Rietveld 111 www.achterdegevelsvandelft.nl

Ooit 't Cleyne Hackmes

NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

Het pakhuis met bovenwoning Rietveld 111 is vlak voor 1900 gebouwd. Voordien stond op deze plek een huisje dat ooit de naam “’t Cleyne Hackmes” droeg. De breedte daarvan was tien voet, ruim drie meter. Omstreeks 1800 is het door de ontvolking van de stad onbewoond geraakt, zoals veel huizen in deze buurt. Vervolgens deed het bijna honderd jaar dienst als koestal. In 1895 kocht aannemer Tobias Prins de stal en verbouwde hem tot het huidige pand. Vermoedelijk is het daarbij van de grond af opnieuw opgebouwd. Naast het pand is sinds een jaar of vijftig een opvallend gat in de gevelrij, dat toegang geeft tot een in 2015 nieuw gebouwde studiowoning op het achtererf.


Het huis (stal) op de oudste kadasterkaart van 1823, vlakbij de verdwenen kerk van Christo Sacrum aan de ene zijde en de onder genoemde ‘Rode poort’ aan de andere zijde.

De kadasterplattegrond in 2020. Het gat in de gevelrij, waar ooit nr 109 stond, geeft nu toegang tot een recent gebouwde studio op het achtererf (C 4313).

Appelen
In 1600 woont in het oorspronkelijke huis een appelkoopman, Jan Stevensz. Hij is een van de weinige bewoners in vele eeuwen die het huis ook zelf in eigendom heeft gehad en het niet hoefde te huren. Begin 17e eeuw komt de appelkoopman echter in financiële problemen en ziet hij zich gedongen zijn huis te verkopen aan een collega appelhandelaar, Oth Ghijsbrechtsz. Naast fruithandelaar is deze geboren Culemborger tevens ‘cagenaar’ (binnenschipper). Wellicht was hij een leverancier bij wie Stevensz in het krijt stond. Oth gaat zelf niet aan het Rietveld wonen. Hij boert goed en bezit meerdere huizen in de stad. In 1638 overlijdt hij in de Giststeeg, een locatie die voor zijn handel handiger gelegen is dan het Rietveld.

Hackmessen
Al ruim voor zijn overlijden heeft hij het huis aan het Rietveld overgedaan aan Antoni Warnij, herbergier in het ‘Vergulde Hackmes’ even verderop aan het Rietveld. (Zie Rietveld 127) Het lijkt logisch te veronderstellen dat hij degene is geweest die “’t Cleyne Hackmes” zijn naam heeft gegeven. Dat moet ergens voor 1632 zijn gebeurd, want in dat jaar komt de herbergier te overlijden. Zijn weduwe Margriet Hackien - heeft haar naam soms ook iets met de huisnamen te maken? - hertrouwt met de schilder Jan Spangaert. Naast het schilderen van goedkope genrestukken en stilleventjes zet hij samen met zijn echtgenote haar kroeg en tabakshandel voort.


Een stilleven met echtpaar aan tafel op de achtergrond, geschilderd door Jan Spangaert. (particulier bezit)

Rietveld 111 in 2019


De aanvoer van appelen en peren naar de markt op een prent van Cornelis Dusart uit circa 1700. (Collectie Rijksmuseum)
Brandewijnstoker
Na hun dood verkopen in 1650 hun kinderen ’t Cleyne Hackmes aan brandewijnstoker Gerrit Gerritsz Scheurling (Scheerling). Stoken van brandewijn doet hij overigens niet in dit pand. Dat doet hij elders aan het Rietveld “De Vergulde Brandewijnketel” (Ongeveer ter hoogte van Rietveld 135-139). In dat pand zal hij ook wel hebben gewoond, want wonen en werken gingen destijds vrijwel onvermijdelijk samen.
Als op 12 oktober 1654 het kruitmagazijn aan de huidige Paardenmarkt ontploft, bezit Scheurling nog een derde huis aan het Rietveld. Voor die drie huizen claimt hij na de ramp samen een schade van 400 gulden. Dat was ook het bedrag waarvoor hij in 1650 ’t Cleyne Hackmes had gekocht. De schade aan de huizen is dus aanzienlijk geweest, maar geheel met de grond gelijk gemaakt zijn zij door de explosie niet.

Familiedrama’s
In het jaar van de grote donderslag treft de geplaagde huiseigenaar nog een twee ramp: zijn vrouw Jannetje Balten komt te overlijden. Samen hebben Gerrit en zij drie kinderen: zoon Balte van 14, zijn broertje Jacob van 9 en een dochtertje Elisabeth van 7 jaar, de jongste. Als Gerrit zelf in 1678 sterft, blijkt van zijn drie kinderen alleen de oudste nog is overgebleven om het familiebezit te erven. Het jaar 1661 wordt namelijk opnieuw een rampjaar in de familie. Dochter Elisabeth sterft dan op 14-jarige leeftijd. Haar twee jaar oudere broer Jacob heeft als scheepsjongen aangemonsterd op het schip ‘Hector’ van de VOC. Hij komt met dat schip bij Taiwan in een zeegevecht terecht met de Chinese krijgsheer Coxinga die de Hollanders van het eiland Formosa weet te verdrijven. Jacobs schip vliegt daarbij in de lucht als in het gevecht ook hier de kruitvoorraad vlam vat. Wie op dat moment overigens het huisje aan het Rietveld bewoond, is vooralsnog onduidelijk.

Twaalf stuivers
In 1727 blijkt het huisje door de toenmalige eigenaar, Dirk Speleveld, voor twaalf stuivers in de week verhuurd aan Aaltje van Bruggen, de weduwe van Pieter van der Steen. Ruim twintig jaar later woont er in 1749 een sjouwer die werkt bij ’s Lands (wapen-)Magazijnen (onder meer in het voormalig Legermuseum aan de Geer), met vrouw en twee kinderen van 9 en 4 jaar.

Vet mesten
Bij de inwerkingtreding van het kadaster in 1832 is het pand eigendom van Daniel Florijn, opnieuw een stoker van alcoholische dranken, namelijk likeurstoker op het Vrouwjuttenland. Hij bezit diverse panden in de buurt. Dit pand staat dan te boek als ‘stal’. (Ook in diverse belastingregisters rond 1810 is er al geen bewoner op dit adres te vinden.)
Afvalproducten van de alcoholfabricage (de z.g. ‘spoeling’) zijn sinds jaar en dag bijzonder gewild veevoer. Wellicht dat Florijn ook wat nevenverdiensten had aan het mesten van varkens of koeien in schuren in de omtrek.


Schilderij van een koestal door Jan Ravenswaaij, circa 1820. (Collectie Rijksmuseum)

De gevolgen van de Delftse donderslag van 12 oktober1654, geschilderd door Egbert van der Poel. (National Gallery, Londen)


De inschrijving op 18 juni 1661 van de ‘dr (dochter) van Gerrit Gerritsz Schierlingh in t Rietvelt’ in het begraafboek van de Nieuwe Kerk.


Een gravure van een exploderend oorlogsschip, door Simon Fokke. Weliswaar niet het VOC-schip de Hector bij Formosa in 1661, maar een schip voor de rede van Curaçao in 1778. (Collectie Rijksmuseum)


Tekening van een stal door Jean Bernard (1775-1833). (Collectie Rijksmuseum)
Koehandel
In 1840 staat het pand als ‘koestal’ in diverse kranten te koop, nadat het de voorafgaande jaren kort na elkaar enkele malen van eigenaar gewisseld was. Koper is een boer in de Houthaak, Abraham van Alphen. Ook hij verkoopt het kort daarna weer door aan Philip Lugtigheid, een bekende veehandelaar, die in het oosten van de binnenstad meerdere stallen had, waar hij tientallen koeien onderbracht. (Zie meer over hem in de verhalen over zijn stadsboerderijen Vrouwenregt 5, Rietveld 147 en Nieuwe Langendijk 59) Tot 1895 blijft de stal in de familie Lugtigheid, waarvan alle leden zeer bedreven zijn in de koehandel.

Verpauperde buurt
In de 19e eeuw had het Rietveld geen beste naam in Delft. Het was een typische armenbuurt met mensonterende woningtoestanden en een brandhaard van cholera. Bovendien stonden de lage kades er regelmatig blank, waarbij het water soms de huizen inliep. Een gezondheidscommissie ging er in 1856 op onderzoek en zag er talloze misstanden. Tot de meest schrijnende behoorde volgens haar de zogenoemde ‘Roode Poort’, een klein slopje vlak om de hoek van dit pand (achter de huidige nummers 119 en 121). Het slop was “een moeras gelijk”, waar twee bouwsels stonden “die geheel voor bewoning ongeschikt zijn”. Bij gebrek aan een ‘gemak’ werden hier de uitwerpselen in de gracht geworpen. Van datzelfde water werd gedronken en gekookt.


Het Rietveld in 1901.

Verkoopadvertentie in het Dagblad voor ’s Gravenhage, 7 oktober 1840.


Een impressie van koeien op het Rietveld door de auteur.
Nieuwbouw
In 1895 koopt aannemer Tobias Prins op het Rietveld de stal en bouwt er een pakhuis met een voor die tijd vrij degelijk bovenhuis. Het wordt door de familie generaties lang aan arbeidersgezinnen verhuurd. Zie hier het enquêteformulier van het woningonderzoek van het nieuwe huis in 1905.

Weer in de frontlinie
In 1963 wordt het pand wat opgeknapt, een opvallende ingreep in die dagen, want het huis stond gevaarlijk dicht bij het tracé van een rigoureuze auto-doorbraak van de Nieuwe Langendijk naar de Raam en vandaar via de Paardenmarkt en de Nieuwe Plantage naar de Rijneveldbrug. Deze toekomstvisie om de stad ‘ontsluiten voor het moderne verkeer’ was in 1956 door de gemeenteraad vastgelegd in het zogenoemde ‘Komplan’ voor de binnenstad. Dat visioen is nooit werkelijkheid geworden, maar het zorgde wel opnieuw lange tijd voor veel verwaarlozing van de bebouwing in het aangewezen sloopgebied.


Het juichend onthaal van de grote sloopplannen voor de oostzijde van de binnenstad in de Delftse Courant van 15 maart 1955. Met rood is de route van de geplande verkeersdoorbraak gemarkeerd.

Advertentie in de Delftsche Courant van 1 maart 1895. Mogelijk het puin van de afgebroken koestal.



Advertentie in Delftsche Courant van 1 oktober 1936 van bewoner Jan van den Heuvel
Douche
In 1966 wordt het bovenhuis van een douche voorzien. Dat gold voor veel huizen in deze buurt toen nog als een luxe.
Een stuk grond achter het huis, met een schuur en een strook grond ernaast van een poortje dat vroeger toegang gaf tot het achtererf behoorde tot 2012 bij het buurpand 113, maar was al langer bij de eigenaar van dit pand in gebruik. Bij de verkoop van nr 113 in 2012 werd deze gebiedsuitbreiding ook definitief bij het kadaster vastgelegd.

Het pand in 1960, met rechts het in 1972 afgebroken Rietveld 109. Het in 1860 gebouwde buurpand was meer dan een halve eeuw eigendom van de eveneens afgebroken kerk erachter op de Vlamingstraat (zie ook Vlamingstraat 44). Foto Van der Poel.

Plattegrond van de bovenwoning.

Advertentie in de Telegraaf van 1 mei 1971.

Kees van der Wiel

 
>> Zie hier voor meer informatie over bronnen, eigenaren en bewoners van Rietveld 111
Geplaatst: 24 augustus 2020  
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft