Molenaarswoningen Phoenixstraat 111 www.achterdegevelsvandelft.nl

Cieraad deser stad

NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

Op 19 oktober 1728 kregen de gebroeders Jeremias en Nicolaas Kouwenhoven, molenaars op molen De Roos, toestemming van het stadsbestuur om “soo tersijden als rontsomme van agteren deselve moolen” een woonhuis te timmeren onder de voorwaarde dat de “Stads Fabrijcq” toezicht op de bouw zou houden. Het huis kwam op de plaats van een ‘crebbe’ (vuilstortplaats) naast de molen. Volgens de molenaars zou op “de plaets daer veele onreijnigheden werden gegooid” een “cieraad deser stad” verrijzen, schreven zij in hun bouwaanvraag. Tot dan toe hadden de molenaars van de korenmolens aan de stadswal doorgaans in de Dirklangensteeg gewoond.
De nieuwe molenaarswoning werd in de loop van de 18e eeuw al vrij snel uitgebreid met een aantal bijbouwsels, die voor een deel inmiddels een kleine eeuw geleden zijn afgebroken om de molen te kunnen versterken, toen hij dreigde om te vallen.
Het molenaarshuis bleef bewoond tot het in 2012 samen met de molen tijdelijk werd opgevijzeld voor de bouw van de spoortunnel. Daarna is het verbouwd tot koffie- en lunchcafé.

Tekstfragment van het verzoekschrift uit 1728 om een huis te mogen bouwen op “een plaets daer veele onreijnigheden werden gegooijd” dat zal “strecken tot Cieraad deeser stad”.

Tegen molen en stadsmuur gebouwd
Toen het huis gebouwd werd, was de molen nog een zeskante houten wipmolen. Omdat het dak van het huis boven de stelling rond de molen uit zou komen, werd de houten molen eerst gedemonteerd en de stelling verhoogd, waarna de houten molen weer kon worden teruggeplaatst. Daarom konden de molenaars pas in 1730 met hun gezinnen het nieuwe huis betrekken en hun huis in de Dirklangensteeg verkopen.
Het huis werd 180 graden rond de molen gevleid: de zeskante onderbouw van de molen bepaalde de vorm van het huis aan de stadskant. Slim werden daarbij de trappen in ‘loze’ hoekjes met de muren van de molen geplaatst. De westelijke buitenmuur van het huis werd op de buitenste ronding van het rondeel geplaatst. Bij archeologisch onderzoek ten tijde van de tunnelbouw bleek echter dat het woonhuis niet op de oorspronkelijke buitenmuur van het rondeel is gebouwd, maar op een – eerder aangebrachte - extra muur aan de buitenkant van het rondeel.
Aan de zuidkant kreeg het huis volgens het bouwhistorisch onderzoek uit de tijd van de tunnelbouw een “sobere, drielaags voorgevel met ingezwenkte geveltop van twee vensterassen breed”. Het muurwerk is daarbij gemetseld met “rode handvormstenen in kruisverband en een kop/drieklezoor als hoekoplossing”. Het oorspronkelijke “platvolle voegwerk” uit de tijd van de bouw is ook nog deels aanwezig.

Duw- en treksporen
In de muur aan de kant van de vroegere stadsgracht zitten restanten van twee bijna manshoge muurankers. Het is de vraag of die al bij de bouw zijn aangebracht. Het valt op dat één van die ankers in een sleuf in het metselwerk ingebed zit, terwijl de andere juist vóór de buitenmuur is geplaatst. Mogelijk waren het gordingen die het rondeel bij elkaar moesten houden en de druk van de molen op de ondergrond moesten opvangen. Die drukkrachten hebben het rondeel in zijn bestaan namelijk nogal parten gespeeld. Uit het archeologisch onderzoek bleek ook dat bij de bouw van het woonhuis eerst een deel van de buitenste rondeelmuur is afgebroken en in de steensoort van het woonhuis weer is opgebouwd. Dit duidt er op dat ook de kwaliteit van de buitenste muur van het rondeel kennelijk te wensen overliet en te slecht was geworden om de buitenmuur van het woonhuis te dragen.
In deze gevel van het molenaarshuis zijn ook diverse sporen van herstelwerk te zien die het gevolg kunnen zijn van problemen met de ondergrond. Ook de steunbeer die vlak naast een van de muurankers stond past in dat beeld. Na de verplaatsing bij de aanleg van de spoortunnel en de toen aangelegde nieuwe fundering is die steunbeer weggelaten.

Kelders
Met de bouw van de spoortunnel is het rondeel onder de molen geheel verloren gegaan. Daarmee zijn ook de kelders onder het woonhuis verdwenen. In 1927 heeft De Hollandsche Molen het molencomplex laten opmeten. Op die tekeningen staan alle drie de kelders ingetekend. Twee daarvan lagen waarschijnlijk in de weergang van het rondeel. De derde kelder lag buiten het rondeel. De grote kelder aan de noordzijde was zowel bereikbaar vanuit het woonhuis als vanaf de buitenkant door een deur in het rondeel. Gezien het uitdrukkelijke verbod bij de bouwvergunning van 1728 om aan de buitenkant van de stadswal uitgangen te maken, zal deze deur pas later zijn gemaakt. Bij het afbreken van het noordelijke woonhuis werd deze kelder in 1930 volgestort.
De kleine zuidelijke kelder was toegankelijk via een trapje vlak achter de gevel. De vloer van die kelder was betegeld met rode plavuizen met daarlangs een plint van Delftsblauwe tegeltjes. De tegeltjes met voornamelijk diermotieven, maar ook een enkel maritiem onderwerp en een kinderspel, zijn na de tunnelbouw aangebracht op een muur in het woonhuis recht boven de kelder.
Het derde keldertje lag onder de hieronder genoemde zuidelijke aanbouw van de woning Deze kelder had een rond lopende muur en twee diepe nissen. Het is niet ondenkbeeldig dat dit overblijfselen waren van een ouder bouwwerk dat aan de stadswal heeft gestaan.

Agter- of bijhuijsjes
Kennelijk bleek het nieuwe molenaarshuis toch wat krap. In 1747 telde het gezin van Jeremias zeven kinderen en dat van Nicolaas zes. Ook werd dat jaar een aangetrouwd familielid van de Kouwenhovens, Leena Overvest, vanuit de molen begraven, evenals drie jaar later “oom” Arij Kouwenhoven.
In 1740 vroeg Jeremias in elk geval toestemming om het woonhuis in zuidelijke richting te mogen uitbreiden met een “agter of bij huijsje”. In 1744 vroeg Nicolaas ook aan de noordzijde een “agter of bij huijsje” te mogen plaatsen. In het eerste geval ging het duidelijk om een vergroting van het woonhuis, op een deel van de stadswal dat de molenaars al vanaf 1732 mochten gebruiken. De tweede aanbouw is een op zich staand bouwwerk met een eigen ingang en geen interne verbinding met het noordelijke woonhuis.
De aanbouw uit 1740 volgt de daklijn van het lessenaarsdak van het huis van tien jaar eerder. Het is met dezelfde rode handvormstenen gebouwd en aan de voorzijde met een zogenoemde ‘vervlechting’ aan het oorspronkelijke huis verbonden. Achter aan de stadswal is het met een zogenoemde ‘rollaag’ aangehecht. Het hoogteverschil tussen het oorspronkelijke huis en de aanbouw werd overbrugd met een trapje van vijf treden.
Op de tekening van de opmeting uit 1927 is goed te zien dat de zuidelijke aanbouw uit twee aparte delen bestaat. Het meest zuidelijke deel springt ten opzichte van de gevel in, is met gele IJsselsteentjes gemetseld en lijkt ‘koud’ tegen het andere deel te zijn aangebouwd. Dat suggereert dat er nog een derde vergroting van het huis heeft plaats gevonden. Daarvoor is echter in de archieven geen bouwaanvraag gevonden.

