Het pand
Rietveld 83-89 is geen monument. Het is vlak voor de Tweede
Wereldoorlog gebouwd en geen architectonisch meesterwerk. Maar het
staat wel op een plek met een opmerkelijke geschiedenis. Ooit stond
hier het kerkgebouw van Christo Sacrum, een bijzonder kerkgenootschap
uit de tijd van de Verlichting. In 1838 werden de restanten van die
kerk op een curieuze manier verbouwd tot een complex pauperwoningen met
de bijnaam Kris-Kras, dat een eeuwlang heeft bestaan. Het prijkte
honderd jaar geleden hoog op de lijst van verderfelijke krotwoningen in
de stad.
Voor Christo Sacrum hier in 1802 haar kerk oprichtte, stond
op
deze plek een groot huis met een royale tuin erachter. Dat was, voor
1600, ooit de kruidentuin van apotheker Dirck Cluyt, die in 1594 door
de Universiteit van Leiden werd aangezocht om de Hortus Botanicus op te
zetten.
 De
Delftsche Melkcentrale in 1960. Foto Van der Poel, Stadsarchief. |
Delftsche Melk
Centrale
Het huidige pand is in 1939 gebouwd door de vastgoedinvesteerder
Bouwkundig Bureau Van den Berg & Van der Klis. De diep naar
achteren doorlopende begane grond verhuurde het tot kort na 1960 aan de
Delftsche Melkcentrale. Dat was een distributiecentrum voor aangesloten
melkslijters, dat voordien een gammele behuizing in de Donkerstraat
had. De melk werd aanvankelijk geleverd door een coöperatie
van boeren. Sinds de vestiging op het Rietveld kwam ze echter van een
melkfabriek uit Rotterdam, waarvan de melkcentrale in feite een
dependance was. Boven het bedrijf waren twee bovenwoningen aan de
straat.
Na de opheffing van de Melkcentrale begin jaren
’60 werd de bedrijfsruimte lange tijd verhuurd aan de
bouwmaterialenhandel Prins & De Vries. Inmiddels is de
bedrijfsruimte beneden deels verbouwd tot een derde woning en verder in
gebruik als garage.
 Interieurfoto
van de pas geopende Melkcentrale in de Delftsche Courant, 3 januari
1940. | 
Advertentie van de Delftsche Melkcentrale, 9 mei 1940, een dag voor de
Duitse Inval. |
Kris-Kras
Aan het verspringen van de huisnummering van 89 naar 105/107 in de
straat is te herkennen dat hier voor de oorlog veel meer adressen
moeten zijn geweest. Ze lagen achter een voor deze gracht opvallend
grote grauwe gevel, die in staat van verval verkeerde. In het midden
van die gevel was een quasi-monumentale poort die toegang gaf tot een
binnenplaats, waaromheen elf kleine
éénkamer-woningen rond een binnenplaats stonden.
Ze waren genummerd Rietveld 83 t/m 103. De gevel was een overblijfsel
van het kerkgebouw dat hier ooit had gestaan. De huisjes waren gebouwd
tegen de het onderste deel van de muren van het schip van de kerk.
Achter de achtergevel van het kerkgebouw was nog een rijtje van zes
soortgelijke huisjes geplakt, genummerd Rietveld 53 t/m 63. Deze zijn
in 1939 niet gesloopt, maar als vervallen bergplaatsen blijven staan.
Enkele jaren geleden stonden ze er nog.
 De
gevel van het hofje Kris-Kras, naar oude foto’s. Tekening
Kees van der Wiel. |
Het
complex is na de opheffing van het kerkgenootschap
Christo Sacrum in 1838 door aannemer Willem Metzelaar in elkaar
getimmerd in het casco van het door hem gekochte kerkgebouw en heette
in de wandeling hofje Kris-Kras. In totaal creëerde hij op die
manier 17 piepkleine arbeidershuisjes in een buurt van het soort waar
de buurt destijds overigens vol mee stond. 25 jaar later bouwde hij er
in de hoek op het plaatsje achter de kerk nog een 18e huisje bij, dat
later tot Rietveld 51 genummerd werd. Zelf woonde Willem Metzelaar aan
de Koornmarkt (op nr 77, zie daar). Na dit pauperpaleis kreeg hij de
smaak goed te pakken. Aan het einde van de Doelenstraat bouwde hij
vervolgens dicht bij de stadsvest nog een tweede hofje van 30 huisjes
rond een modderige binnenplaats rug aan rug tegen een een rij van
dertien al eerder gebouwde huisjes aan de straat. Dit hofje noemde hij
hofje “Lucht en Licht”. In de volksmond had het ook
wel de naam “Dertienplagen”. Het is in 1927
gesloopt.
Onbewoonbaar verklaard
Het hele krottenimperium hebben de nazaten van Metzelaar in 1911
overgedaan aan mejuffrouw Stoorvogel, die vervolgens van het huisjes
melken ook haar beroep maakte.
De woningen van het hofje Kris-Kras zijn in 1905, toen zij
nog onder beheer stonden van de familie Metzelaar,
één voor één door de
Gezondheidscommissie onderzocht. (Zie hier de onderzoeksformulieren van
nr 83 en nr
55) De commissie zag toen nog geen reden tot onmiddellijk
ingrijpen. Een schrijnend voorbeeld van de woontoestanden van gezinnen
met zeven of acht kinderen in deze huizen geeft een brief van het
gemeentelijk bouw- en woningtoezicht uit 1916 (zie de brief). In 1924
werd het hele complex echter
voorgedragen om onbewoonbaar te verklaren. Op het onderhoud was
inmiddels van alles aan te merken. Bovendien vond de commissie de
woningen veel te klein en had zij er bezwaar tegen dat ze aan de
achterzijde geheel ingebouwd waren zonder ramen. Bij de huisjes rond de
binnenplaats stond overal de toiletton midden in de enige kamer, die
zowel voor wonen als slapen van het hele gezin diende. Voor de zeven
huisjes achter de voormalige kerk, met elk een bedstede, waren er drie
gezamenlijk gemakhokjes buiten op het plaatsje. De
onbewoonbaarverklaring had enige voeten in aarde. In 1927 werd voor een
groot aantal van de huisjes de ontruimingstermijn opnieuw verlengd. In
1930 werden de nummers 95, 97 en 99 nogmaals onbewoonbaar verklaard. In
een daarvan was in 1929 nog een baby geboren. De huisjes werden
tenslotte door de uitbaatster tot kort voor de afbraak nog als
werkplaats voor schoenmakers of sigarenmakers aangeboden.
 De
rij voormalige huisjes van het hofje Kris-Kras achter het pand Rietveld
83-89 in 2012. Foto Fred Heistek. |
Christo Sacrum
Het kerkgebouw van Christo Sacrum was in 1802 gebouwd in een
neo-classicistische stijl die aan een klassiek tempeltje moest doen
denken. Het genootschap dat hier kerkte, was vijf jaar eerder ontstaan
in kringen van Delftse notabelen, die eigenlijk weinig op hadden met de
Bataafse Revolutie, maar naar de geest van de Verlichting een heel
nieuwe kijk op de religie ontwikkelde. Het zocht een weg om de rede met
de theologie te verbinden en predikte - heel nieuw voor die tijd - ook
een eenheid tussen de verschillende godsdiensten. Grote gangmakers van
dit unieke plaatselijke experiment, zonder predikanten op de kansel,
waren notaris en instrumentenfabrikant Jacob Hendrik Onderdewijngaart
Canzius en dichter/schilder Isaack Haastert. De laatste heeft hun
nieuwe kerkgebouw dan ook kleurrijk in beeld gebracht.
Het kerkgenootschap kende aanvankelijk een redelijke bloei
en trok vooral aanhangers onder Delftenaren die vrij goed bij kas
zaten. Daardoor kon het zich het een en ander permitteren. Het
initiatief stuitte echter ook op de nodige weerstand van de zittende
predikanten en pastoors. Zozeer zelfs dat bij de plechtige opening van
het gebouw op 5 maart 1802 gevreesd werd voor relletjes en
plunderingen. Een tijdgenoot schreef: “In eene digt bijeen
gepropte schaar had het grauw zich voor den uitgang des gebouws
verzameld. Evenwel door de goede zorg der waakzame Justitie, welke
haare gewapende dienaars, met eene genoegzame sterke soldatenwacht, om
ter bewaaring der goede rust, het gebouw voor, achter en van binnen te
bezetten, derwaarts had gezonden, liep het gansche werk van deezen
eersten openbaaren godsdienst ongestoord af”. De rekening
voor dit kordate politie-optreden van acht gulden en zestien penningen
werd overigens wel bij het kerkgenootschap gepresenteerd, dat zelf
overigens ook al de dienaren van justitie die feestdag voor drie gulden
had gefêteerd. Dat er überhaupt iets
gebouwd werd, zeker in deze arme buurt, was in die tijd van verval en
leegstand in de stad een grote bijzonderheid. De
belangstelling voor het religieuze experiment verflauwde na de Franse
tijd. Met het uitsterven van de aanhangers van het eerste uur bloedde
het genootschap langzaam dood. In 1838 deden de laatste leden de deuren
van het kerkgebouw dicht en verkochten het om nog iets van de opgelopen
schulden te kunnen delgen. Koper Metzelaar leurde vervolgens overal in
den lande met de kerkbanken en andere door hem ook overgenomen
inventaris.
 Aquarel
van het kerkgebouw van Christo Sacrum in haar gloriejaren,
geschilderd door Isaac Haastert. Beduidend hoger dan de gevel van het
latere hofje. Collectie Stadsarchief.
|  Advertentie
in de Rotterdamsche Courant van 19 juli 1838. |
VOC-schippers en een kolonel
Om het kerkgebouw op deze plaats te kunnen stichten had
Onderdewijngaart Canzius privé een van de grootste panden op
het Rietveld aangekocht, gevolgd door een kleiner huis daarnaast. Hij
was ter plaatste goed bekend, want hij had zijn instrumentenfabriek om
de hoek aan de Verwersdijk (nr 8). De prijzen die hij voor die huizen
moest betalen waren niet hoog, want door de algehele malaise rond 1800
bevond de woningmarkt zich destijds op een dieptepunt.
Het grootste huis van de twee was voor het Rietveld
opmerkelijk groot en relatief duur en had een behoorlijke ouderdom. In
de zeventiende eeuw telde het zeven stookplaatsen, terwijl de meeste
woningen aan de gracht er toen maar een of twee telden. Daarnaast had
het ook een opvallend grote tuin die aan de achterzijde achter
verschillende andere buurpanden ‘schrinkelde’ en
grensde aan het Falie Bagijnhof rond de nu nog bestaande inham tussen
Rietveld nr 47 en 77. Vanouds dat het huis ook recht op medegebruik van
de waterput van dat Bagijnhof, blijkt uit oude koopbrieven. In de tuin
waren in zeventiende eeuw op de grens met het Bagijnhof drie kleine
huisjes gebouwd op de plek van een vroegere schuur. Aan het eind van de
achttiende eeuw waren die huisjes met de ontvolking van de stad
inmiddels weer verdwenen. In de eerste helft van de
achttiende eeuw woonde in dit huis Elisabet Witbols, de eenzame
echtgenote, en sinds 1733 weduwe, van VOC-schipper Cornelis van der
Colster, die voortdurend op reis was naar Indië, waarmee
aanzienlijke bedragen verdiende, maar uiteindelijk ook zijn zeemansgraf
vond. Zijn weduwe verkocht vervolgens in 1743 het huis aan een
ex-collega van haar man, Adriaan van Veurden. Deze koos er wel voor om
de laatste dagen van zijn leven hier op zijn lauweren te gaan rusten.
Halverwege de zeventiende eeuw woonde hier Jurij Reynhartsz
Wijderholt, die kolonel was over een regiment voetknechten in
’s lands dienst. Hij kocht het huis in 1634 van de erfgename
van een strijdmakker, sergeant-majoor Baptiste Danneu, waarschijnlijk
een militair van Hugenoten-afkomst.
De
kruidentuin van Cluyt
Kort voor 1600 was het grote huis en bijbehorende tuin eigendom van de
in 1598 overleden apotheker Dirck Outgaersz Cluyt, die zijn winkel had
in de Granaetappel op de Wijnhaven (zie Wijnhaven 18). Cluyt was in
zijn tijd een beroemdheid die onder meer aan zijn vriend Pieter van
Foreest de kruiden leverde om het lichaam van de vermoorde Willem van
Oranje mee te balsemen. In 1594 werd Cluyt door de Leidse
Universiteit aangezocht om plant- en kruidkunde te doceren en de Hortus
Botanicus aan te leggen. Kennis voor de aanleg van die tuin had hij
opgedaan in zijn tuin in Delft aan het Rietveld. Bovendien was hij een
verwoed bijenhouder. Over zijn studie van die beestjes schreef hij het
boek “Vande Bijen”. In dat boek heeft hij het meer
dan eens over zijn “hof” aan het Rietveld. Zo
schreef hij: “het is mij eens gebeurd, wesende tot Delft in
mijnen hof, daer ick quam op een voormiddag…..”
en: “in het jaar 1593, dat ick met een potteken met gesmolten
warmen honich in mijnen hof ginc, en (de bijen) gevoedet hadde, soo ben
ick naer huys gegaen. Na den middag wederom in mijnen hof comende, zag
ick enz. enz…” In zijn hof kweekte
Cluyt vermoedelijk ook al kostbare bollen van tulpen en narcissen. In
elk geval had hij vruchtbomen voor zijn bijen in de tuin. Met name
noemt hij de dauwhoning van zijn ‘kersselaren’ en
‘crieckelaren’ (kersensoorten). In
1600 verhuurde zijn weduwe, Josina van Teylingen, het huis en de tuin
aan aan een bevriende arts Fakasina Nijehoff en zijn zoon Augustyn, die
wellicht ook nog op de bijen pasten. In 1606 verkocht zij het huis aan
caffawerker Nicasius Cocqu. (Caffa was een duur soort fluweel dat
destijds zeer in de mode was.) Naast het grote huis bezat Cluyt ook het
kleinere huis ernaast dat later aan de kerk geofferd is.
|
|  Rietveld
83-89 in 2020.

Het pand van boven gezien.

Plattegrond met huisnummering in 2020.

Het pand in 1964. Foto G. Dukker, Rijksdienst Cultureel Erfgoed.

De huisnummering van het hofje op een schets van het woningonderzoek
van de gezondheidscommissie in 1905.
 Krantenfoto
uit 1938 van enkele huisjes op de binnenplaats, kort voor de sloop.

De ombouw van de kerk tot hofje met 17 woningen, opgemeten door het
kadaster in 1839.

Advertentie van een bewoner in de Delftsche Courant van 30 nov 1929.

Restanten van het hofje Kris Kras in 2012. Foto Fred Heistek.

 Advertenties
van de eigenaresse in de Delftsche Courant van 30 juni 1937 (boven) en
17 juni 1938 (beneden).
 Het
interieur van de kerk. Aquarel van Isaac Haastert. Collectie
Stadsarchief.

Advertentie van Christo Sacrum voor een dankdienst in de kerk ter
gelegenheid van het vredesverdrag met de Engelsen in 1805. Nieuwe
Haagse Nederlandse courant, 29 mei 1802.
 De
kerk van Christo Sacrum op de oudste kadasterkaart van circa 1825.

De vermoedelijk locatie van het huis en de tuin op de Kaart Figuratief
van circa 1675.

Een houten beeldje van een VOC-schipper op een stoel uit 1754.
Collectie Scheepvaartmuseum.

Titelblad van een herdruk uit 1795 van het boek “Van de
Byen” van Dirck Cluyt (Theodorum Clutum) waarin hij vertelt
over de bijen in zijn ‘hof’ aan het Rietveld.
|