Naar de
handel en wandel van een van de meest bewierookte Delftenaren, de
schilder Johannes Vermeer, wordt al heel lang internationaal fanatiek
onderzoek gedaan. Toch is zijn leven nog steeds omgeven met raadsels.
Waarschijnlijk mede een van de redenen dat deze sfinxachtige kunstenaar
zo tot de verbeelding spreekt. Tot de weinige dingen die men tot voor
kort zeker meende te weten over hem is waar hij gewoond heeft, namelijk
op de Oude Langendijk, op de hoek van de Molenpoort. Op die hoek is hij
in elk geval overleden. Maar op welke hoek? Tot voor kort
gingen
onderzoekers uit van het voormalige huis Het Serpent dat omstreeks 1835
afgebroken is voor de vergroting van de 18e-eeuwse schuilkerk met een
nieuwe brede classicistische gevel aan de Oude Langendijk. Op de
achtergevel van de kerk prijkt dan ook nog steeds een bord dat de
toeristen hiervan moet overtuigen. Een paar jaar geleden heeft Hans
Slager echter een grondig onderzoek naar de buurt gedaan. Daarin komt
hij tot de conclusie dat veel aannemelijker is dat Vermeer gestorven is
in het huis op de andere hoek van de poort. En dat huis staat er nog
steeds, al is het sindsdien wel een keer van top tot teen vrijwel
geheel vernieuwd, namelijk: Oude Langendijk 25, een huis met een strak
klokgeveltje. Hard sluitend bewijs heeft hij daarvoor evenmin, maar de
omvang van dit huis blijkt veel beter te passen bij de
boedelbeschrijving van Vermeer uit 1676, dan de veel grotere voormalige
herberg aan de andere zijde van de poort. Overigens is
Slager
niet de eerst die dit huis aanwijst als het woonhuis van Vermeer. Ook
de Haagse kuntschilder met Delftse roots, Eduard Houbolt, deed dat in
1924 al eerder. Hij meende echter ook in het wereldberoemde
‘Straatje’ een portret van Vermeers woonhuis te
herkennen.
Van die laatste eeuwigdurende discussie over ‘het
Straatje’
willen we ons hier maar verre houden.
| |
Links het huis op de oudste kadasterkaart van
1823 en rechts op de hedendaagse kadasterkaart van 2020.
|
Boedelbeschrijvingen
In de 17e eeuw telde herberg Het Serpent zeven stookplaatsen en het
huidige Oude Langendijk 25 in 1638 slechts twee. Zowel Ab Warffemius
als Henk Zantkuijl hebben in het verleden pogingen gedaan aan de hand
van Vermeers boedelbeschrijving na zijn dood de indeling van het huis
in 3-D uit te tekenen. Daarbij moesten ze nogal wat creatieve aannames
bedenken om te verklaren dat hij maar een beperkt deel van het grote
huis bewoonde. In het bestaande Oude Langendijk 25 laten die beschreven
vertrekken zich veel beter plaatsen, toont Slager aan. Bovendien blijkt
de beschrijving van Vermeers huis uit 1676 ook verrassend overeen te
komen met de inventaris van de stoffenwinkel van Pieter Tijsman uit
1801 in dit pand, waarover hieronder meer.
Zie hier de tekst van de boedelinventaris van
Johannes
Vermeer,
en de daarop gebaseerde huisindeling volgens Zantkuijl,
Warffemius en
Slager.
Trapmolen Ook
Oude
Langendijk 25 had oorspronkelijk een huisnaam, die echter in de tijd
van Vermeer al in onbruik was geraakt: de Trapmolen. Aan deze rosmolen,
waarbij in een tredmolen met behulp van paarden graan werd gemalen,
heeft de poort ook zijn naam te danken. De poort van drie meter breed
die vanouds bij het huidige Oude Langendijk 25 hoorde, gaf toegang tot
de stallen en molen en pakhuis aan de achterzijde van het pand. Halverwege
de 16e eeuw woonde en werkte hier molenaar Willem Jacobsz. Omstreeks
1575 werd het bedrijf overgenomen door Jacob Jacobszoon van Haestrecht,
alias Van Haestert, die hier circa veertig jaar werkzaam bleef. Over
hem zijn vrij veel documenten terug te vinden, waaronder een testament
uit 1611 waarin hij zijn tweede echtgenote na zijn dood onder meer
‘de paarden en beesten en de foerage daartoe
dienende’
nalaat. Na 1616 volgt Steven Rijcken hem als molenaar op.
