Rietveld 127 (en 129) www.achterdegevelsvandelft.nl
Voorheen het Hackmes NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting. 
Het huis Rietveld 127, zoals dat er nu uitziet, is in 1874 vrijwel nieuw gebouwd als boven- en benedenwoning voor de verhuur. Wellicht is daarbij deels gebruik gemaakt van de oude zijmuren en fundering van het huis dat er eerder stond. Particuliere huurwoningen waren in die tijd eindelijk weer een aantrekkelijke investering in Delft, na eeuwen van woningoverschot. Omstreeks 1920 is de benedenwoning nummer 129 verbouwd tot werkplaats van de aannemer Prins, die het pand sindsdien enkele generaties heeft gebruikt.

Roode Poort bij het Hackmes

Voor de herbouw uit 1874 stond op deze plek het huis genaamd het Hackmes, in de zeventiende eeuw soms ook wel ‘Gulden Hackmes’ genoemd, ‘bij de houtbrugge over het Rietveld’. De oudste vermelding van dit huis kennen we uit 1609 toen hier ene Ambrosius de linnenwever woonde ‘in de Roode Poort bij het Hackmes op ‘t Rietveld’. In het Hackmes zelf woonde toen Jan Jansz Leertouwer en zijn vrouw Marijtje Willemsdr. In 1603 overleed er al een kind van hen hier op het Rietveld. Leertouwer, ofwel leerlooier was tevens Jan’s beroep, want in 1612 sloot hij een contract met buurtgenoot Jan Broeck, waarbij de laatste het haar kocht van de huiden die Leertouwer verwerkte. De huisnaam Hackmes lijkt ook te verwijzen naar slachtactiviteiten die hier plaats vonden. Al is voor dat beroep hier geen concrete aanwijzing te vinden.Het Rietveld bestond in de zeventiende eeuw voor een belangrijk deel uit bescheiden huurhuizen, waarin vooral ambachtslieden woonden, blijkt uit het haardstedenregister van 1600.

Tabak en zilveren brandewijnkroesen
In 1632 treffen we hier de weduwe Margriet Hackien met zes kinderen. De weeskamer kwam na het overlijden van haar man Anthonij Warnij de spullen inventariseren in het Hackmes. Het blijkt een kroeg te zijn met in het voorhuis een toonbank en een glazenkast, brandewijnmaten, brandewijnflessen en een koperen lantaarn. Het etablissement had zelfs enige zilveren brandewijnkroesen.
Achter het voorhuis was een ‘cleyn keukentje’ (vaak de woonkamer rond een haard) met een bed, tafel, twee banken en twee stoelen en twee schilderijtjes. Vervolgens was er een ‘grote kamer’ met een kofferkist, spiegel en twee eiken banken; dan een ‘kelderkamertje’ waarin een bed en een wieg. En tenslotte een ‘roockhuisgen’ waar een hangijzer boven het vuur hing met daaraan een koperen pot, maar waar ook een bedstede was. In huis was voor 100 gulden tabak in voorraad en 600 gulden aan muntgeld. De totale boedel was dan ook verre van armoedig. Het huis zelf was getaxeerd op ƒ 640. Daarnaast bezat de overledene nog een tweede huisje op het Rietveld van ƒ 250. De totale bezittingen bedroegen ƒ 1890, voor die tijd een heel kapitaaltje.
De overleden echtgenoot was eerder al in beeld gekomen als handelaar in ‘touback’ , waarover hij in 1628 een akkefietje had met een koopman uit Middelburg over de belasting die over diens leveranties betaald moest worden.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Drie keer Rietveld 127 op kadasterkaarten. Op de oudste kaart staat er een blauw lijntje omheen.

Schilder Jan Spangaert
De weduwe trouwde kort daarop met Jan Spangaert, een minder bekende kunstschilder uit de Gouden Eeuw. Bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie zijn 31 werken van hem bekend. Hij is hier gearchiveerd onder de naam Spanjaert, en komt elders nog voor als Spangert. Behalve in schilderwerk handelde ook hij (met Margriet) in tabak en een borrel. Samen kregen zij nog drie zoons. Hoewel geen Rembrandt ging het ook Spangaert niet slecht. Hij kocht nog een paar huizen op het Rietveld (ter plekke van het huidige nr 27 en nr 111) en in 1637 verhuisde hij naar de Papenstraat, tussen de Vlouw en de Voldersgracht, waar hij een nieuwe herberg begon met de naam ‘Het Blauwe Hackmes’. Zes jaar later ging hij met Margriet zijn geluk in Amsterdam beproeven en verkocht hij successievelijk zijn bezittingen in Delft. Het Hackmes blijkt in 1640 verhuurd aan ene Jan Poort, die dan vanuit het huis een dochtertje moet begraven.

Soldatenweduwe Bartholomijntje

Het Hackmes werd vervolgens eigendom van Mathijs Pomij, een drapier (handelaar die wolwevers voor zich liet werken). Ook hij bezat meerdere huizen op het Rietveld. Het huis werd bewoond door zijn dochter Bartholomijntje. Zij was gehuwd met Jan Boupie of Bopij, die geronseld was om als soldaat met de VOC naar Indië te gaan. Dat liep niet goed af, zodat ook Bartholomijntje in 1649 de Weeskamer op bezoek kreeg. De boel was toen veel minder welvarend dan bij de hierboven genoemde weduwe. De totale boedel werd, inclusief schulden en niet uitbetaalde gage van de VOC, geschat op ƒ 424.
Bartholomijntje werd gedwongen het huis te verkopen aan de herbergier Joost van Houten, die meer panden op het Rietveld en het Vrouwjuttenland bezat, waaronder al eerder het buurhuis van het Hackmes.

Kroegaffaires
Af en toe duikt de herberg het Hackmes nog op in de oude stukken, zoals in een vonnis in het Crimineelboek uit 1657 waarbij een van de soldaten die in t Hackmes hadden zitten drinken veroordeeld werd omdat hij daarna op straat een klapwaker had gemolesteerd. Iets vreedzamer was de getuigenverklaring over een afspraak die mr. timmerman Wouter van Dijk en mr. metselaar Jacob van Creethuijsen in deze kroeg hadden gemaakt over een bouwklus, die kennelijk toch niet geheel tot tevredenheid van alle partijen was verlopen. Anders was men niet naar de notaris gelopen op een en ander schriftelijk te verklaren. Na 1700 horen we echter niets meer over het Hackmes als kroeg.

Comenijwinkeltje

De eerste keer dat we in het Hakmes weer een eigenaar tegenkomen die er aanwijsbaar zelf heeft gewoond, was leertouwer Daniel Racouli. Hij woonde er omstreeks 1750. Zijn vrouw Geertruijt dreef daar toen een comenijwinkeltje (kruidenierszaak).

Plateelknechts
Daarna woonden er eind achttiende en begin negentiende eeuw verschillende plateelbakkersknechts in het huis. Eerst Meindert Brikko, vervolgens zijn schoonzoon Nicolaas van den Berg, beiden als eigenaar en daarna Anthonij Romberg als huurder.
Het ging in die periode buitengewoon moeizaam met het ooit zo roemrijke Delftse aardewerk. En het lijkt erop dat in 1810 Van den Berg ook nog een aantal collega’s in huis had om de touwtjes aan elkaar te kunnen knopen, want het waren toen zeer barre tijden in de stad.

Rommelig
In de dertig jaar voor de grote renovatie/afbraak waren er veel wisselende bewoners, waarschijnlijk een teken dat het oude zeventiende-eeuwse huis niet al te degelijk meer was..
We zien in die tijd een weduwe met zeven kinderen, een smidsknecht, een sjouwer, een sergeant, een polderwerker en een tapijtwerker voorbij komen (die tapijtfabriek op het Paardenveld was in feite een gesubsidieerde armenfabriek).
Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Rietveld 127, gebouwd in 1874. Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Kaart Figuratief. Ter hoogte van de Raam moet het huidige perceel worden gelokaliseerd.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Het Rietveld bij de Raam, na 1914 toen deze gracht werd gedempt. Rietveld 127 op de achtergrond, bijna rechts.


In de 17e eeuw woonde hier de schilder Jan Spangaert (of Spanjaert). Hij schilderde boerentaferelen, zoals deze stal. (Bron: RKD)


Een werk van Jan Spangaert, dat in Zweden werd geveild. (Foto Artfact)


Een karnende boerin van Spangaert, geveild in Keulen, maar niet verkocht. (bron: RKD)


Verkoopadvertentie van het huis vlak voor de afbraak. Het werd toen voor ee gulden per week verhuurd. Delftsche Courant 8 okt. 1873.


In 1877 werden beneden- en bovenwoning geveild. Er waren alkoven, en het huis was voorzien van goed regen- en pompwater.

Van vele gemakken voorzien
De eerste huurders na de nieuwbouw door E. Harkink in 1874 waren telegrafist Gerrit Monna in de benedenwoning en verwer Johannes van der Stap boven, en later muzikant Carel Snoeck. De huur beneden bedroeg ƒ 170 per jaar, boven ƒ 150 per jaar. Ze waren beiden van goed regen- en pompwater, een alkoof en vele gemakken voorzien. Peter Steuijt die een winkel op de Burgwal had in klompen, borstels en boerengereedschappen, en ooit als winkelbediende nog in de bovenwoning gewoond had, verhuurde de beide woningen in 1894 elk voor vijf gulden per week.

Na 1920 bedrijfspand met bovenhuis

In 1920 liet Tobias Prins, timmerman, de begane grond verbouwen tot bedrijfsruimte voor een bouwstoffenhandel. Zelf woonde deze Tobias op meerdere adressen aan Rietveld en Vlamingstraat, maar in ieder geval vanaf 1908 op Vlamingstraat 50, een pand dat bijna in het verlengde ligt van Rietveld 127. De achtertuin aan de Vlamingstraat grensde aan een bedrijfsgebouw achter en van Rietveld 127. Op Vlamingstraat 50 woonde op de eerste verdieping de fotograaf Peter Odijk, die uitkeek op de bouwstoffenhandel en er een tekening en foto’s van maakte.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Tobias Prins in een boom achter Vlamingstraat 50. Er zit ook nog een broertje bij. Op de grond staat vader Tobias. (Foto Odijk, coll. Archief Delft) In de tuin aan de Vlamingstraat met rechts een bedrijfsgebouw van Rietveld 127. (Foto Odijk, coll. Archief Delft) Peter Odijk tekende zijn uitzicht. Rechts een bedrijfsgebouw, later hotel. Rechtsachter Rietveld 127. (Particuliere collectie)

In het bovenhuis had in de jaren 1920-1926 Jacob Bijleveld met collega Van Manen een kleermakerij, hoewel Bijleveld aanvankelijk in 1918 in het bevolkingsregister als slager te boek stond. Na 1926 woonde hier timmerman Cornelis Schoonhoven, wellicht een werknemer van Prins.

Herinrichting
Het bedrijf Prins, dat later in handen kwam van zoon Tobias, had na verloop van tijd grote delen van het binnenterrein tussen Rietveld en Vlamingstraat in gebruik. Later kwam als mede-eigenaar De Vries in de zaak en werd het de firma Prins en De Vries, die omstreeks 1990 verhuisde naar de Rotterdamseweg. Daarna heeft de gemeente Delft de grond verkocht aan buren/eigenaren, die er fraaie tuinen hebben ingericht. Het gebouw dat aan de tuin van Vlamingstraat 50 grensde, is blijven staan en is twintig jaar in gebruik geweest als uitbreiding van Hotel De Vlaming aan de Vlamingstraat (52).

Tussen Vlamingstraat en Rietveld was het volgebouwd. Links achter Rietveld 127. Rechts een inmiddels afgebroken stal van Rietveld 147. (Particuliere collectie)
Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Rietveld 127 werd in 1920 een bedrijf, met grote toegangsdeuren. Op de bouwtekening ook een kadaster-plaatje.

Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw venster
Boven de ingang: firma T. Prins. Tobias was zijn voornaam en die kwam in de familie Prins heel vaak voor. (Coll. Archief Delft)


Het socialistische blad Voorwaarts, 25 okt 1921.


Delftsche Courant, 4 mei 1926.

Dick Visser en Kees van der Wiel
 >> Zie hier voor meer informatie over bronnen, eigenaren en bewoners van Rietveld 127
Geplaatst: 24 juni 2013 / Laatste wijziging 13 februari 2020
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft