Het
pand dat oorspronkelijk genummerd is als Vrouwjuttenland 9 heeft een
opvallend oud geveltje met een gevelsteen met het jaartal 1606.
Tegenwoordig bestaat huisnummer 9 niet meer en maakt het pand deel uit
van een perceel dat ook de voormalige huisnummers 11 en 13 omvat en is
het beneden in gebruik als restaurant. De gevel uit 1606 is een typisch
voorbeeld van laat-gothische overkragingen op uitstekende penanten en
natuurstenen hoekblokken, die tijdens de herbouw van Delft na de
stadsbrand in 1536 nog heel wat gebouwd zijn, naast modernere
renaissance-gevels. Het huis zelf moet oorspronkelijk ouder zijn dan de
voorgevel met de steen uit 1606, want de toenmalige eigenaar woonde er
al eerder. Mogelijk gaat het om een pand dat vergroot of opgeknapt werd
en destijds een nieuwe gevel kreeg. In 1927 ontwierp L.C.
Kalis een nieuwe pui die zich uitstrekt over nummers 5, 7 en 9. In 1935
is de voorgevel van nummer 9 boven de pui door G. Huurman
gerestaureerd. Van de toenmalige klokgevel heeft hij toen een trapgevel
gemaakt in de veronderstelling dat de gevel er in 1606 zo zal hebben
uitgezien. Het aanvankelijke plan voor de verbouwing in 1935 was echter
een moderne strakke gevel in de stijl van de Amsterdamse School. Dat
stuitte kennelijk op veel weerstand, onder andere van de
Schoonheidscommissie. Van het oude huis achter de gevel is overigens
niets meer terug te vinden. |
| Links:
Perceel C 1004 op de kadasterkaart van
1832. / Rechts: Perceel C 4395 op de kadasterkaart van 2004 laat zien
dat er achter de gevels Vrouwjuttenland 9, 11 en 13 inmiddels
één groot pand is, waarin van de oorspronkelijke
panden weinig of niets meer is terug te vinden. |
Bril op de hoek
De voorloper van dit huis is waarschijnlijk halverwege de zestiende
eeuw gebouwd op het erf van het hoekhuis aan de Voldersgracht, dat
“inden Bril” heette en het bleef tot in de
zeventiende eeuw lange tijd het eerste huis vanaf de hoek. Eigenaren
van De Bril waren destijds Jacob Dircxz Walichsz en zijn vrouw Barbara
Bruijnen. Jacob wordt in november 1557 tijdens de grote pestepidemie
regent van ‘tnieuwe pestilencie gasthuys’ (Nieuwe
Gasthuis) in het Maria Magdalena Convent aan de Verwersdijk en Barbara
wordt in 1560 moeder van dit Nieuwe Gasthuis. In 1561 verhuurt Barbara,
inmiddels weduwe, het huis aan Cornelis Cornelisz de Zeu, en in 1578
aan Neeltje Foppen. Iets verderop aan het Vrouwjuttenland en de
Voldersgracht heeft Barbara dan nog meer huizen. Vrouw
Jutte Rond 1432 luidt de naam van de
gracht ‘Verjutten lant’. Een eeuw eerder vormen
Brabantse Turfmarkt, Vrouwjuttenland en Verwersdijk de oostelijke
stadsgracht van Delft. Sinds 1999 wordt de straatnaam officieel als
één woord geschreven. Jutte is de
Middelnederlandse vorm van Jutta (Judith, uit Judea). Er bestond geen
bekende heilige die zo heette; vandaar de uitdrukking ‘met
sint-juttemis’ (dus nooit).
Aan welke vrouw Jutte het grachtje zijn naam dankt is niet duidelijk
omdat de precieze plaats van haar land niet bekend is. Gedacht wordt
aan Jutte Diddemannendochter, die in 1334 belasting betaalt voor een
stuk land ergens bij de Langendijk. De tweede naamgeefster die in
aanmerking komt is ene Vrouw Jutte meester Jans, die in 1348 werd
vermeld. Een derde persoon die het zou kunnen zijn is Jutta van
Deventer. Zij was een nicht van graaf Floris V van Holland en abdis van
Rijnsburg, een abdij die veel land in de omgeving van Delft bezat,
onder meer bij het ‘Vrouwenrecht’.
De naam Vrouwjuttenland was vroeger niet algemeen in gebruik. Het werd
tot in de zeventiende eeuw ook wel beschouwd als deel van de
Verwersdijk. Verder heette het wel Turfmarct (1452) of Cleyn Turfmart
(kort na 1438), omdat turfschepen hier moesten aanleggen. In 1603
heette de westzijde tussen De Vlouw en Voldersgracht Appelmarct, later
gold dat voor de hele westzijde van de gracht. Dat werd Oude Appelmarkt
toen de appelmarkt naar de Brabantse Turfmarkt was verplaatst (1657).
Latere namen van de westzijde van Vrouwjuttenland zijn Oude
Kleedermarkt (1658) en Luysemarct. Vanouds
den Appelboom Kort voor het begin van de
zeventiende eeuw wordt appelcooper Lenert Jansz Roos de nieuwe eigenaar
en bewoner van het huis op deze plek aan de Appelmarkt. In 1603 heet
het nog de Drie Haasnoten (hazelnoten), maar in 1608 overlijdt hier een
kind van Lenert Jansz “Inden Appelboom”. Onder deze
naam zal het huis de komende eeuwen in koopakten als
‘vanouds’ bekend staan. Volgens de
haardstedenregisters van 1600 en 1638 had het twee vuurplaatsen.
Roos handelt ook buiten de stad in appels. Uit een notariële
akte van 1613 blijkt dat hij al vijf of zes jaar op krediet appels
levert aan een schipper uit Geervliet. Met de handel in appelen was
blijkbaar heel wat te verdienen. In 1613 koopt Lenert Roos een erf
achter zijn huis voor 200 gulden van Claes Hodenpijl, eigenaar van het
hoekpand inden Bril en in 1616 koopt Lenert Roos voor 880 gulden een
huis aan de Voldersgracht. Naast appelkopers waren in
Lenerts branche appelkruiers werkzaam. Zij zorgden voor het vervoer.
Appelwijf en appelmeter waren laagbetaalde beroepen. Een appelmeetster
ofwel appeltonster, meestal waren het vrouwen, vulde tonnen met appels
om te berekenen hoeveel accijns de appelhandelaar aan de stad moest
afdragen. Kagenaars
Lenert Roos wordt ook kagenaar ofwel kaagschipper genoemd.
Waarschijnlijk voerde hij met zijn platbodem vaartuig zelf de appelen
aan waarin hij handelde. Hij overlijdt in 1620. Zijn weduwe Trijntje
Jans trouwt vervolgens met Otto Gijsbrechtsz van Elst, een kagenaar uit
Culemborg. De namen Elst en Culemborg doen vermoeden dat veel appelen
uit de Betuwe kwamen. De volgende eigenaar, Bartelmees
van Neck, is eveneens “geboortich van Culenburch”.
Dit blijkt uit zijn inschrijving als poorter van Delft in 1625. Hij is
de laatste kagenaar hier ter plekke. Als in 1654 het kruitmagazijn in
de buurt van de huidige Paardenmarkt ontploft richt dat aan het huis
een schade aan van tachtig gulden. Bartelmees’ weduwe,
Trijntge Claes, krijgt daarvoor 32 gulden compensatie. Pothuis
Na haar dood komt het huis in handen van Bartelmees’
schoonzoon. Hij is zeepzieder (iemand die zeep maakt door olie met
loogzouten te koken) aan de Voorstraat en gaat er zelf niet wonen. Deze
Jan van Eck verkoopt het huis in 1661 aan Louris Hendricksz de Ridder
die het ook niet zelf bewoont. De nieuwe eigenaar krijgt in 1661 wel
toestemming om een pothuis (een uitstekende kelderingang) te bouwen aan
zijn huis de Appelboom. Het is dan in gebruik bij zijn dochter Swaentje
en schoonzoon Cornelis Slaets ofwel Slatius. Deze is kleermaker, net
als diens vader Dirck, oom Jacob en grootvader Jacob Slaets. Naast
kleermaker is Cornelis ook instrumentmaker. Dit ambacht kan zowel het
bouwen van muziekinstrumenten als van wetenschappelijke instrumenten
inhouden. Uit de latere verkoopakte uit 1694 blijkt dat er in het
voorhuis een winkel was.
Tekening van een pothuis waarin groente wordt verhandeld. Detail van
een prent van H.P. Schouten uit 1774. |
Papiermolenaars
Vader Louris de Ridder woont samen met zijn broer Jan in het huis De
Papiermolen aan de Voorstraat. Ze zijn van beroep ook
‘pampiermolenaar’. Dat beroep oefenden zij niet in
de stad uit, maar in een achtkantige stellingmolen in de Plaspoelpolder
in Rijswijk halverwege het Jaagpad langs de Vliet. In 1634 pacht daar
een zekere Jan Hendriksz de Ridder 120 roeden (ongeveer 1700 vierkante
meter) land voor de bouw van deze molen. De zogeheten
‘Papiermolen op de Akkers’ blijft tot 1693 in het
bezit van de familie De Ridder en is tussen 1870 en 1880 gesloopt.
VOC-weduwe In 1708
komt het huis in handen van Geertruijd Macreel. Zij is inmiddels voor
de tweede keer weduwe en gaat het huis bewonen. Haar eerste man, Pieter
van Kessel, was een garentwijnder (iemand die garens ineendraait) en de
tweede, Pieter de Graeff, trad twee jaar na hun trouwen (opnieuw) in
dienst van de VOC. Hij vertrekt vanuit Texel met het schip Huis te Loo
naar de Oost. Vier jaar later zal hij daar overlijden zonder zijn
vierjarig dochtertje Johanna ooit gezien te hebben. Met een zogenoemde
maandbrief konden werknemers bij de VOC destijds maximaal drie
maandlonen per jaar bestemmen voor hun echtgenote.
Geertruijd stamt zelf uit een familie van saaiwerkers, afkomstig uit
Hontschoten (nu Noord Frankrijk). Deze stad was voor het begin van de
Tachtigjarige Oorlog een belangrijk centrum voor het maken van saai,
die door de Spanjaarden in de Opstand volledig werd platgebrand.
‘Saai’ is een lichte wollen stof. Het is een
goedkopere variant van het laken. Het werd geweven met een techniek die
de Vlamingen na hun vlucht in Holland introduceerden. Stroohoedemaeker
In het belastingregister van de Impost uit 1749 staat stroohoedemaeker
Guilielmus (Willem) Jollie als bewoner van dit huis geregistreerd. Met
zijn vrouw Maria Cris drijft hij tevens een kousenwinkel in den
Appelboom. Zij hebben zes kinderen, van wie de jongste vijf maanden
was. Zo’n groot gezin was vrij zeldzaam door de hoge
zuigelingen- en kleutersterfte. Wellicht zijn zij ook oorspronkelijk
uit Frans Vlaanderen afkomstig. De familienaam Jollie, fonetisch ook
wel opgeschreven als Jolie, Joli, Jolij, Soli of Sjollee is duidelijk
Frans en hun kinderen worden in de Waalse kerk gedoopt.
Het belastingregister, dat in feite een vroeg soort bevolkingsregister
vormt, is door de overheid in 1749 aangelegd omdat zij toen gedwongen
werd de verbruiksbelasting op levensmiddelen (tijdelijk) zelf te gaan
innen. Zulke belastingen werden in het verleden altijd verpacht aan
particuliere belastingpachters. De onvrede over hun praktijken leidde
in 1748 overal in Holland tot een massaal volksverzet. Ook in Delft
moesten toen diverse belastingpachters halsoverkop de stad ontvluchten.
(Zie hiervoor onder andere de verhalen van Koornmarkt 41 en Koornmarkt 93)
Concurrentiebeding In
1799 koopt Jacob de Kuijser het huis van de weduwe van Willems jongste
zoon. Jacob was kruidlezer voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie
(VOC). Kruidlezers sorteerden de specerijen, verwijderden het vuil
eruit, administreerden de voorraden en controleerden de sjouwers op
smokkel. Als De Kuijser dit huis koopt is de VOC overigens net ter
ziele.
Jacob de Kuijser woont zelf overigens, net als veel eerdere huisbazen,
met zijn gezin in Inden Bril aan de Voldersgracht. Hij heeft daar
inmiddels een winkel in blik, koper en ijzerwerk, sajetgaren en
katoenen garens. De koop van den Appelboom was voor hem ook handel,
want een jaar later verkoopt hij het alweer. Bij de verkoop bedingt hij
dat de koper, Pieter van der Hoeven, 25 jaar lang niet dezelfde waren
mag verkopen als waarin Jacob zelf “negotie is
doende”. Van der Hoeven is, net als veel buren,
uitdrager: het beroep waaraan Vrouwjuttenland de bijnaam Luizenmarkt
dankt. Daarna(ast) is hij brandersknecht (mogelijk in de
jeneverstokerij van Floryn aan de overzijde van de gracht, huidig
nummer 14). In 1811 is hij turfdrager en tot slot metselaar, maar het
was dan ook in die dagen extreem moeilijk om ergens een boterham mee te
verdienen. Schrijnwerkers
In de loop van de negentiende eeuw zijn het vooral schrijnwerkers ofwel
meubelmakers die het huis bewonen. Het begint met Leendert Slieker, die
in het bevolkingsregister nog als kleermaker te boek staat, maar in de
Delftsche Courant in 1871 adverteert dat hij zich hier heeft gevestigd
als ‘op- en verkoper van oude en nieuwe meubels en
bedden’. In zijn ‘meubelmagazijn’ doet
hij, behalve in “fonkelnieuwe stoelen”, ook in
spiegels en schilderijen. Zijn opvolger Johannes van der
Heijdt is echter meer een echte vakman. Zijn vader en zijn in Pruisen
geboren grootvader Johann zijn van beroep schrijnwerker en
kabinetwerker, gespecialiseerd in het maken van kastjes met deurtjes,
laadjes en loketten. Schrijnwerkers moesten ingewikkelde verstekken en
verbindingen beheersen. Meestal was dit soort werk niet toegestaan aan
gewone timmerlieden. Johannes’ grootvader van moederskant
kwam ook uit Pruisen. Johannes’ vrouw, Maria Cnoops overlijdt
op 1 december 1892 bij de geboorte van een zoontje dat drie dagen later
sterft. Johannes overlijdt twaalf dagen na zijn vrouw. Dure
en goedkope stoelen Jacobus Makkes begint
zijn loopbaan in Delft als wagenmaker en werkt vervolgens als
meubelmaker in Enkhuizen voor hij zich in maart 1893 vestigt op
Vrouwjuttenland 9. Twee jaar later trouwt hij met Jansje van Oel,
dochter van boekdrukker en -handelaar Johannes van Oel, uitgever van
christelijke krant De Delvenaar. Hij heeft in zijn zaak voor elk wat
wils: in 1912 een stoel voor één gulden tot
twaalf gulden en duurder; in 1920 een massief eiken buffet voor 99
gulden - toen de guldens na de oorlog inmiddels heel wat minder waard
waren - en in 1922 een heel “imitatie eiken
ameublement” in de aanbieding voor 148 gulden. In 1924 houdt
hij ermee op en verhuist hij naar Voorburg. In 1908 werd het
huis bij het grote woningonderzoek bezocht. Zie hier het onderzoeksrapport.
Jacobus
Makkes zoekt een halfwas knecht. Delftsche
Courant, 23 jan 1901.
Moderne advertentie voor stoelen van Jacobus Makkes. Delftsche Courant,
4 april 1912. Opheffingsuitverkoop.
Delftsche Courant, 24 sept 1924. | Stuntaanbieding
in de Delftsche Courant van 19 nov 1919. Echt
Amerikaans bureau voor St. Nicolaas. Delftsche Courant, 30 okt 1920. |
Jacobus
Makkes was begin 1900 lid van de Gereformeerde Kerkenraad,
staande derde van links. Foto uit familiebezit. |
Van
Loons imperium Behanger en stoffeerder
Jacob van Loon, de buurman van nummer 7 in het pand ernaast, komt uit
een doortastende ondernemersfamilie. In 1891 verhuist zijn gelijknamige
vader van Dertienhuizen naar het Vrouwjuttenland en koopt in 1914 het
buurpand nummer 5 om de zaak uit te breiden. Omstreeks 1920 draagt hij
de zaak aan zijn zoon over. Die aarzelt in 1924 niet als hij weer een
buurman ziet vertrekken en voegt dit pand toe aan zijn zaak.
In 1929 laat hij vervolgens zijn oog vallen op nummer 13. Het wachten
is nu op het tussenliggende nummer 11. Midden in de crisis, in 1935, is
het zover. De zaak strekt zich dan uit over vijf naast elkaar gelegen
panden (Vrouwjuttenland 5-13, met als adres nr 7). Van Loon laat alles
“een grondige verbouwing ondergaan” in de woorden
van de Delftsche Courant. In een ronkend artikel over de opening van de
nieuwe zaak van deze belangrijke adverteerder schrijft de krant dat Van
Loon zich “niet door de moeilijke tijden te neer laat
drukken”. De nieuwe meubelzaak “heeft een keurig
aanzien gekregen, terwijl het oude geveltje, boven het middelste
winkelgedeelte, geheel in den ouden stijl is gehouden, ja, zelfs
verfraaid is”, aldus de krant, die ons ook weet te melden dat
boven ‘modelkamers’ zijn ingericht om de klanten de
meubels te tonen, als een Ikea avant la lettre. Op de eerste verdieping
met een “ultra-moderne inrichting tot het Engelsche
genre” en op de tweede verdieping show-slaapkamers.
De winkel bepaalt tot in de jaren zeventig het straatbeeld. Na het
overlijden van Jacob Jr verkopen zijn dochters Elisabeth en Johanna de
zaak aan de bedrijfsleider Evert van Brenk. Na diens dood wordt het in
1984 een videotheek, destijds een gouden handel, maar niet voor lang.
Tegenwoordig is er een Thai-Lao restaurant gevestigd in het complex
Vrouwjuttenland (voorheen) 9-11-13.
Videoland, waar anders dan op Vrouwjuttenland 9 in 1998. Foto Spiero,
Gemeentarchief. |
Vrouwjuttenland is tegenwoordig ’s zomers een slenterroute
met terrasjes en marktkraampjes. |
| | Vrouwjuttenland
9 met een trapgevel uit 1935 en een gevelsteen uit 1606.
Detail
van het oudste stukje gevel met laat-gothische gemetselde bogen. De
kruiskozijnen met glas-lood-raampjes in 17e eeuwse stijl zijn in 1935
aangebracht.
Het aanvankelijke bouwplan van architect Huurman
uit 1935 voor modernisering van de gevel. Het kwam destijds niet door
de Schoonheidscommissie. De
‘restauratie’ naar een trapgevel wel. In 1900 heeft het pand
nog een klokgevel en was ook
de raamindeling totaal anders dan in het
‘oude’ monumentengeveltje van tegenwoordig.
Foto Gemeentearchief. De
gevelsteen uit 1606. Appelkoopvrouw
op een vroeg 19e eeuwse ‘centenprent’
uit de Koninklijke Bibliotheek. Prent
uit 1743 van een kaagschip (vrachtschip). Tekst
van de vergunning uit 1661 waarbij eigenaar Louris de Ridder voor de
Appelboom een pothuis mag oprichten, tegen een jaarlijkse betaling van
drie stuivers. Pachtersoproer
in Leiden in 1748. In de gracht drijft het meubilair van
belastingpachter Leendert van Stipriaan. Schilderij van Pieter Cattel,
Museum Lakenhal. Tekening
van de bovenverdiepingen van Vrouwjuttenland 7 en 9 door Paul Menses,
1988. Slieker
vestigt zich als handelaar in tweede hands meubelen. Delftsche Courant,
5 maart 1871. In
1885 is er opruiming wegens verbouwing. Delftsche Courant, 15 mei 1885.
Jacobus
Makkes in de deuropening van zijn zaak,
kort na 1900. Het touw van de jongeman komt van
een hijswiel in het zolderraam. Foto uit familiebezit. De
oude Makkes en zijn dochter Francine in de deuropening van zijn zaak
waarvan de pui inmiddels is gemoderniseerd. Circa 1915-1920. Foto uit
familiebezit.
Koopt uw huwelijksinstallatie bij Van Loon. Delftsche Courant, 9 april
1940. Voor
de woonwinkel van Van Loon was het oude geveltje van nummer 9 maar een
‘bijzaak’ zonder voordeur. Foto 1960, Rijksdienst
Cultureel Erfgoed.
Bij de restauratie in 1935 zijn weer kruisvensters aangebracht die er
net zo uitzagen als de oorspronkelijke uit 1606, maar in feite een hele
nieuwe vinding bevatten. Om het mogelijk te maken meubels door het raam
te hijsen bedacht men een inventief
‘draaikruiskozijn’, waarbij het ogenschijnlijk
vierdelige raam in twee helften naar binnen gedraaid kan worden. Verder
heeft men zich bij de restauratie nog een vondst gepermitteerd: In het
kruis van natuurstenen blokjes onder de gevelsteen met het jaartal 1606
zat oorspronkelijk een gat waarin ooit de arm van een uithangbord
geklemd moet hebben gezeten. Toen dat uithangbord verdween, is dat gat
ooit opgevuld met bakstenen. Bij de restauratie in 1935 wist men al
lang niets meer van dit bord en meende men kennelijk dat het slechts
een versiering was, waar in het midden ook een blokje natuursteen
hoorde. Informatie en foto Wim Weve.
|