De woonhuizen Vlamingstraat 40 en 42, en het
poortje ertussen, zijn sinds de kunsthistoricus Frans Grijzenhout en het
Rijksmuseum ervan overtuigd zijn dat hier de locatie van ‘Het
straatje’ van Johannes Vermeer moet zijn, een toeristische
bezienswaardigheid. Vermeer schilderde dit stadsgezicht omstreeks 1658.
Het schilderij hangt in het Rijksmuseum. Diverse andere locaties in
Delft zijn eerder aangewezen als de ‘juiste plek’.
Maar het ontbreken van twee poortjes naast elkaar, zoals afgebeeld op
het schilderij, haalde de bewijsvoering steeds onderuit. Grijzenhout
ontdekte ze in de ‘legger van het diepe der wateren binnen de
stad Delft’, waarin het ‘kadegeld’ werd
genoteerd dat elke aanwonende eigenaar moest betalen, ook eigenaren van
poorten. Dat hoefde niet als de kade ‘onbruikbaar’
was, bijvoorbeeld doordat er een brug was of er een (toegestane) hoop
huisvuil (een krebbe) lag.
Ludovicus Drabbe maakte in 1901 deze foto van de zeer rustige
Vlamingstraat. Links de huizen nr. 40 en 42. Daartussen het poortje,
toevallig achter een boom verstopt. |
Het woonhuis Vlamingstraat 42 lijkt in niets meer op de door
Vermeer
geschilderde gevel. Voor nieuwsgierige toeristen is dat vaak een grote
teleurstelling. Het beeld van Vermeer verdween al in de 18e eeuw toen
het pand als koetshuis/stal en als pakhuis werd gebruikt. Later rond
1800 werd het weer getransformeerd naar woonhuis. Het huidige pand werd
in 1878 gebouwd. Een architect is niet bekend.
De eigenaren van de poorten tussen de huisnummers 40 en 42 waren
Beatricx Jans (links als je ervoor staat), en Lodewijck van
Polinchoven. Wijnhandelaar Van Polinchoven had er een pakhuis, achter
42. En Beatricx Jans een huis achter nr 40. Rechts van de poort aan de
straatkant woonde in die jaren een tante van Vermeer, Ariaentgen Claes,
de weduwe van Jan Thonisz Back. De Kaart Figuratief
(omstreeks 1675) toont hoe de bebouwing op het binnenterrein aan de
Vlamingstraat en tussen deze straat en Rietveld ongeveer moet zijn
geweest.
Op het perceel van Vlamingstraat 42 stonden oorspronkelijk twee huizen
tegen elkaar aan, met ten westen de poort. Hier woonde en werkte in de
tweede helft van de 16e eeuw een vleeshouwer. Hij was
één van de vele die in de Vlamingstraat een
vleeshouwersbedrijf runden. Het vee werd ‘aan huis’
geslacht maar mocht er niet worden verkocht. Voor de verkoop ging het
naar de vleeshal aan de Voldersgracht. Ook Ariaentgen Claes, die
honderd jaar later in dit huis woonde, verkocht daar haar
‘pens’. Zo verdiende ze als weduwe haar geld. De
poort werd daarom ook wel “Penspoort” genoemd. Pas
in 1711 werd die naam ook op papier gebruikt, als de bejaarde
‘dogter’ Maria van Osch op het kerkhof wordt
begraven.
De poort werd ook wel Penspoort genoemd. Op papier komt die naam voor
het eerst voor bij het begraven van Maria van Osch, die er woonde. |
Een handige zakenvrouw
De oudst gevonden eigenaar van het perceel, de
vleeshouwer Mouring Cornelisz, betaalde in 1553 de tiende penning (een
huizenbelasting). Zijn zoon Cornelis Mouringz. leerde het
‘vleijshouwers’-vak van zijn vader en bleef, na
zijn huwelijk met Trijn Rochusdr., in het ouderlijkhuis wonen. Trijn
Rochusdr. was rond de veertig toen haar echtgenoot overleed. Zij
hertrouwde met bakker Cornelis Gerritsz. Nadat ze voor de tweede keer
weduwe was geworden trouwde ze in 1601 met Cornelis Lenertz van der
IJssel. Zij waren de eigenaren van het voor- en achterhuis aan de
straat en van twee huisjes op het binnenterrein. Het huis aan de
straat, met twee stookplaatsen, verhuurden ze aan Maeliert Braem. De
huisjes er achter, met elk één stookplaats, aan
de weduwe Machteld Hendricx en aan knopenmaker Jacob Willemsz.. Trijn
Rochusdr stond bekend als een handige zakenvrouw met een niet al te
beste reputatie. Samen met Neeltge Goris (de oma van Johannes Vermeer,
moeder van Ariaentgen Claes) zou ze voor de Amsterdammer Rogier Laurens
een vergunning voor een loterij in Delft aanvragen. Hiermee konden ze
samen 1.500 gulden verdienen. Bij elkaar werd dat een heel avontuur.
- Lees hier hoe de beide dames dat
regelden (dit komt nog)
Saydrapier
en molenaar met een rosmolen In 1610 verkocht
de echtgenoot van Trijn Rochusdr. het voorhuis voor 1400 gulden aan
Willem Cornelisz. en het achterhuis voor 1700 honderd gulden aan
saydrapier (handelaar in wollen stoffen) Joris Stevensz. De saydrapier
kocht bij de schapenboeren grove wol, bracht die naar de thuiswerkers
die de wol wasten, verfden, sponnen en kamden, om uiteindelijk als
wollen stoffen te worden verkocht.
Regelmatig werden de huizen doorverkocht. Eén
van de nieuwe eigenaren was molenaar Claes Ockersz., die zelf met zijn
gezin aan het eind van de straat bij de Vest woonde waar zijn
korenmolen stond. Een andere eigenaar was molenaar Cor Corneliszn
Groen. Zijn molen stond aan de Stadsvest, hoek Ketelstraat/Westvest, de
latere Groenmolen. Hij had op het binnenterrein achter het huis aan de
Vlamingstraat een rosmolen om het graan en zaden te malen. Uit de zaden
werd er olie geperst. Het maalwerk werd hier draaiend gehouden door
paarden. Groen woonde overigens in de Kethelstraat.
Achter Vlamingstraat 42 was op het binnenterrein een
‘rosmolen’ (een ros is een paard) in gebruik.
Molenaar Cor Cornelisz Groen was een tijdlang de eigenaar,
maar woonde
bij zijn grote molen op de stadsvest bij de Kethelstraat. |
De later naar hem vernoemde ‘Groenmolen’ van Cor
Groen bij de Kethelstraat. Foto NIMH, ca. 1920 |
Ariaentgen Claes, tante van
Johannes Vermeer Wanneer
Ariaentgen Claes in het huis is komen wonen is onbekend. In 1618
trouwde ze met Jan Thonisz Back. Hij woonde bij zijn vader de
vleeshouwer Anthonis Back op de Vlamingstraat en Ariaentgen bij haar
moeder Neeltge Goris op de Beestenmarkt. Jan Back was net als zijn
vader vleeshouwer, het is dus goed mogelijk dat het paar na hun
huwelijk bij vader Back is gaan wonen, want geld om een huis te kopen
was er niet. Jan Back kocht regelmatig op
‘krediet’. In 1621 had hij, met geleend geld,
honderd schapen voor de slacht gekocht. Zijn schoonmoeder Neeltge Goris
stond garant voor het terugbetalen van de schuld van 725 gulden. Twee
jaar later moest hij weer geld lenen voor het aflossen van deze schuld.
Noodgedwongen liet hij al zijn roerende goederen op naam van zijn
schoonmoeder Neeltge Goris overschrijven. De door notaris
H. van Geel opgetekende inventaris bestond uit: een schilderij van Lot
en zijn dochters (geschat op vier gulden), een landschap met Jezus die
de blinden genas (twaalf gulden), een paneel met de voorstelling van de
Liefdadigheid (zes gulden), een winterlandschap (zeven gulden) en een
bloem in een vaas (acht gulden) een grote bijbel, en een boek over
christelijke ethiek door Ursinus, meubilair en kledingstukken. Er kon
er beslag gelegd worden op deze inboedel, maar zover is het nooit
gekomen.
Ariaentgen verdiende goed
Toen Jan Back in 1633 op de Vlamingstraat
overleed liet hij zijn vrouw en vijf kinderen een flinke schuld na.
Ariaentgen ging niet bij de pakken neerzitten, zij vroeg en kreeg
toestemming van de Schepenen van de Stad om de erfenis niet te hoeven
aanvaarden. Om de kost te verdienen ging ze pens verkopen. Hiermee
verdiende ze zo goed dat ze rond 1645 het voorhuis van Vlamingstraat 42
kon kopen en enkele jaren later een stalletje bij de vleeshal kon huren
waar zij, samen met haar drie dochters, de pens verkocht. Na haar dood
in 1670 bleef het huis in het bezit van haar dochters. Doordat de poort
naast het huis tot ver in de 19e eeuw de Penspoort genoemd werd, bleef
de herinnering aan de pensverkoopsters lang met deze plek verbonden. De
huisjes op het binnenterrein werden apart verkocht. Rond 1800 kwamen ze
in bezit van de eigenaar van Vlamingstraat 44. |
|
Statig pand aan de Vlamingstraat 42. Links de poortdeur met een detail
van ‘het straatje’. Foto 1Veertje.
Het straatje van Vermeer. Zo wordt het schilderij van Vermeer vaak
genoemd. Het is eigendom van het Rijksmuseum. (foto Rijksmuseum).
Een inkijkje in ‘het straatje’ waar van alles is te
zien, onder andere een vrouw die de was doet.
Op deze pagina uit de Legger van het Kadegeld worden alle eigenaren
naast en in en de beide poorten genoemd. Hiermee werd de plek in Delft
waar Vermeer Het Straatje maakte, bepaald.
Met een computeranimatie werd een tekening samen samengesteld van de
door Vermeer geschilderde huizen aan de Vlamingstraat, en van huizen
aan het Rietveld, die op de achtergrond te zien zijn. Gemaakt door
architect Theo Peppelman.
In een keurig handschrift werd hier het overlijden van Vermeers tante
Ariaentje Claes van der Minnen genoteerd, in 1670.
Er was veel discussie over de uitkomst van het onderzoek van Frans
Grijzenhout naar de plek van het straatje. In kranten werden ingezonden
brieven geschreven. Deze komt uit de NRC en bestrijdt met millimeters
en centimeters de juistheid van de locatie.
|
Ook in
de Vlamingstraat veel schade
Na de buskruitontploffing in 1654 op de
Paardenmarkt, die meer dan tweehonderd huizen verwoestte, was er ook in
de Vlamingstraat flink wat schade. Bij Ariaentgen Claes werd die op 200
gulden geschat, maar zij ontving, na aftrek van nog te betalen
belastinggelden, 80 gulden. Wijnkoper Lodewijck van Polinchoven kreeg
250 gulden voor de schade aan ‘twee huijsinge en een groot
packhuijs’.
Pas aan het einde van de 17e eeuw werd het huis door de nazaten van
Ariaentgen Claes verkocht. Het wisselde hierna regelmatig van eigenaar.
Eén van hen was de vleeshouwer Nicolaas Verheul, die op
Vlamingstraat 36 woonde. Hij verhuurde het pand. Een latere eigenaar,
Dirk van der Burch, verhuurde aan Wouter Verhagen. Die runde er samen
met zijn vrouw Maria van Beemen een winkeltje in
‘comenis’, kruidenierswaren.
Koetshuis
In 1759 kocht de buurman, de burgemeester en bewindhebber
van de Oost Indische Compagnie Arent Hendriksz. van der Dussen het om
er nog een koetshuis van te maken. Hij was al eigenaar van
Vlamingstraat 44 (een koetshuis en stalling voor zes paarden) tot en
met 52, een aantal huizen op het binnenterrein en drie huisjes op het
Rietveld. Zelf woonde hij met zijn gezin in een groot pand,
tegenwoordig de huisnummers 46, 48 en 50. Negen jaar later werd een
groot deel van dit bezit verkocht aan predikant Petrus Hermanus
Hugenholtz.
‘Geappropieert’ tot pakhuis
Op 4 oktober 1800 werd het: ‘Huis en
Erve althans geappropieert tot een pakhuis (…) ten oosten
den verkoper en ten westen zeekere poort genaamd de
penspoort’, samen met nog een huisje in dezelfde poort, voor
275 gulden aan bakker Pieter Neervorth verkocht. In de
jaren 1820-1823 (bij de invoering van de grondbelasting en het
Kadaster) werden in Delft alle percelen opgemeten en in kaart gebracht.
De landmeter bepaalde, samen met de eigenaar, de grootte van het
perceel. Het perceel van Neervorth werd in tweeën gesplist:
aan de straatkant kreeg de ‘pakstal’ het kadaster
nummer C717, het deel erachter met ‘huis en erf’
nummer C716.
Kolfbal-
en oogbalsemmaker Neervorth verhuurde het
huis aan kolfbalmaker Willem Schenk. Die was al de eigenaar van het
buurhuis nummer 40, waar zijn zoon, ook een kolfbalmaker, woonde. Voor
de afzet van zijn producten hoefde hij niet ver te lopen: zowel aan het
begin als aan het einde van de Vlamingstraat was er een herberg met
overdekte kolfbaan. Willem Schenk verkocht bovendien door hem zelf
samengestelde geneesmiddelen. Speciaal oogzieken werden door hem
behandeld met zijn ‘oogbalsem’. Hij kreeg overigens
geen vergunning voor het bereiden en het verkopen ervan wegens
‘kwakzalverij’. Een volgende eigenaar
was de priester Johannes Lazaar uit Dordrecht, die in mei 1849 de twee
percelen gekocht had, en ze in december van dat jaar doorverkocht aan
de arbeider Arend Romijn. Die ging er samen met vrouw, Maria
Hogervorst, en acht kinderen wonen. Vijf jaar later werden de twee
percelen C716 en C717 weer samengevoegd tot één
perceel. In 1877 werd alles verkocht aan de koopman Arend Verbeek, voor
3500 gulden.
|
| Op de
foto en op de Kadasterkaart uit 1923 is goed te zien hoe Vlamingstraat
42 het achteruitzicht werd ontnomen door de bouw van de Oosterkerk, nu
gesloopt, achter Vlamingstraat 44. |
Nieuwbouw
in 1877
In de tweede helft van 19e eeuw was er, door
de opkomende economie, weer geld om huizen op te knappen of een nieuwe
woning neer te zetten. Dat laatste was wat Arend Verbeek deed. Hij
wilde er samen met zijn vrouw Dirkje Keijzer gaan wonen. Zij zaten niet
krap bij kas. Toen zij een aantal jaren later overleed bezat zij ruim
1400 gulden aan goud en zilver. Omgerekend naar nu zou dat ongeveer
30.000 euro zijn. Het is aannemelijk dat de aannemer,
meester-metselaar Tijmen Huurman, de bouw-opdracht kreeg. Zijn zoon,
meester-timmerman Bastiaan Huurman was met Verbeeks dochter Catharina
getrouwd. Samen met broer Daniel Huurman was hij actief in het
aannemersbedrijf van hun vader op Vlamingstraat 54-56. De
voorgevel is met classicistische elementen versierd. Het pand heeft
door de jaren heen zijn karakteristieke bouwstijl behouden is nu een
rijksmonument.
De laatste vleeshouwer Nadat Arend Verbeek
naar Den Haag was vertrokken werd het huis voor een korte periode
verhuurd aan kandidaat-notaris N.S. Arriëns. Gevolgd door de
familie P.J. Wijnands, die het huis ook kocht en het lange tijd in
bezit zou houden. Uiteindelijk ging dochter Josephine, samen met haar
echtgenoot Leendert Valkenburg en hun vier kinderen, hier wonen.
Leendert Valkenburg had aan de Brabantse Turfmarkt de slagerij, die
zijn vader was begonnen.
Slager Valkenburg woonde een tijdlang in dit huis. Op deze foto zijn
slagerij aan de Brabantse Turfmarkt met koeien voor de slacht. (Foto
Archief Delft). |
Na
zijn overlijden bleef
Vlamingstraat 42 in de familie, maar het vruchtgebruik van het huis
werd bij legaat toegekend aan zijn huishoudster Helena Vollebregt. Zij
verhuurde het aan studenten en later aan de familie Schröder,
die er voor 92 gulden per maand mocht wonen. De Schröders
werden ten slotte eigenaar. De huidige bewoners kochten
het in 2011. Ze hadden toen nog geen flauw idee van wat er enkele jaren
later zou gebeuren. Frans Grijzenhout publiceerde zijn onderzoek, en
het huis kreeg landelijke bekendheid. Dagelijks komen sindsdien
groepjes nieuwsgierige toeristen naar hun poortje kijken.
In 1962 maakte de gemeente foto’s van gevelwanden in Delft.
Hier een deel Vlamingstraat. |
1895
1897
1898
1898
1917 | 1920
1922
1922
1932
1934 |
Dit zijn advertenties
uit de Delftse Courant die over een periode van ongeveer veertig jaar
– van 1895 tot 1934 -- een beeld geven wat er in die tijd in,
bij en met dit huis is gebeurd. Koopman Verbeek vertrekt vijf jaar na
het overlijden van zijn vrouw naar Den Haag. Sommige genoemden zijn
eigenaar, anderen alleen bewoner. Er vestigt zich bijv. een huisarts
die Ziekenfondspatiënten voor half negen ’s morgens
wil zien, maar die naar twee jaar alweer vertrekt. En tenslotte gaat
slager Valkenburg en zijn gezin er wonen. |
|
|
Omstreeks
1800 was kolfbalmaker Willem Schenk huurder van het huis dat
er toen stond. De kolfballen die hij maakte moeten er zo uitgezien
hebben, gemaakt van dierenhuid.
Een
foto (bron Archief Delft) die omstreeks 1900 is gemaakt, met
Vlamingstraat 42 in het midden.
De Vlamingstraat omstreeks 1910, gezien vanaf de Oosterstraat.
Scherven uit de beerput
|