Van
hem is in de notariële archieven nog een getuigenverklaring te
vinden inzake een onenigheid met de pachter van de belasting
‘op
het gemaal’ over briefjes voor de zakken tarwe die hij voor
twee
klanten had gemalen. Waarschijnlijk was het pand van de
Trapmolen met alle bijgebouwen in het begin van de 17e eeuw beduidend
groter dan het huidige Oude Langendijk 25. In 1600 telde het vier
stookplaatsen, in 1638 nog maar twee. Mogelijk is een deel van het
bedrijf verkocht aan de buurman en graanhandelaar Cornelis van der
Prins, die in 1632 in een belastingregister te boek staat als
‘coremol.’(korenmolenaar?).
Sinds circa 1625-1630 is het pand op de hoek van de
Molenpoort
een woonhuis en heeft het zijn huisnaam Trapmolen verloren. Wellicht is
het destijds nieuw gebouwd, al blijkt dat nergens uit
archiefdocumenten.
Katholiek netwerk
In 1631 wordt het pand, samen met het huis Het Serpent aan de overkant
van de poort aangekocht door advocaat Tijmen Slingerland uit Den Haag.
Deze opereerde als zaakwaarnemer van de Katholieke Kerk, die zelf
destijds volgens de wet geen onroerend goed meer mocht bezitten.
Datzelfde gold voor twee panden oostelijk van Het Serpent, waarin een
schuilkerk werd ingericht. Langzamerhand
werd een groot deel van de panden in de huizenblok Oude
Langendijk-Burgwal door vermogende aanhangers/sponsors van de
katholieke geloofsgemeenschap opgekocht en verhuurd binnen het sociale
netwerk van de kerk. Tot dat sociale netwerk van huurders behoorden ook
Johannes Vermeer en zijn schoonmoeder Maria Thins. Hun huisbaas was op
dat moment niet meer de genoemde advocaat Slingerland, maar Machtelt
van Beest, weduwe van brouwer Willem van Nerven, een stiefdochter van
de succesvolle portretschilder Michiel van Mierevelt en
één van de rijkste dames van Delft. Zelf woonde
zij een
paar huizen verder in het grote huis Swanenburg, het huidige Oude
Langedijk 23.
Het pand op de Kaart Figuratief uit de tijd van Vermeer. |
Schematische weergave van het huizenbezit van huiseigenaresse Machteld
van Beest in de tijd van Vermeer. Tekening Hans Slager, gebaseerd op de
kadasterkaart van 1823.
|
Zoals
bekend had Vermeer bij zijn overlijden hoofdzakelijk schulden die zijn
weduwe met schilderijen bij de bakker betaalde, maar het vermogen van
zijn schoonmoeder mocht er best zijn. Met haar geschat vermogen bij de
belastingheffing in 1674 voor het familiegeld van 26.000 gulden
behoorde zij tot de tien procent vermogendste stadgenoten. Al behoorde
haar verhuurster echt tot de absolute toplaag van Delft: zij had bijna
zes maal zoveel in kas. Maria Thins' vermogen bestond vooral uit
landbezit in de buurt van Schoonhoven, dat sinds het rampjaar 1672 en
de Hollandse Waterlinie vermoedelijk zeer beroerd rendeerde. Het is de
vraag of zij in de praktijk over veel contanten kon beschikken.
|
| Huidig
Oude Langendijk 25, met dichte luiken, 2020.
‘De schilderkunst’ van Vermeer. Kunsthistorisch
Museum Wenen.
‘De Liefdesbrief’ van Vermeer. Rijksmuseum
Amsterdam.
‘Het Melkmeisje’ van Vermeer. Rijksmuseum Amsterdam.
Een rosmolen in bedrijf.
‘Het straatje’ van Vermeer. Rijksmuseum Amsterdam.
|
De
Jezuitenkerk op een tekening van Abraham Rademaker omstreeks 1730. De
Molenpoort en het huis Oude Langendijk 25 vallen rechts net buiten de
tekening.
|
Comenijwinkel
Na Vermeer bleef het huis nog bijna een eeuw een huurpand van de kerk,
zij het in naam van nazaten mevrouw Van Beest. Van de meesten van die
huurders is weinig bekend. Een van hen was legerkapitein Francois de
Vitau die hier in 1706 overleed (al kan hij ook in het Serpent hebben
gewoond). De meesten lijken echter vrij armlastig. Bij een
inventarisatie voor een belastingregister uit 1749 woonde hier de
metselaarsknecht Thomas van der Linden, wiens vrouw in het voorhuis een
‘comenijwinkeltje’ (levensmiddelenwinkel) dreef. Ze
hadden een deel van
het huis onderverhuurd aan een kostganger Hendrik Stuurland. Volgens de
wijkmeester was Thomas ‘onmachtig’ om enige
bijdrage aan de belasting
te geven.
Geen
Oude vrouwenhuis Volgens
een boek van prof. van Lieburg over de RK-wezen- en bejaardenzorg in
Delft zou dit huis vanaf 1753 een katholiek bejaardenhuis zijn geweest
waar ene Lena Palm in dienst van de Kerk een 15-tal arme oude vrouwen
verzorgde. In het contract dat Lena met het kerkbestuur sloot staat dat
daarvoor een huis naast de kerk voor hen werd gehuurd. De toenmalige
kerk reikte toen nog niet tot de hoek van de Molenpoort aan de Oude Langendijk, zoals nu. Daar
lagen nog drie huizen tussen, en in een van die huizen, direct naast de
kerk woonden in 1749 reeds diverse klopjes. Dat huis werd volgens de
boekhouding van het RK armbestuur ook voor 60 gulden per jaar gehuurd
van een weduwe Vermeulen, iemand die nooit eigenaresse van Oude
Langendijk 25 is geweest.
Grondige
vernieuwing In
1768 wordt het pand door Maria Jacqueline Tjark, echtgenote van Jean
Baptiste graaf van Outremont verkocht aan Pieter Tijsman voor slechts
400 gulden. Deze begint hier een ‘negotie in linnen en
catoenen
lijnwaaten’. De nieuwe winkelier moet het pand zeer grondig
onder
handen hebben genomen. Volgens waarnemingen van bouwhistoricus Wim Weve
is er uit de tijd van Vermeer vrijwel niets behouden gebleven. Zo is
hij onder meer verantwoordelijk voor de huidige (toen nieuw) klokgevel
voor het pand (al zijn de ramen daarvan in de 19e eeuw vervangen door
de huidige ‘empire’-ramen). Ook de deels nog steeds
aanwezige 18e
eeuwse betimmering van het interieur is van zijn hand. 33 jaar later
ging het pand na zijn dood in 1801 voor fl 1.500 van de hand, en dat in
een tijd dat de huizenprijzen alom dramatisch kelderden. Het was dan
ook opvallend vernieuwd in een tijd dat grote delen van de stad er
verloederd bijstonden. Zelfs de hele constructie van vloerbalken en
metselwerk lijkt voor een groot deel uit deze periode te dateren. |
| Het
bord aan de achterzijde van de St Jozefkerk dat aan toeristen
uitlegt dat het huis waar Vermeer woonde en werkte aan de andere kant
van de poort stond ter plekke van de noord-west hoek van de kerk.
‘Brief
lezende vrouw in het blauw’ van Vermeer. Rijksmuseum
Amsterdam. |
Het huis op een lithografie uit 1858 van de toenmalige St. Jozefkerk
uit 1837, door Christiaan Bos.
|
Negotie in lijnwaaten
Als Tijsman in 1801 overlijdt, komt de notaris zijn hele hebben en
houden inventariseren. Het voorhuis is dan een winkelruimte met
toonbank, winkelplanken en een ladder. De voordeur zat toen nog in het
midden van de gevel, blijkt uit een afbeelding van het huis uit 1858.
Pas nadien is de voordeur verplaatst en de gang van het achterhuis
doorgetrokken tot de voordeur. In het ‘kamertje’
halverwege de
benedenverdieping, dat we ook in de inventaris van Vermeer tegenkwamen,
staan een linnenpers en een linnenkast. Aan de muur hangt een
barometer. Het
huis mag dan vrij recent ingrijpend vernieuwd zijn, de indeling van het
huis blijkt voor een groot deel nog opmerkelijk veel hetzelfde als in
de tijd van Vermeer. Zo is er nog steeds op de begane grond een
‘binnenkeuken’ met een schoorsteen(kleed), een
blaasbalg, asrekken en
een bedstede. Hier ook een Friese klok en veel keukenservies. Verder is
er een kelder, waarvan de huidige eigenaar aan Slager vertelde dat zijn
voorganger hem heeft moeten dichtgooien vanwege de vochtproblemen. Van
te voren werden nog een aantal 17e eeuwse Delfts-blauwe tegeltjes uit
de kelder gered, die elders in het huis als decoratie zijn verwerkt. In
1801 treffen we in die kelder wijnroemers, een eierrek en opmerkelijk
veel tafelbestek. Ook staan er een paar kwispedoren, om pruimtabak in
te spugen. In het achterhuis (waarschijnlijk uitkomend op het plaatsje
achter het huis) was nog een keukentje met een theeketel, oesterbakken,
tobben en emmers en een koekenpan.
Op de bovenvoorkamer, waar in 1675 het atelier van Vermeer
was,
staan nu een ‘hangoortafel’ (met uitklapbaar
tafelblad), vijf stoelen,
een ledikant en een kledingkast. Daarachter is in 1801 een
‘kamertje’
(dat in de 19e eeuw een alkoof blijkt te zijn) met een ledikant en een
bedstede. Vervolgens is op deze verdieping nog een
‘kaarsjeskamer’ met
onder meer vier stoelen, een ijzeren fornuis, een kaarsenbak, een
theebus en een mosterdmolen, maar ook een haspel en een weegschaal met
gewichten en ‘eenig kaarse catoen in een doosje’.
Werden hier wellicht
kaarsen gemaakt, met lont van draden uit de zaak?
Op zolder vinden we nog een hondenhok, een kist met
timmergereedschap, kleerstokken een lantaarn en andere
‘rommeling’. De
winkelvoorraad is een opsomming van 19 pagina’s lappen baai,
wol,
linnen, katoen, bombazijn, Engelse chits, neteldoek etcetera, maar ook
garen & band en knopen.
Opnieuw kerkelijk bezit
Begin 19e eeuw werd het huis weer hoofdzakelijk verhuurd aan allerhande
ambachtslieden, zoals kleermakers, een blikslager en een horlogemaker.
Wellicht dat zij voor aan de straat ook hun bedrijf hadden. In 1853
valt het pand opnieuw in kerkelijke handen als het wordt aangekocht
door het bestuur van het RK Wees- en Oudemannen en Vrouwenhuis, later
overgaand in het RK Parochiaal Armbestuur. Dat was slechts bedoeld als
geldbelegging, want het werd als vanouds verhuurd aan particulieren,
zoals
Rijksambtenaar Petrus Hunnego, timmerman Jacob Koumans en na 1868
kleermaker Johannes Fesevur en anderen. Allen natuurlijk nette
katholieke burgers, dat wel. De privaatput van de buren bevond zich op
het plaatsje achter dit huis en volgens het huurcontract moest de
huurder zijn medewerking verlenen als de buurman die wilde laten
leegscheppen. De nieuwe huurder Johannes Oudshoorn krijgt in 1877 tien
gulden vergoeding om beneden een deur tussen de voor- en de binnenkamer
te maken. Hij verhuurde op zijn beurt kamers aan studenten.
Delftsche Courant, 12 juni 1857. |
Delftsche Courant, 12 dec 1875. |
Bovenaanzicht op het huis en de Molenpoort vanaf de Nieuwe Kerk. Foto
G.Th. Delemarre, 1962.
|
Onderwijzer/huisbaas In
1888 komt er een katholieke onderwijzer te wonen, Gerard Eijlers, die
het huis zes jaar later samen met het buurhuis nr 24 van de kerk
overneemt als de instelling een grote uitverkoop houdt van haar
onroerend goed aan de gracht. De beide panden kosten hem samen fl
4.100. Tot dan toe betaalde hij 285 gulden huur per jaar. In 1906
blijkt bij het plaatselijke woningonderzoek dat Eijlers op nr 25 zelf
boven woont en dat hij de benedenverdieping, bestaande uit een
woonkamer, een slaapkamer met bedstede, een keuken en een loods op de
plaats erachter verhuurt voor twee gulden per week aan smid Adam
Godwalt.
Zie hier het formulier van het woningonderzoek.
Meubelbeurs Tussen
de twee
wereldoorlogen is beneden weer een winkel, voornamelijk in meubels,
maar ook kortstondig in 1921 in overhemden. In 1938 opent er
enthousiast een nieuw ‘Meubelbeurs’, die twee jaar
later al weer
failliet gaat. Na de oorlog is het weer geheel woonhuis geworden, dat
in de jaren ’30 met (inmiddels verdwenen) glas-in-lood
raampjes boven
in de vensters werd voorzien.
De achttiende-eeuwse wandbetimmering in de binnenkamer uit de tijd van
Tijsman. De contouren in het schilderwerk geven de plekken aan waar
ooit houten sierlijsten gelijmd zaten. Die lijsten zijn verwijderd toen
de wand later betengeld en met jute bespannen werd om hem eind 19e eeuw
‘modern’ te kunnen behangen. Foto Wim Weve, Monumentenzorg Delft.
|
Achttiende-eeuws
interieur met bedstede
In 1995 werd het pand van binnen verbouwd om er beneden kantoorruimte
van te maken. Er bleek toen beneden nog een heel 18e eeuws interieur,
waarschijnlijk uit de tijd van Tijsman, achter het behang vandaan te
komen. Het keldertje en de bedstede onder de trap waren toen nog
aanwezig. De laatste inclusief de deuren en gefiguurzaagde roosters in
de schotten daaronder. Bij de verbouwing zijn toen geheel in oude stijl
nieuwe binnenluiken aangebracht. Ook kregen de vensters allemaal
zesruits-ramen naar de mode van begin van de 19e eeuw, aansluitend bij
het zolderraam uit die periode dat als enige uit die tijd was blijven
zitten.
Kees van der Wiel,
met dank aan Hans Slager en Wim Weve
Lees meer over
het onderzoek van Hans Slager in
zijn artikel : ‘Vermeer’s house revisited’, 2018. | | Schaapachtig
bericht in Delftsche Courant van 14 januari 1915.
Delftsche Courant, 7 juli 1868.
Verkoopadvertentie in de Delftsche Courant van 8 juli 1894.
Bij de verkoop in 1894 wordt een deel van de uitbouw aan de achterzijde
bij het buurhuis getrokken. Beide panden worden daarom door het
kadaster opnieuw genummerd. Hulpkaart kadaster 1894.
Verkoopadvertentie
in de Delftsche Courant van 6 december 1913.
Het huis was in het verleden meer dan eens een winkelpand. Delftsche
Courant, 13 juli 1921.
Deze exclusieve automobiel zetten de bewoners 10 oktober 1933 te koop
in de Haagsche Courant.
Delftsche Courant, 25 juli 1936.
Plattegrond van het huis in 1956, volgens documentatie van de
woningcartotheek.
Het pand in 1964. Foto G. Drukker, Rijksdienst Cultureel Erfgoed.
|