpartij of
duel met ene jonker Ghijsbrecht van Ophemert. De afwikkeling van de
‘kwetsuren’ van de steekpartij en de bemoeienissen
van de Schout van Delft en de Baljuw van Rijswijk met de zaak kostten
de familie ruim 1337 gulden en 7 stuivers. De vrouw van Ophemert moest
bovendien gepaaid worden met een paar gouden braceletten, ouderwets
Nederlands voor armbanden.
Naar Indië
Adriaan zelf had na dit incident meteen de benen genomen naar
Oost-Indië, met medeneming van al zijn contanten. Zijn vrouw,
die ziek te bed lag, liet hij samen met de dienstmeid en de kinderen
achter met 6 gulden handgeld. “Meesteresse”
Gertruyt van Fenhoven kreeg voor haar verpleging nog 300 gulden, die
zij niet had, en maakte daar moeilijkheden over.
Twee jaar later ontving de inmiddels herstelde brouwersvrouw het
bericht dat haar gevluchte echtgenoot op weg naar Indië aan
boord was overleden. Zij heeft de brouwerij zo goed en zo kwaad als het
ging weten voort te zetten en de kinderen groot gebracht.
Af en toe trok zij er met haar zoons op uit om de achterstallige
schulden op verkochte bieren door heel Holland te innen. Die klandizie
zat behalve in Delft, onder meer in Delfshaven, Schiedam en Rotterdam
en ook verder richting Oud-Beijerland, Sommelsdijk, Willemstad en
Zierikzee. Ook in Oudewater en Wormerveer leverde de brouwerij bier. In
1630 besloot zij de brouwerij toch maar aan de buurman te verkopen.
Wezenweelde
In 1799 werd het pand voor 11.000 gulden aan de nieuwe Bataafse
Republiek verkocht en werd het hoofdkwartier van het Departement Delf,
een soort provinciebestuur voor een deel van het huidige Zuid-Holland,
dat maar heel kort heeft bestaan.
In 1802 kwam het dan ook weer in de verkoop. Het werd toen aangeprezen met de volgende tekst: “voorzien
van veele behangen en onbehangen boven en beneden vertrekken.
Appartementskamers cabinetjes en een zeer grote droge kelder. Alsmede
grote en kleindere kookkeukens en een ruimen doorgaande kleerzolder. De
tuin beplant met exquise vrugtbomen en de stal gebouw voor 7
paarden.”
Het opleidingsinstituut voor slimme wezen, de Fundatie van Renswoude (zie Oude Delft nr 49)
betaalde voor dit alles 15.300 gulden. De Fundatie zat toen nog goed
bij kas en hielp de overheid aardig uit de schulden. Ze liet het pand
bovendien flink verbouwen. Wat nu de Prinsenkamer heet, ging dienst
doen als regentenkamer. De overige vertrekken werden geschikt gemaakt
als school en slaapruimte voor de weesjongens.
Pasteitjes voor Napoleon
Aan het prestigieuze project heeft de Fundatie zich aardig vertild,
mede door de beroerde omstandigheden in de Franse Tijd, waarin een
groot deel van de beleggingen in overheidsleningen nietig werd
verklaard.
Vanwege de financiële nood konden vanaf 1812 lange tijd geen
nieuwe leerlingen meer worden aangenomen en moest het fraaie pand weer
worden ontruimd. De stad nam het toen voor 9.000 gulden over. Kort
daarvoor werd het op 25 oktober 1811 nog ingezet voor de ontvangst van
de kleine man keizer Napoleon Bonaparte en zijn echtgenote op hun
vluchtige bezoek aan Delft. Ze kregen er een lunch met pasteitjes
aangeboden.
Militaire school en hospitaal
Na het vertrek van de Fransen weet de stad het Rijk ervoor te
interesseren om in het gebouw een militaire school voor artillerie- en
genieofficieren te vestigen.
In 1817 werd daarom in de tuin een extra gebouw opgetrokken voor
bibliotheek en collegezalen. In 1828 was het echter alweer mis met deze
nieuwe bestemming, want de cadetten vertrokken toen naar de nieuw
opgerichte Koninklijke Militaire Academie in Breda. Naarstig ging de
stad op zoek naar nieuwe huurders. Gelukkig raakten we in 1830 in
oorlog met de Belgen en was er acuut behoefte aan een militair
hospitaal.
In 1839 was dat echter over en moest men weer met het gebouw leuren. Even was er sprake van een gewerenfabriek op die plek.
Hogeschool
Toen op 8 januari 1842 de koning echter besloot een Koninklijke
Academie voor Ingenieurs op te richten zag de stad Delft mogelijkheden.
De onderhandelingen werden geopend en op 19 juli 1842 werd het pand het
hoofdgebouw van de Koninklijke Academie.
Het Rijk werd voor 8000 gulden eigenaar van het pand. In de koop zaten
bovendien vier aangrenzende panden ten zuiden ervan, die de stad eerder
voor de uitbreiding van de militaire opleiding had aangekocht. Ze
konden worden gesloopt voor de bouw van de verdere nieuwe behuizing van
de academie. Het gebouw bevond zich toen in een staat van verval, net
als de meegeleverde aangrenzende huizen.
Precies
110 jaar zou Oude Delft 95 het hoofdgebouw van de Koninklijke Academie
en haar opvolgers de Polytechnische School en de Technische Hogeschool
worden. Toen de TH het pand in 1958 verliet, werd het grondig
gerestaureerd. Bij de vele verbouwingen was de kap zo veranderd dat de
oorspronkelijke constructie niet meer te herkennen was. De enige
oplossing was de gehele kap te slopen en opnieuw op te bouwen.
 |
 |
 |
Collegezaal
eind 19e eeuw en ruimtes van Mechanische Technologie, 1925,
gefotografeerd door Peter Odijk. (Collectie Ergoed Delft,
Gemeentearchief) |
Watermanagement
Op dit moment geeft het gebouw onderdak aan het IHE, een instituut voor
opleiding in watermanagement onder de vlag van Unesco, dat veel
studenten uit alle hoeken van de wereld trekt. Het pand maakt deel uit
van een groot complex van gebouwen. Het hoofdgebouw van het IHE ligt
aan de achterzijde van dit gebouw aan de Westvest 7.
Interieur
De zogenaamde Prinsenkamer is in stijl bewaard gebleven. De gestuukte
plafonds zijn gedeeltelijk verguld. De marmeren schouwpartij is in de
stijl van Lodewijk XIV uit het begin van de 18e eeuw. De middelste
spiegel heeft een fraaie houten omlijsting. Boven de spiegels bevindt
zich een schilderstuk dat de aanbidding van het Christuskind voorstelt.
In het kleine zijkamertje staat een schouw met schilderstuk dat het
offer van Abraham voorstelt. Het is zeer aannemelijk dat beide
schoorsteenpartijen met de Bijbelse voorstellingen nog dateren uit de
tijd van Willem Hooft.
|