Eerste bewoners
Mogelijk hebben de aanbouwsels ook gediend als woonruimte voor verweduwde vrouwen en alleenstaande “vrijers” uit de familie. Bij de opmeting in 1927 werden in het huis maar liefst tien bedsteden ingetekend. Er waren dus slaapplaatsen genoeg! Daarbij is de slaapgelegenheid op de zolders en in de niet ingetekende noordelijke aanbouw nog niet meegenomen.
Jeremias en Nicolaas zouden tot hun dood (in 1784 en 1777) in het huis blijven wonen. Jeremias heeft 54 jaar en Nicolaas 47 jaar plezier gehad van hun ‘cieraad’. De molen met de daaromheen gevleide woningen deden ze bij leven over aan hun zoons Gijsbrecht (1768) en Johannis (1781), ieder de helft. Zij woonden met hun gezinnen ook in de molenaarswoning. Gijsbrecht was getrouwd met Magteld Dekker(s), Johannis met Jannetje van der Beek.

Chaos onder de familie de Raad
Tot het vierde kwart van de 18e eeuw waren de meeste knechts zonen van de molenaars. De enige uitzondering daarop in de database van Delflandse Korenmolenaars- en knechten 1711 – 1805 vormt Hendrik de Raad. Hij legde op 23 april 1751 de molenaarseed af als knecht op molen De Roos en leerde daar molenaarsdochter Maria Kouwenhoven kennen. Zij trouwden mei 1754 beiden wonend in de molen. Vervolgens verhuisden ze naar Schipluiden waar Hendrik ging malen op de korenmolen van Korpershoek. Na het overlijden van Maria kocht Hendrik in 1778 Gijsbrechts helft van molen De Roos. Dat was een ‘molenwissel’, want Gijsbrecht ging toen malen op de molen van Korpershoek. De terugkomst van Hendrik de Raad naar Delft zou de periode inluiden waarin de familie De Raad de molen op de duur geheel in eigendom kreeg, al zou dat wel een zware wissel op de familie trekken.
Hendrik hertrouwde als weduwnaar met Sara van der Ploeg en nam met zijn dochters intrek in haar huis aan de Nieuwstraat (nu nummer 11/13). Het aandeel van Johannis Kouwenhoven in de molen kwam via twee andere molenaarsfamilies in 1793 uiteindelijk bij Hendriks zoon Anthonij terecht, die inmiddels samen met zijn broers Jeremias en Johannes de molen runde. Zowel zakelijk als privé maakten Anthonij en Jeremias er echter zo’n puinhoop van, dat Hendrik zich in 1802 genoodzaakt ziet ook Anthonij's helft van de molen over te nemen en met zijn jongste dochter weer zijn intrek in de molenaarswoning te nemen. Zowel Anthonij als Jeremias waren ondertussen wegens huiselijk geweld in respectievelijk het tuchthuis en de gevangenis beland.
(Lees hier meer over deze chaotische taferelen op de molen onder Anthony en Jeremias.)

Molen in de verhuur
Volgens de koopakte uit 1802 zou het woonhuis destijds nog recent zijn vernieuwd. Wat die vernieuwing precies heeft ingehouden, is helaas niet meer te achterhalen. Wellicht betrof het de hierboven genoemde derde aanbouw. En mogelijk is in deze periode de indeling van het woonhuis aangepast aan de nieuwe situatie met één eigenaar. Vanaf deze tijd zien we namelijk knechten wonen in het noordelijke kwart van het molenaarshuis. Op de plattegrond uit 1926 is te zien dat dit kwart volstrekt gescheiden was van de rest van de woning.
Hendrik de Raad zou veel van zijn kinderen overleven. In 1808 stierf hij op 84 jarige leeftijd in het molenaarshuis. Zijn zoon Adriaan, die niet in Delft woonde en de boedel afwikkelde, nam de molen uit de boedel over. Hij werd de eerste eigenaar die zelf niet meer maalde, maar de molen verhuurde.
Tussen 1814 en 1827 was Johannes van Rossum de huurder. Hij kwam uit een molenaarsgeslacht uit Haarlem en belandde via molen Aeolus in Vlaardingen in Delft. Dankzij de in die tijd nieuwe registers van de burgerlijke stand en het bevolkingsregister weten we dat Johannes met zijn vrouw Jacoba van Waard vanaf november 1814 het molenaarshuis bewoonde.
Dankzij deze bronnen weten we vanaf begin 19e eeuw ook meer over de bewoning van het knechtendeel van de woning en van het zogenoemde knechtenhuis. Molenaarsknechten uit de periode dat Johannes van Rossum de molen huurde, zijn de families Van Eck-Schove, Vileers-Bakker, Koster-Oosterhout en De Jeer-Van Alphen. In deze tijd worden er ook registers van dienstbodes aangelegd. Daarin is een hele stoet inwonende dienstbodes te vinden die bij de molenaars in dienst waren.

Pieter van Rhijn
De 16-jarige dochter van Adriaan de Raad, Johanna Wilhelmina, krijgt kort na haar vaders overlijden kennis aan ene Pieter van Rhijn, ook weer een telg uit een breed vertakte molenaarsfamilie. Met haar erfdeel kocht de inmiddels aangetrouwde Pieter van Rhijn in 1826 molen de Roos inclusief de woonhuizen en ging die een jaar later met zijn vrouw bewonen. Johannes van Rossum moest toen verkassen naar de molen Fortuin, vlak naast de voormalige Calvé-fabriek.
Pieter van Rhijn zou uitgroeien tot een bekende persoonlijkheid in Delft. Van 1855 tot 1891 was hij 36 jaar lid van de gemeenteraad en betrokken bij talrijke commissies en organisaties op Protestants-kerkelijk en maatschappelijk terrein, van ouderling tot kerkvoogd en plaatsvervangend brandmeester tot commissaris van de paardenmarkt. In het politieke stelsel van die dagen waarin de ‘vermogenden’ het in het belastingkiesrecht het voor het zeggen hadden, was hij als man van bescheiden inkomen en afkomst een uitzondering. Zijn persoonlijk leven verliep minder voorspoedig. Zijn vrouw Johanna overleed al in 1838 op 28-jarige leeftijd. Zij had toen al acht kinderen gebaard, waarvan er maar twee in het molenaarshuis volwassen zijn geworden.
In 1840 hertrouwde Pieter met Johanna van der Sneij Felix, een artsendochter uit zijn geboorteplaats Hazerswoude. Ook zij zou acht kinderen ter wereld brengen, waarvan er vijf op jonge leeftijd overleden. Hun zoon Cornelis (1849-1913) bracht het echter tot hoogleraar theologie in Groningen.
Pieter bleef tot zijn dood in mei 1894 in de molenaarshuis wonen, waar hij inmiddels 67 jaar had doorgebracht. Zijn zoon Klaas zou dat echter nog overtreffen. Pieter leefde aan het eind van zijn leven in behoorlijke welstand. Volgens zijn nalatenschap droeg hij een gouden horloge met vestketting, een gouden bril, schreef met een gouden potlood en liep met een wandelstok met gouden knop. (Lees hier meer over de inrichting van zijn huis bij zijn dood in 1894.) Bij zijn overlijden schreef de Delftsche Courant: “Wie, ik zou haast zeggen, welke man en welk kind in Delft kende den oude heer Van Rhijn niet, die zo eigenaardige persoonlijkheid!”


Krijttekening van Jan Heesterman uit 1924, waarbij de molen nog in vol ornaat aan de Singel staat. (Collectie Stadsar-chief Delft)

Knechtenhuis niet meer voor knechten
Knechten die bij Pieter van Rhijn werkten zijn: de families Kocks-Van Lanten, Van der Sluis-Weijers en Schoonderwoerd-Van Veen. David Schoonderwoerd zou de laatste molenaarsknecht zijn die in de knechtenwoning bivakkeerde. Voortaan konden Cornelis van der Sluis (evenals Pieter afkomstig uit Hazerswoude) en zijn zonen de molen laten draaien. De knechtenwoning zou vrijwel permanent verhuurd worden aan gezinnen, waarvan de kostwinner onder meer werkman, koperslagersknecht, oppasser, bediende en rechercheur van politie was. Eén opmerkelijke familie is die van werkman Leendert de Kievit en Mensje Treurniet; zij vingen een aantal maal (jonge) kinderen op die elders kennelijk niet pasten en volwassenen die voor (zeer) korte tijd onderdak nodig hadden.
Een maand nadat De Hollandsche Molen de molen had aangekocht vertrok (verplicht?) de laatste huurder van de knechtenwoning op 15 januari 1927, de familie Van Galen-Greven met hun pleegzoon.
Het knechtendeel van het woonhuis ten noorden van de molen was inmiddels niet meer in al te beste staat. Het werd in de loop der jaren steeds verder in elkaar gedrukt door de overhellende molen. De Gezondheidscommissie die dit deel van het huis in 1908 bezocht, vond onder meer dat “de boven bintlaag ½ meter uit het waterpas (was) geraakt” en vond de hoofdtrap “gevaarlijk te beklimmen”. De laatste bewoners waren hier twee dochters van molenaarsknecht Van der Sluis, Johanna en Jansje. Johanna overleed in 1919 en Jansje verliet de woning in 1926. (Zie hier het rapport van het woningonderzoek.)
Jan van der Wouden die in 1892 als laatste knecht op de molen kwam, ging liever in de Dirklangenstraat wonen.

Klaas van Rhijn
Klaas werd vrij plotseling de baas van het bedrijf van zijn vader. In 1870 deed de gemeenteraad onderzoek naar de aanbestedingen door gemeentebedrijven en aan de gemeente gelieerde bedrijven. Deze bedrijven bleken opmerkelijk veel zaken te doen met molen De Roos. Een meerderheid van de raad wilde het niet ‘hard’ te spelen, maar op 13 januari 1871 stond onverwachts in de krant dat Pieter van Rhijn zijn bedrijf had overgedragen aan zijn 19-jarige zoon Klaas. Of collega-raadsleden achter de schermen daarop hebben aangedrongen, is niet bekend. Klaas werkte overigens al sinds zijn vijftiende op de molen. Hij plaatste toen zijn naam en leeftijd op een van de balken in de molen.
Klaas van Rhijn zou zijn hele leven ongetrouwd blijven en het molenaarshuis bewonen. Het huis raakte daarmee wel wat minder vol, maar dit werd gecompenseerd door de vele studenten van de Polytechnische School die bij Klaas op bezoek kwamen, waarvan talrijke ingelijste foto’s getuigen. Klaas was als “consul van de ANWB” een fanatieke fietser en ook een actief lid en sponsor van de roeivereniging De Delftse Sport, die een overnaadse twee naar hem vernoemde.
Klaas blies op 20 juli 1926 zijn laatste adem uit in de molenaarswoning. Toen had hij daar 75 jaar gewoond! De Delftsche Courant wijdde een In Memoriam aan hem. In zijn testament had hij laten opnemen dat zijn huishouden na zijn dood nog zes maanden op de bestaande voet moest worden voortgezet door Jan van der Wouden en dienstbode ‘Mie’ van Gelder.


De balk waarop Klaas in 1866 zijn naam vastlegde toen hij op 15-jarige leeftijd op de molen ging werken. (Foto Heero Pol)

In Memoriam van Klaas van Rhijn in het blad de Standaard, 22 juli 1926.

Briefje van een voormalig student aan een collega over het overlijden van de geliefde molenaar. (Archief Openbare Werken, nr 3658)

Molen valt bijna om
Net voor zijn dood had Klaas de molen verkocht aan de pas opgerichte ‘Vereeniging De Hollandsche Molen’, die zich tot doel had gesteld zoveel mogelijk wind- en watermolens in bedrijf te houden. Zonder deze verkoop zou het molencomplex vrijwel zeker zijn gesloopt voor de aanleg van de trambaan over de Wateringse Vest (later Phoenixstraat) in die dagen. Het was de neef van Klaas, Willem van Rhijn, molenaar van molen De Valk in Leiden, die de vereniging op het spoor bracht van de molen van zijn oom, die in zijn ogen groot gevaar liep.
Al direct na de aankoop meldt Gemeentewerken zich bij de nieuwe eigenaar. Aan de stadskant langs de molen moet een trambaan komen en daarvoor moet de rijbaan worden verlaagd. Daardoor kwam de fundering van de molen bloot te liggen en raakte de verzakking van de molen in een versnelling. Begin 1930 wordt het knechtendeel van het woonhuis afgebroken om steunpilaren tegen de molen te kunnen plaatsen en met putringen de fundering te verbeteren. Op de plaats van het afgebroken woonhuis wordt vervolgens in 1931 een pakhuis gebouwd waartegen de eerder afgebroken noordelijke woning deels wordt herbouwd. Inmiddels was ook het knechtenhuis al afgebroken.
Door het verlagen van de Vest rond de molen moest er een trapje van twee treden komen bij de voordeur van het woonhuis en een oprit om in de moderne tijd met vrachtwagens te kunnen laden en lossen. Om die vrachtwagens achteruit de molen in te rijden vergde overigens heel wat stuurmanskunst. De oprit had ook tot gevolg dat de trambaan een scherpe bocht om de molen moest maken.


De noordelijke molenwoningen vlak voor de sloop in 1929, met op de voorgrond de werkzaamheden voor de aanleg van de trambaan. (Collectie Stichting Molen Documentatie)

Wieken suizen weer
De doelstelling van de vereniging De Hollandsche Molen was om de molen weer als vanouds op windkracht te laten malen. Daarvoor vond ze Jacobus Andries (Koos) de Vreede, uit een andere Delftse molenaarsfamilie. Koos was van 1911 tot 1918 knecht geweest bij Klaas van Rhijn. In 1928 moest hij de Groene Molen verlaten, die wél werd afgebroken voor de aanleg van de tram. Op 30 april 1928 schrijft de Delftsche Courant opgetogen over het aankoop door de Hollandsche Molen en het vinden van een nieuwe molenaar: “De wieken zullen weer door de lucht suizen”.
Koos en zijn vrouw Johanna Klaui namen hun intrek in de molenaarswoning en kregen daar drie kinderen. In 1934 kwamen ook twee zussen van Koos, Elisabeth Catharina en Catharina Elisabeth, in het molenaarshuis inwonen.


De molen met links het woonhuis en rechts het pakhuis in 2014. (Collectie Molen De Roos)

Restauratie
In de dertiger jaren klaagde Koos de Vreede bij de eigenaar over de slechte staat waarin het huis verkeerde. Tijdens de oorlog komt het in 1942 tot een restauratie, die deels wordt gefinancierd met 2.000 gulden aan giften van de Delftse bevolking. Daarbij worden ook de negenruits ramen op de begane grond vervangen door vensters met een verdeling in zestien kleine ruitjes, zoals die nog op de bovenverdieping zaten in de authentieke halfrond geprofileerde kozijnen voorzien van de originele ‘toognagels’. Ook werden weer vensterluiken aangebracht, die in de loop der tijd waren verdwenen. De geveltop kreeg als bekroning een eenvoudig natuurstenen fronton. En in het bovenlicht boven de voordeur van de molenaarshuis kwam een rozet, met daarin een uitgesneden rode roos en de naam “DE ROOS”.
Na Koos zouden nog twee generaties De Vreede het huis bewonen: Niek de Vreede en zijn zoon Koos de Vreede (jr). De laatste liet omstreeks 1990 nog een badkamer met alle moderne gemakken op de eerste verdieping aanleggen.


De molen recht boven de tunnelbuis in aanleg. (Foto Aart Struijk, 2011).

Tunnelavontuur
Vanwege de spoortunnel moest Koos de molenaarswoning, die hij in zijn eentje bewoonde, tijdelijk verlaten. Om de tunnel te kunnen bouwen, waarvan één buis precies onder de molen was geprojecteerd, moest het hele molencomplex worden opgetild. Om dat te kunnen doen moest het geheel een versterkte betonnen vloer krijgen met stalen paaltjes waaraan vijzels waren verbonden. Op 4 juli 2012 werd het complex een meter opgevijzeld. Na de aanleg van het dak van de tunnelbuis werd alles op 12 december 2012 (12-12-12) weer neergelaten. Ondertussen werd archeologisch onderzoek gedaan naar het te slopen rondeel onder de molen. De bedoeling was dat Koos na de operatie terug zou komen, maar lopende de bouw van de tunnel besloot hij daarvan af te zien. De Hollandse Molen had nu geen huurder meer voor de molen en het huis. Het molenaarshuis bleek bovendien eigenlijk ook onbewoonbaar. Omdat de betonnen vloer ‘koud’ op de spoortunnel staat ‘dendert’ elke passerende trein door het huis.
Uiteindelijk vond de eigenaar in 2014 Gaston Badoux als nieuwe huurder. Hij zag er wel brood in om op deze locatie zijn formule “Kistje vol Smaak” te combineren met de verkoop van meel van de molen en andere biologische producten. Het woonhuis werd verder incidenteel gebruikt voor vergaderingen en cursussen.


De winkel en ontvangstruimte “BijdeRoos”. (Foto Kees van der Wiel, 2023)

‘Hei’ en verfrestanten in het zicht
Toch kende het huis veel achterstallig onderhoud. In 2021 werd het daarom opnieuw gerestaureerd, waarbij oneigenlijk elementen, zoals gipsplafonds, werden verwijderd en de historische balken weer in het zicht kwamen. Bij het openmaken van een plafond op de begane grond, bleek een zogenaamde “hei” van een oliemolen in het verleden als (verstevigings)balk te zijn aangebracht. Mogelijk was die afkomstig uit de oliemolen De Otter die ooit vlak naast de De Roos heeft gestaan. Besloten werd die balk ook zichtbaar te laten, evenals een deel van de zuidelijke muur van het woonhuis uit 1730. Elders in het huis markeren verfrestanten de plek waar vroeger bedsteden hebben gezeten.
De begane grond van de molenaarswoning is nu ingericht als koffie- en lunchcafé, met de naam “BijdeRoos”. Het wordt nu dus door passanten bevolkt, maar zij kunnen nog altijd iets opsnuiven van alle generaties molenaars en hun families die vanaf 1730 het woonhuis echt als hun woonhuis hebben gebruikt.



De molenaarswoning rond de molen van achteren gezien in 2023. (Foto Kees van der Wiel)


Plattegrond van het molenaarshuis in 1730, zoals opgemeten door de Vereniging De Hollandse Molen in 1927.


Resten van de stadsmuur onder de oostelijke muur van het woonhuis en de vloer van de achterkamer in 2010, vlak voor het aanleggen van de nieuwe betonnen funderingsplaat voor de tunneloperatie. (Foto P. Groen)


De trekstang onder de vloer waarmee voor de tunnelbouw de buitenste rondeelmuur aan de binnenste was verankerd. (Foto Aart Struijk, 2010)


De kelders zoals ingetekend bij de opmeting in 1927.


Opvallende nissen in het keldertje onder de zuidelijke aanbouw, mogelijk een overblijfsel van een ouder bouwwerk. (Foto Aart Struijk, 2010)


De plattegrond van het molenaarshuis inclusief alle aanbouwen uit de 18e eeuw, zoals opgemeten in 1927.


Het trapje dat het vloerniveau overbrugt van de zuidelijkste aanbouw van het molenaarshuis naar de rest van het molenaarshuis. Onder de trap een kelderingang. (Foto Aart Struijk, 2009)


Tekening van Jan Heesterman van de molen aan de stadswal, 11 april 1925. (Collectie Stadsarchief)


Foto van A.J. Prins begin 20e eeuw, waarbij de noordzijde van het molenaarshuis en aanbouwen nog compleet zijn. (Ansichtkaart, collectie Vereniging Hollandse Molen)


Advertentie voor een molenaarsknecht in de Opregte Haerlemsche Courant van 25 februari 1840.


Molenaar Pieter van Rhijn. (Foto Henri de Louw, collectie Familievereniging Van Rhijn)


Een kritische noot in het katholieke dagblad De Tijd bij de verkiezing van Pieter van Rhijn tot lid van de Gemeenteraad. Van Rhijn bleek overigens geen protestantse scherpslijper. Zo was hij groot voorstander van openbaar onderwijs. De Tijd, 30 juli 1855.


Bericht in de Delftsche Courant van 13 januari 1871 dat Pieter het bedrijf plotseling overdraagt aan zijn zoon Klaas.


Schilderijtje van Piet Kramer uit 1915 van het in 1930 afgebroken noordelijke deel van de molenaarswoning en de naastgelegen knechtenwoning uit 1744. Het schilderij was in bezit van de latere molenaar Koos de Vreede.


Politieagent Arie Dijkxhoorn, die begin 20e eeuw het knechtenhuis bewoonde, had een gevonden-voorwerpen-loket aan huis, blijkt uit talloze krantenberichten. Delftsche Courant, 15 jan 1906.


Klaas van Rhijn. (Foto A. Boeseken, Rotterdam, collectie Familievereniging Van Rhijn)


Klaas van Rhijn in zijn huiskamer vol portretjes van studenten. (Collectie Familievereniging Van Rhijn)


Openbare verkoping van Klaas’ inboedel. Delftsche Courant, 26 februari 1927.


Het stutten van de molen aan de noordzijde, na het slopen van het in elkaar gedrukte deel van het woonhuis. (Collectie Stichting Molen Documentatie)


De geplande verbreding van de Phoenixstraat voor de aanleg van de nieuwe trambaan liep aanvankelijk dwars over het molenerf. (Schetsplan, Archief Openbare Werken)



Kadastrale opmeting van de molen met omliggende bebouwing. Linksboven in 1918, rechtsonder na het funderingsherstel, opmeting in 1933.


De Delftsche Courant in jubelstemming, 30 april 1928.


Het in 1942 aangebrachte snijwerk boven de ingang van het molenaarshuis. (Foto Heero Pol)


Molenaar Koos de Vreede sr. (Foto K. de Vreede)


Bij het archeologisch onderzoek voorafgaand aan de tunnelbouw werd vlak naast de molenwoning een waterput aange-troffen. (Foto Archeologie Delft, 2012)


De hei gebruikt als dwarsbalk om de balken van de zoldering te verbinden. Hij ligt nu in het zicht, net als de oude buitenmuur van het woonhuis uit 1730 daarachter. (Foto Heero Pol, 2023)


Heero Pol


 
Zie hier voor meer informatie over bronnen, eigenaren en bewoners van Phoenixstraat 111
Geplaatst: 9 september 2023
 
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft